ECLI:NL:RBLIM:2016:10435

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
C/03/228461 / KG ZA 16-590
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot optreden als advocaat in geschil met voormalig cliënt

In deze zaak vordert eiseres, een voormalig cliënt van gedaagde, een verbod voor gedaagde om op te treden als advocaat van haar ex-man in een kort geding over de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Eiseres had vijf jaar geleden een gesprek met gedaagde, maar heeft geen gebruik gemaakt van zijn diensten. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres als voormalig cliënt moet worden beschouwd, maar dat gedaagde niet in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels voor advocaten. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiseres af, omdat niet is aangetoond dat gedaagde vertrouwelijke informatie heeft gebruikt of dat er redelijke bezwaren zijn tegen zijn optreden. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/228461 / KG ZA 16-590
Op 30 november 2016 uitgesproken motivering van het vonnis in kort geding van
22 november 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H. Nieuwenhuizen;
tegen:
mr. [gedaagde],
kantoor houdend te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. [gedaagde] .
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is op 22 november 2016 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt de nadere schriftelijke uitwerking van dat vonnis.

2.Het geschil

2.1.
Op 23 november 2016 dient een kort geding tussen [eiseres] en haar voormalig echtgenoot [naam voormalig echtgenoot] . In die procedure wordt [naam voormalig echtgenoot] bijgestaan door [gedaagde] . Inzet van die procedure is – zakelijk weergegeven – de vordering dat [eiseres] meewerkt aan de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning.
2.2.
Vaststaat dat [eiseres] op 23 februari 2011 een gesprek heeft gehad met [gedaagde] in zijn hoedanigheid als advocaat. [eiseres] was toentertijd verwikkeld in de echtscheidingsprocedure met [naam voormalig echtgenoot] en heeft [gedaagde] benaderd met de vraag of hij voor haar als advocaat wilde optreden in opvolging van haar toenmalige advocaat. Volgens [eiseres] heeft zij in voormeld gesprek alle aspecten van de echtscheiding met [gedaagde] besproken. Zij stelt het echtscheidingsdossier ter bestudering bij hem te hebben achtergelaten. In een mail van 28 februari 2011 heeft [gedaagde] [eiseres] bericht dat hij niet bereid was om [eiseres] bij te staan. [gedaagde] heeft in die e-mail onder andere aangegeven dat hem is gebleken dat de opinies van partijen over de te volgen strategie teveel uit elkaar lopen. Volgens [gedaagde] maakte dat, dat hij voorzag dat er mogelijke verschillen van inzicht kunnen ontstaan tussen zijn werkzaamheden namens haar, waar [eiseres] niet achter zou staan. Ook heeft [gedaagde] in die e-mail aangegeven dat hij wellicht meer dan gebruikelijk aandacht moet besteden aan verschillende “elementen” in de zaak van [eiseres] , wat mogelijk met zich brengt dat hij in de opinie van [eiseres] onredelijk veel tijd dient te steken in die “elementen.”
2.3.
Bij brief van 21 juli 2016 heeft [gedaagde] aan mr. Baetens - de advocaat die
[eiseres] thans bijstaat in de geschillen met [naam voormalig echtgenoot] - geschreven dat hij [naam voormalig echtgenoot] als advocaat zou bijstaan in de procedures en geschillen tegen respectievelijk met [eiseres] , zulks als opvolgend advocaat van de op 6 april 2016 overleden vorige advocaat van [naam voormalig echtgenoot] .
2.4.
[eiseres] stelt dat deze gang van zaken volstrekt onacceptabel is, nu zij met
[gedaagde] heeft gesproken over haar geschil met [naam voormalig echtgenoot] , zodat [gedaagde] alle ins en outs van dat geschil kent, terwijl [gedaagde] thans [naam voormalig echtgenoot] blijkt bij te staan. Volgens [eiseres] handelt [gedaagde] aldus in strijd met gedragsregel 7 lid 4 van de voor advocaten geldende gedragsregels (verder te noemen: de gedragsregels), welke bepaling - voor zover hier van belang - de advocaat verbiedt om tegen een (voormalige) cliënt op te treden, behoudens de in lid 5 van dit artikel vermelde uitzondering. [eiseres] stelt dat [gedaagde] door te handelen in strijd met de gedragsregels, onrechtmatig jegens haar handelt.
2.5.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met onmiddellijke ingang vanaf het moment van betekening van het in deze te wijzen vonnis, [gedaagde] zal verbieden:
1. ten behoeve van de heer [naam voormalig echtgenoot] op welke wijze dan ook als diens advocaat in enige procedure tegen mevrouw [eiseres] op te treden, of zijn belangen dienaangaande op welke andere wijze dan ook te behartigen, en
2. de behandeling van het dossier over te dragen aan een (voormalige) kantoorgenoot van hem bij TDH Advocaten /of bij Leliveld Advocaten; alles op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,-- en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] heeft allereerst ten verwere aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat deze vordering ter exclusieve competentie van de Deken van de Orde van Advocaten is.
3.2.
Dat verweer moet worden verworpen. Het gaat immers in de onderhavige procedure weliswaar om de vraag of [gedaagde] de gedragsregel van artikel 7 lid 4 heeft geschonden, maar de daarop gebaseerde vordering strekt ertoe – zakelijk weergegeven –
[gedaagde] te verbieden om [naam voormalig echtgenoot] juridisch bij te staan in geschillen met [eiseres] . Een dergelijke verbod, gesanctioneerd met een dwangsom, kan de deken niet uitspreken. Voor het opleggen van een dergelijk verbod is [eiseres] aangewezen op de burgerlijke rechter. Zij moet daarom worden ontvangen in haar vordering. De spoedeisendheid daarvan volgt uit de aard van de zaak.
3.3.
Bij de verdere beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat [eiseres] de door gestelde onrechtmatigheid van de handelwijze van [gedaagde] enkel baseert op de vermeende strijdigheid daarvan met artikel 7 van de gedragsrgels. In dat kader heeft
[gedaagde] zich verweerd met de stelling dat de bedoelde bepaling van de gedragsregels niet van toepassing is, nu [eiseres] geen cliënte van hem is geweest. Volgens [gedaagde] heeft op 23 februari 2011 slechts een vrijblijvend intakegesprek met [eiseres] plaatsgevonden. Hij heeft toen slechts delen van het gehele dossier ontvangen. Uit de e-mail die hij op 28 februari 2011 aan [eiseres] heeft gezonden blijkt volgens [gedaagde] dat het slechts ging om een vrijblijvend gesprek en dat [eiseres] door hem niet als cliënte is aangenomen.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet onder een voormalig of bestaand cliënt in de zin van artikel 7 van de gedragsregels ook worden verstaan iemand met wie een advocaat een (vrijblijvend) intakegesprek heeft gehad waarin in ieder geval een deel van de inhoud van een geschil, waarin juridische bijstand van de advocaat wordt verzocht of wordt overwogen om deze te verzoeken, ter sprake is gekomen. De ratio van de bedoelde gedragsregel is immers dat een advocaat geen gebruik mag maken van vertrouwelijke informatie in een procedure tegen een partij, indien de advocaat die informatie eerder uit hoofde van zijn beroep heeft verkregen in een vertrouwelijk overleg met diezelfde partij. Die ratio brengt met zich dat niet relevant is of de informatie is verstrekt in het kader van een vrijblijvend, oriënterend intakegesprek dat niet heeft geleid tot een opdracht aan de advocaat om juridische bijstand te verlenen, dan wel dat vervolgens een opdracht is verstrekt om juridische bijstand te verlenen. Enkel de aard van de in dat kader verkregen informatie is relevant.
3.5.
Vast staat dat tussen [eiseres] en [gedaagde] in ieder geval delen van het echtscheidingsgeschil zijn besproken. De ratio van artikel 7 van de gedragsregels brengt derhalve met zich dat deze gedragsregel ook van toepassing is op de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] .
3.6.
Vervolgens dient de voorzieningenrechter te onderzoeken of aan de in lid 5 van artikel 7 van de gedragsregels genoemde cumulatieve uitzonderingen op artikel 7 lid 4 van de gedragsregels zich voordoen. Allereerst moet daartoe vaststaan dat de aan [gedaagde] toevertrouwde informatie niet dezelfde kwestie betreft ten aanzien waarvan [eiseres] werd bijgestaan, de aan [gedaagde] toevertrouwde bekend of toe te vertrouwen belangen ook geen verband houden hielden de kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is.
3.6.1.
[gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat in het gesprek van 23 februari 2011 uitsluitend de partneralimentatiekwestie is besproken en niet de verdeling van de gemeenschap tussen [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] . De verdeling is pas op 19 februari 2013 een rol gaan spelen, aldus [gedaagde] onder verwijzing naar de dagvaarding van die dag waarmee de procedure over de verdeling is gestart. [gedaagde] betwist dat hij over vertrouwelijke informatie beschikt die betrekking heeft op de verdeling.
3.6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat de door [eiseres] in 2011 aan hem toevertrouwde of voorgehouden belangen dezelfde kwestie betreffen ten aanzien waarvan [gedaagde] thans [naam voormalig echtgenoot] bijstaat. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij ‘alle ins en outs van haar conflict met de heer [naam voormalig echtgenoot] ’ met [gedaagde] heeft besproken, maar heeft dat niet verder geconcretiseerd. Dat mocht wel van haar worden verwacht, gelet op het concrete verweer van [gedaagde] . Derhalve kan thans niet worden aangenomen dat hetgeen [eiseres] met [gedaagde] heeft besproken, betrekking heeft op de nu in haar geschil met [naam voormalig echtgenoot] spelende kwesties.
3.7.
Voorts dient op grond van artikel 7 lid 5 van de gedragsregels vast te staan dat
[gedaagde] niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook, afkomstig van [eiseres] , die van belang kan zijn in deze zaak tegen [eiseres] . [gedaagde] heeft, zoals gezegd, betwist over vertrouwelijke informatie te beschikken en ook uitgelegd waarom dat volgens hem zo is. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat dit anders is, maar zij heeft niet nader toegelicht op welke vertrouwelijke informatie zij daarbij doelt. Dat maakt dat er in het kader van dit kort geding aanleiding is om aan te nemen dat er geen vertrouwelijke informatie in voormelde zin is gedeeld.
3.8.
Ten slotte moet volgens artikel 7 lid 5 van de gedragsregels ook niet van redelijke bezwaren zijn gebleken aan de zijde van [eiseres] . Uit het betoog van [gedaagde] - waarin ook wordt gewezen op het de beperkte omvang van het contact tussen hem en [eiseres] in 201 en het tijdverloop daarna van ongeveer vijf jaren - volgt dat hij van mening is dat er geen dergelijke bezwaren zijn. [eiseres] heeft daarover niets gesteld, zodat de voorzieningenrechter voorshands aanneemt dat er geen bezwaren zijn.
3.9.
De slotsom is dat niet aannemelijk wordt geacht dat [gedaagde] jegens [eiseres] heeft gehandeld in strijd met gedragsregels, zodat de op een tegengestelde aanname gegronde vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter zal deze kosten niet begroten op de daadwerkelijk door [gedaagde] gemaakte kosten, zoals door [gedaagde] is verzocht. Dat kan pas aan de orde zijn als [eiseres] door het aanspannen van dit geding misbruik zou maken van procesrecht of onrechtmatig jegens [gedaagde] zou handelen. Bij het aannemen van een dergelijke situatie moet terughoudendheid worden betracht, gelet op het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. Dit is alleen aan de orde indien [eiseres] haar vordering zou hebben gebaseerd op feiten of omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich een dergelijke situatie hier niet voor.
3.10.
De kosten aan de zijde van Holmes worden begroot op:
- griffierecht € 288,00;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.104,00.
Deze motivering van het op 22 november 2016 uitgesproken arrest is door mr. B.R.M. de Bruijn, voorzieningenrechter, in het openbaar uitgesproken op
30 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: MT