ECLI:NL:RBLIM:2016:10317

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
03/700156-16 em 03/702613-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling in Kerkrade met geweld tegen slachtoffers

Op 28 november 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 maart 2016 in Kerkrade, waar de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], met gebalde vuist tegen het hoofd sloeg en hem, terwijl hij op de grond lag, met geschoeide voet tegen het hoofd trapte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1], gezien de aard van het geweld en de kwetsbaarheid van het hoofd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 2.500,- toekende voor immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die enigszins verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een hogere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, gezien de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/700156-16 en 03/702613-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 november 2016,
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 november 2016. De verdachte en zijn raadsman, mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Ook zijn verschenen de benadeelde partij en zijn raadsman, mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen. De officier van justitie, de verdediging en (de raadsman van) de benadeelde partij hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Met betrekking tot parketnummer 03/700156-16:
[slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en [slachtoffer 1] , toen deze op de grond lag, meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, waardoor verdachte (primair) heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden dan wel (subsidiair) heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel (meer subsidiair) [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Met betrekking tot parketnummer 03/702613-16:
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen met gebalde vuist in het gezicht te slaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot parketnummer 03/700156-16:
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geslagen en [slachtoffer 1] , toen deze op de grond lag, met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt. Verdachte heeft, door zo te handelen, voorwaardelijk opzet gehad op het overlijden van [slachtoffer 1] .
Met betrekking tot parketnummer 03/702613-16:
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot parketnummer 03/700156-16:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, nu verdachte volgens hem geen voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer 1] had. De aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden, kan namelijk niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen worden afgeleid. Wel acht de raadsman het subsidiair tenlastegelegde te bewijzen.
Met betrekking tot parketnummer 03/702613-16:
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot parketnummer 03/700156-16: [1]
Inleiding
Op 17 maart 2016 om 9.43 uur kreeg de politie de opdracht naar de Sint Pieterstraat in Kerkrade te rijden, omdat daar een persoon zou zijn mishandeld. Daar aangekomen zag de politie dat het slachtoffer, naar later bleek: [slachtoffer 1] , een bebloed gezicht had. [slachtoffer 1] vertelde dat hij naar aanleiding van een verkeersruzie door een jongere man was geslagen en geschopt. [2]
De verklaring van [slachtoffer 1] en het bij hem geconstateerde letsel
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat op 17 maart 2016 vanaf Landgraaf een bestuurder van een blauwe Peugeot agressief achter hem aanreed. [slachtoffer 1] heeft deze auto gefilmd. Op de Sint Pieterstraat in Kerkrade heeft de bestuurder van de blauwe Peugeot [slachtoffer 1] ingehaald en zijn auto dwars voor de auto van [slachtoffer 1] gezet. [slachtoffer 1] is uitgestapt en zag dat de bestuurder van de blauwe Peugeot op hem afkwam en met zijn rechter arm een slaande beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] maakte. [slachtoffer 1] is hierdoor gevallen en is zijn bewustzijn verloren. De man die [slachtoffer 1] had geslagen, is op enig moment in zijn auto gestapt en is toen weggereden. [slachtoffer 1] is naar het ziekenhuis gebracht. [3]
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer 1] een 8 centimeter lange hoofdwond had, beginnend 2 centimeter onder zijn haargrens en zo verder lopend in de haren. De hoofdwond is schoongemaakt en gehecht met 7 hechtingen. [4]
Getuigenverklaringen
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 17 maart 2016 zag dat een Opel Corsa en een Peugeot, voorzien van kentekent [kenteken] , stilstonden op de Sint Pieterstraat in Kerkrade. De bestuurder van de Opel Corsa, naar later bleek: [slachtoffer 1] , lag met zijn rug op de grond. Zijn hoofd lag tegen de trottoirband aan. Een jonge man, naar later bleek: verdachte, trapte meerdere malen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . [getuige 1] heeft zijn auto tot stilstand gebracht en is zo snel mogelijk naar beide personen toegerend. Hij heeft verdachte achteruit geduwd en zei tegen hem dat hij moest stoppen en moest weggaan. Verdachte is daarna in de Peugeot gestapt en is weggereden. [5] In het verhoor op 20 oktober 2016 bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] gelijkluidend verklaard. [getuige 1] , van beroep inspecteur van politie, verklaarde dat de Sint Pieterstraat in Kerkrade werd geblokkeerd door auto’s die midden op de weg stonden. [slachtoffer 1] lag met zijn hoofd tegen de trottoirband en werd door een andere man - naar later bleek: verdachte - meerdere malen met geschoeide voet (verdachte droeg volgens [getuige 1] zware, halfhoge werkschoenen) tegen het hoofd geschopt. [getuige 1] heeft gezien dat verdachte het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geraakt. [getuige 1] heeft verdachte bij [slachtoffer 1] weggeduwd en heeft [slachtoffer 1] afgeschermd. [getuige 1] , die in zijn werk bij de politie al heel wat geweld heeft gezien, heeft verklaard dat hij was geschrokken van het door verdachte uitgeoefende geweld. Hij schatte in dat als hij niet had ingegrepen, verdachte [slachtoffer 1] had doodgetrapt. [6]
De partner van [getuige 1] , [getuige 2] , is op 20 oktober 2016 ook als getuige verhoord door de rechter-commissaris. [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 17 maart 2016 samen met [getuige 1] in de auto zat. Toen zij op de Sint Pieterstraat in Kerkrade kwamen aanrijden, lag het slachtoffer, naar later bleek: [slachtoffer 1] , op de grond met zijn hoofd tegen een trottoirband. Een jongeman, naar later bleek: verdachte, was met een behoorlijke agressie tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan het trappen. [getuige 1] is daar vervolgens naartoe gerend. Verdachte bleef tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan trappen. [getuige 2] zag dat verdachte zware schoenen droeg en dat hij het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geraakt. [getuige 1] heeft verdachte naar achteren geduwd. Nadat [getuige 1] verdachte voor de tweede keer naar achteren had geduwd, is verdachte in zijn auto gaan zitten en is hij weggereden. [getuige 2] is ervan overtuigd dat het helemaal fout was afgelopen, als [getuige 1] niet had ingegrepen. [7]
De aanhouding van verdachte
Op 17 maart 2016, omstreeks 17.50 uur, arriveerde de politie bij de Jongmansweg in Heerlen, omdat daar de auto geparkeerd zou staan die eerder die dag bij een incident betrokken zou zijn geweest. Daar aangekomen werd de politie aangesproken door de zoon van [slachtoffer 1] , die vertelde dat zijn vader slachtoffer was geworden van mishandeling en dat de dader de woning aan de [adresgegevens verdachte] binnen was gegaan. Verdachte werd daar aangehouden. [8]
De verklaring van verdachte
Op de terechtzitting van 14 november 2016 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] voorbij is gereden en hem de weg heeft afgesneden. Verdachte is vervolgens gestopt, uitgestapt en is naar de auto van [slachtoffer 1] gelopen. Hij heeft [slachtoffer 1] uit zijn auto getrokken. Ook heeft verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met zijn vuisten tegen het hoofd en het bovenlichaam geslagen. Als meerdere getuigen verklaren dat ik ook heb getrapt tegen het hoofd van [slachtoffer 1] dan heb ik dat blijkbaar gedaan. Verdachte droeg op dat moment halfhoge werkschoenen. [9]
Poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of mishandeling?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en dat verdachte [slachtoffer 1] vervolgens, terwijl deze op de grond lag, meerdere malen met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Vervolgens is de vraag of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood of op (zwaar) lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen kan worden afgeleid dat verdachtes opzet voorwaardelijk was gericht op de dood van
[slachtoffer 1] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daar meerdere malen met kracht met geschoeide voet tegen wordt getrapt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Door met kracht tegen het hoofd te schoppen met - in dit geval - (zware) halfhoge werkschoenen kunnen de hersenen makkelijk worden beschadigd waardoor onmiddellijk levensgevaar ontstaat of de dood kan intreden. Nu dit een feit van algemene bekendheid betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin meerdere malen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te trappen, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en zich dus op geen enkele manier kon verweren, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor zou overlijden. Bij verdachte was dus sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . Daarbij betrekt de rechtbank nog de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Zij hebben beiden verklaard dat verdachte, die erg agressief was, met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan het schoppen was. Indien [getuige 1] niet tussen verdachte en [slachtoffer 1] was gekomen, vreesden zowel [getuige 1] als [getuige 2] dat verdachte [slachtoffer 1] had doodgetrapt. Dat het letsel bij [slachtoffer 1] beperkt is gebleven tot een 8 centimeter lange hoofdwond, is aan de tussenkomst van [getuige 1] te danken. Illustratief in dit verband is dat zowel [getuige 1] als [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat [getuige 1] tussen hem en [slachtoffer 1] kwam, nog terug in de richting van [slachtoffer 1] kwam lopen en dat [getuige 1] hem weer moest wegduwen. Het is - met andere woorden - dus niet aan verdachte te danken dat [slachtoffer 1] nog leeft.
Met betrekking tot parketnummer 03/702613-16: [10]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 januari 2016 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze eenmaal in het gezicht te slaan, gelet op:
  • het proces-verbaal aangifte d.d. 16 januari 2016, inhoudende de op 16 januari 2016 afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer 2] , pagina’s 3 tot en met 5;
  • de ter terechtzitting van 14 november 2016 afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Met betrekking tot parketnummer 03/700156-16, primair:
op 17 maart 2016 in de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 1] met kracht meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, deze met geschoeide voet met kracht meermalen tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Met betrekking tot parketnummer 03/702613-16:
op 14 januari 2016 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze eenmaal in het gelaat te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Met betrekking tot parketnummer 03/700156-16, primair:
poging tot doodslag.
Met betrekking tot parketnummer 03/702613-16:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Door de forensisch psycholoog, drs. D. Breuker, is op 20 juli 2016 een rapportage over de persoon van verdachte uitgebracht in de zaak met parketnummer 03/700156-16. De gedragsdeskundige heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte heeft namelijk een zwakbegaafd performaal vermogen. Dit wil zeggen dat verdachte slecht in staat is praktisch om te gaan met zijn kennis en dat hij een probleem dus moeilijk of niet praktisch kan oplossen. Daarnaast is bij verdachte sprake van narcistische en impulsieve persoonlijkheidstrekken. Het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit werd volgens de psycholoog in enige mate beïnvloed door de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hij heeft geadviseerd om verdachte, in de desbetreffende zaak (op een vijfpuntsschaal), enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over. Kort samengevat heeft verdachte zich op 17 maart 2016 in eerste instantie geërgerd aan de rijstijl van [slachtoffer 1] . Toen [slachtoffer 1] vanuit zijn auto, de auto van verdachte is gaan filmen, is verdachte steeds bozer geworden. Verdachte voelde zich door het gedrag van [slachtoffer 1] uitgedaagd (gekrenkt) en heeft zich vervolgens, omdat de emoties opliepen en vanwege geldingsdrang, onvoldoende kunnen beheersen. Hij heeft vervolgens zijn onlustgevoelens en boosheid op [slachtoffer 1] afgereageerd door hem te slaan en te schoppen. Hoewel de rapportage alleen betrekking heeft op de zaak met parketnummer 03/700156-16, is de rechtbank van oordeel dat - gelet op de geconstateerde psychische problematiek - het aannemelijk is dat deze problematiek die in maart 2016 aanwezig was, ook een rol speelde in januari 2016, toen het onder parketnummer 03/702613-16 bewezenverklaarde plaatsvond. De rechtbank acht de verdachte dus met betrekking tot beide bewezenverklaarde feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf moet als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht worden verbonden, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen, geen contact met het slachtoffer mag (laten) leggen en zich bij de reclassering moet melden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft oplegging van een gevangenisstraf bepleit die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Indien de rechtbank dat noodzakelijk acht kan daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, waaraan de bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert, worden verbonden. Ook kan aan verdachte een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 14 januari 2016 heeft verdachte [slachtoffer 2] mishandeld door hem met een vlakke hand in het gezicht te slaan. Twee maanden later, op 17 maart 2016, heeft verdachte geprobeerd de hem volstrekt onbekende [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Bij beide incidenten lijkt verdachte zich gekrenkt en uitgedaagd gevoeld te hebben door de slachtoffers en heeft hij zijn woede vervolgens niet kunnen controleren, waarna verdachte geweld heeft gebruikt. Zo zou verdachte [slachtoffer 2] hebben geslagen, omdat in mei 2015 iets tussen hen heeft voorgevallen dat nog niet was uitgesproken. Op 17 maart 2016 ergerde verdachte zich klaarblijkelijk aan het rijgedrag van of het hanteren van de camera door [slachtoffer 1] . Hij heeft [slachtoffer 1] vervolgens de weg afgesneden, is naar de auto van [slachtoffer 1] gelopen en heeft hem uitgescholden. Toen verdachte in de gaten kreeg dat [slachtoffer 1] hem vanuit zijn auto aan het filmen was, is hij hem op de Sint Pietersstraat in Kerkrade voorbij gereden. Daar heeft verdachte [slachtoffer 1] opnieuw de weg afgesneden. Nadat verdachte dit had gedaan, is hij uit zijn auto gestapt, in de richting van de auto van [slachtoffer 1] gelopen en heeft hij [slachtoffer 1] uit de auto getrokken. Eenmaal uit de auto heeft verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht tegen het hoofd geslagen, waardoor deze ten val kwam. Ook nadat [slachtoffer 1] op de grond lag en dus weerloos was, is verdachte niet gestopt met het uitoefenen van geweld tegen hem; hij heeft [slachtoffer 1] meerdere malen met geschoeide voet tegen het hoofd getrapt. Dit gebeurde allemaal op de openbare weg, waardoor verschillende mensen er ongewild getuige van waren. Deze mensen zijn enorm geschrokken door wat er is gebeurd, omdat zij dachten dat verdachte - toen hij meerdere malen met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schopte - [slachtoffer 1] misschien wel dood zou trappen. De rechtbank neemt verdachte dit feit bijzonder kwalijk.
Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte letsel opgelopen; een hoofdwond van
8 centimeter die gehecht moest worden. Dat het letsel bij [slachtoffer 1] beperkt is gebleven tot deze hoofdwond, is te danken aan het adequaat ingrijpen van [getuige 1] , een politieagent die op het juiste moment op de juiste plaats was. Hij heeft verdachte - die het slachtoffer op dat moment tegen het hoofd aan het schoppen was - weggeduwd. Naast lichamelijke gevolgen heeft het feit, zoals uit de vordering tot schadevergoeding blijkt, ook de nodige psychische gevolgen voor [slachtoffer 1] gehad. [slachtoffer 1] is sneller bang dan vroeger en is prikkelbaarder. Hij controleert obsessief of zijn deuren wel op slot zijn en hij schrikt van onverwachte geluiden.
Poging tot doodslag is een zeer ernstig strafbaar feit. Voor het bestraffen van dit feit is door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunt vastgesteld. Het is de rechtbank bekend dat veelal als uitgangspunt voor een voltooide doodslag wordt gehanteerd een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 jaren. Nu het hier gaat om een poging tot doodslag, is een lagere straf op zijn plaats.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder, maar langer geleden, voor geweld gerelateerde feiten met politie of justitie in aanraking is geweest. Wel baart het de rechtbank grote zorgen dat verdachte in twee maanden tijd tot twee keer toe een geweldsfeit heeft gepleegd.
Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies d.d. 12 september 2016 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit blijkt dat er sprake is van problemen op meerdere gebieden; er is sprake van financiële problemen en verdachte moet leren om in moeilijke en stressvolle situaties zijn emoties onder controle te houden in plaats van geweld te gebruiken. Daar tegenover staat dat de voorlopige hechtenis van verdachte sinds 28 juni 2016 is geschorst en dat verdachte tot aan de terechtzitting niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook heeft verdachte inmiddels een betaalde baan gevonden en woont hij, samen met zijn vriendin, bij de moeder van zijn vriendin. Kort gezegd probeert verdachte zijn leven op orde te krijgen. De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daaraan moet als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht worden verbonden, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen. Ook moet verdachte zich melden bij de reclassering en moet hem worden verboden contact te (laten) leggen met [slachtoffer 1] . De kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen, wordt ingeschat als gemiddeld. Een ambulante behandeling kan de kans op recidive volgens de reclassering mogelijk in bepaalde mate inperken.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de psychologische rapportage die over verdachte is opgemaakt en waarin wordt geconcludeerd dat verdachte voor het bewezenverklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De psycholoog schat de kans dat verdachte opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal plegen als laag tot matig verhoogd in. Net als de reclassering, is de psycholoog van mening dat het opleggen van een ambulante behandeling kan helpen de kans in te perken dat verdachte nogmaals een geweldsfeit zal plegen.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het letsel en de angst die hierdoor bij de slachtoffers is veroorzaakt, in het bijzonder bij het slachtoffer van de poging tot doodslag dermate groot is, dat zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Die straf zal langer zijn dan de tijd die verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit betekent dat verdachte zijn baan kan kwijtraken en de ingezette positieve ontwikkeling kan worden doorkruist, zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest onvoldoende recht doen aan de ernst van met name de poging tot doodslag en de impact die dit op het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank wil met de op te leggen straf ook bereiken dat het risico op herhaling ingeperkt worden. Zij zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich voor zijn persoonlijkheidsproblematiek ambulant moet laten behandelen bij Radix. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden en wordt het hem verboden contact te (laten) leggen met [slachtoffer 1] .
De rechtbank legt een hogere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, ook in verhouding tot de straffen die doorgaans voor een poging tot doodslag worden opgelegd, in de strafeis onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 12.000,-, zijnde immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten voor rechtsbijstand
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade (smartengeld) dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op in welke gevallen vergoeding van immateriële schade mogelijk is.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat de hoofdwond bij [slachtoffer 1] zal leiden tot blijvende aangezichtsverminking, zijnde een litteken. Daarnaast ziet [slachtoffer 1] - naar eigen zeggen - tot op de dag van vandaag wazig. Ook heeft hij last van hoofdpijn, voelt hij zich sloom, kan hij zich niet concentreren en heeft hij last van vergeetachtigheid. De namens de benadeelde partij gestelde letsels zijn, met uitzondering van de hoofdwond die gehecht is, niet onderbouwd met medische stukken. Evenmin is onderbouwd dat bij [slachtoffer 1] sprake is van een blijvende aangezichtverminking. De rechtbank kan dus niet vaststellen of al het letsel dat [slachtoffer 1] zegt te hebben opgelopen door het handelen van verdachte, ook daadwerkelijk door verdachte is veroorzaakt. Wel kan de rechtbank vaststellen dat [slachtoffer 1] een hoofdwond van ongeveer 8 centimeter heeft opgelopen door het handelen van verdachte.
Gelet op de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het lichamelijk letsel dat hij door toedoen van verdachte - de hoofdwond van ongeveer 8 centimeter - heeft opgelopen. De rechtbank stelt het bedrag van die schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 2.500,- en zal dit bedrag als voorschot, dat wil zeggen de tot op heden als vaststaand aangenomen immateriële schade, aan [slachtoffer 1] toekennen.
Hierbij heeft de rechtbank niet alleen gelet op vergelijkbare voorbeelden in de rechtspraak, maar ook acht geslagen op de bedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert. Ten aanzien van de overige gevorderde vergoeding voor smartengeld verklaart de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering. De benadeelde partij kan het deel van haar vordering dat niet-ontvankelijk is verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] dan ook gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van in totaal € 2.500,-. Dit bedrag zal de rechtbank vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken, aangezien de kantonrechter bevoegd is te oordelen over een dergelijke vordering.
Bij een vordering tot en met € 20.000,- wordt in de regel € 300,- per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door mr. Boumans indienen van de vordering en één voor zijn aanwezigheid op de terechtzitting van 14 november 2016. De kosten van rechtsbijstand worden daarom begroot op € 600,-.
Nu is komen vast te staan dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis bij beslissing van 27 juni 2016 onder voorwaarden geschorst met ingang van 28 juni 2016. De rechtbank ziet termen aanwezig het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij:
verplicht wordt om zich gedurende de proeftijd ambulant te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek bij Radix Centrum Forensische psychiatrische zorg of een soortgelijke instantie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar en de reclassering zullen worden gegeven;
verboden wordt om contact te (laten) leggen met het slachtoffer [slachtoffer 1] ;
zich moet melden bij Reclassering Maastricht of op een andere locatie, als dit met de toezichthouder zo wordt afgesproken. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 2.500,-, zijnde immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 17 maart 2016;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de overige gevorderde immateriële schade met bepaling dat de benadeelde partij dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer voornoemd van een bedrag van € 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
  • veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 17 maart 2016 tot de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 17 maart 2016 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van voornoemde benadeelde partij daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op € 600,-.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.
Buiten staat:
mrs. Wouters en Notermans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Met betrekking tot parketnummer 03/700156-16:
hij op of omstreeks 17 maart 2016 in de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens) terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, deze (met geschoeide voet) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2016 in de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens) terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, deze (met
geschoeide voet) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2016 in de gemeente Kerkrade [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te slaan en/of (vervolgens) terwijl het slachtoffer [slachtoffer 1] op de grond lag deze (met geschoeide voet) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te schoppen/trappen;
Met betrekking tot parketnummer 03/702613-16:
hij op of omstreeks 14 januari 2016 in de gemeente Heerlen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, (met
gebalde vuist) in het gelaat te slaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2016048258, gesloten d.d. 10 mei 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 118.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2016, pagina 17.
3.Proces-verbaal aangifte, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] d.d. 17 maart 2016, pagina’s 7 en 8 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2016, pagina 17.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten: een brief van de afdeling Spoedeisende Hulp van het Zuyderland ziekenhuis, betreffende het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, pagina 15.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2016, pagina’s 28 en 29.
6.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2016, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 2 en 3.
7.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2016, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 4 en 5.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2016, pagina’s 30 en 31.
9.Ter terechtzitting van 14 november 2016 afgelegde verklaring van verdachte.
10.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2016009761, gesloten d.d. 19 mei 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 20.