ECLI:NL:RBLIM:2016:10023

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
03/659292-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Susteren, resulterend in een incomplete dwarslaesie

Op 19 juli 2015 vond er een steekincident plaats op het station in Susteren, waarbij de verdachte, [verdachte], het slachtoffer, [slachtoffer], met een mes in de nek stak. Dit resulteerde in een incomplete dwarslaesie voor het slachtoffer. De verdachte werd op 22 november 2016 door de Rechtbank Limburg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, voor poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de kwetsbaarheid van de nek en de wijze van steken. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 21.303,- eiste, werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat het letsel van het slachtoffer ernstig was, wat leidde tot een hogere straf dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659292-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2016,
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2016. De verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Ook zijn verschenen de benadeelde partij en zijn raadsman, mr. Hameleers, advocaat te Roermond. De officier van justitie, de verdediging en de (raadsman van) de benadeelde partij hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
(primair) heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel (subsidiair) hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes in de rug of de nek te steken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte met een mes tussen de schouderbladen van [slachtoffer] heeft gestoken. Verdachte heeft, door zo te handelen, voorwaardelijk opzet gehad op het overlijden van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, nu de verdachte volgens hem geen opzet op het overlijden van het slachtoffer had. De aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden, kan namelijk niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen worden afgeleid. Wel acht de raadsman het subsidiair ten laste gelegde te bewijzen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 19 juli 2015 om 17.41 uur kreeg de politie de melding naar het station in Susteren te gaan, omdat daar een steekincident zou hebben plaatsgevonden. Daar aangekomen zag de politie dat het slachtoffer, naar later bleek: [slachtoffer] , werd verzorgd door ambulancepersoneel. [slachtoffer] vertelde dat hij door [verdachte] , verdachte, met een klapmes in zijn nek was gestoken. Verdachte zou daarna in de trein richting Roermond zijn gestapt. [2]
De verklaring van [slachtoffer] en het bij hem geconstateerde letsel
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 19 juli 2015 op het station in Susteren was. Voor het station kwam hij verdachte tegen. Verdachte sprak hem aan en zei tegen [slachtoffer] dat “zij” moesten ophouden om over geld te beginnen en bij zijn moeder aan de deur te komen. [slachtoffer] is vervolgens in de richting van verdachte gelopen. Op dat moment kreeg [slachtoffer] een duw van verdachte, waarna hij terugduwde. Verdachte gaf hem vervolgens een stoot, waarna [slachtoffer] verdachte een stoot terug gaf. Hierna draaide [slachtoffer] zich om. [slachtoffer] had het gevoel dat verdachte hem een klap op zijn achterhoofd gaf. Hij zakte meteen in elkaar en merkte dat hij zijn rechterarm en -been niet meer kon bewegen. Nadat [slachtoffer] tegen verdachte heeft geroepen dat hij hem moest helpen, zag hij dat verdachte een klapmes in zijn hand had met een lemmet van ongeveer 10 centimeter. Verdachte hielp [slachtoffer] echter niet, maar liep weg in de richting van de trein en was een paar seconden later weg. [3]
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer] aan de rechterzijde van zijn nek een snijverwonding had. Bij [slachtoffer] is sprake van een incomplete dwarslaesie; in de rechter lichaamshelft heeft hij een verminderd en dof gevoel. Ook is sprake van krachtsverlies in die lichaamshelft. [4]
Getuigenverklaring
Getuige [getuige] , heeft verklaard dat zij op 19 juli 2015 zag dat twee personen ruzie hadden voor het station in Susteren. Tijdens deze ruzie werd over en weer geslagen in de richting van het hoofd. Deze personen kwamen al vechtend op het spoor van het station terecht en liepen daarna al vechtend in de richting van het informatiebord. Na de vechtpartij zag [getuige] dat een persoon, naar later bleek: [slachtoffer] , ter hoogte van het informatiebord op de grond lag. [5]
De aanhouding van verdachte
Op 19 juli 2015, omstreeks 18.05 uur, arriveerde de politie bij Moveoo in Roermond, waar verdachte zou verblijven. Verdachte werd aangehouden. Hij zei tegen de politie dat hij het mes waarmee hij [slachtoffer] had gestoken in een put had weggegooid toen hij vanuit het station naar Moveoo liep. Hij heeft deze put aangewezen. In die put werd later een mes aangetroffen. Van dat mes, een inklapmes, werden foto’s gemaakt. Daarop is te zien dat het mes in ingeklapte toestand ongeveer 10 centimeter lang is. Uitgeklapt is het mes ongeveer 16 centimeter lang. Het lemmet van het mes is ongeveer 6 centimeter lang. [6]
De verklaringen van verdachte
Tijdens het vervoer naar het politiebureau op 19 juli 2015 zei verdachte, nadat hem de cautie was gegeven, dat hij [slachtoffer] op zich zag aflopen op het station in Susteren en hem wilde zeggen dat hij moest stoppen met zijn moeder lastig te vallen. Hij zag dat [slachtoffer] uithaalde en hem in zijn gezicht sloeg. Verdachte heeft verklaard “ja, maar ik wil alles vertellen. Dit is hoe het gebeurd is. Ik ben stom geweest, het werd me zwart voor de ogen. Die jongen heeft mijn moeder zo erg bedreigd. Ik ben stom geweest.” Ook heeft verdachte verklaard: “Ik zag hem en ik zei dat hij mijn moeder met rust moest laten. Ik zag dat [slachtoffer] uithaalde en mij sloeg in mijn gezicht.” En “het werd me daarna zwart voor mijn ogen door alles wat die jongen ons heeft aangedaan. Ik heb vervolgens mijn mes uit mijn broekzak gepakt en hem daarmee gestoken. Dat was heel stom, dat is precies wat hij wilde bereiken. Nu zit ik hier en hij niet. Ik had het nooit moeten doen, maar het werd me gewoon zwart.” [7]
In zijn eerste verhoor, op 19 juli 2015, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij al zo’n half jaar werd bedreigd door [slachtoffer] . Dit had te maken met geleend geld. [slachtoffer] kwam daarvoor, soms met anderen, ook bij verdachtes moeder aan de deur. Verdachte is op 19 juli 2015 ‘s middags naar zijn moeder in Susteren gegaan. Zij vertelde dat [slachtoffer] die week weer met twee anderen bij haar aan de deur was geweest. Verdachte is na het bezoek aan zijn moeder terug naar het station in Susteren gegaan. Daar kwam hij [slachtoffer] tegen. Verdachte is op hem afgelopen en heeft hem gevraagd waarom hij zijn moeder bedreigde en hem gezegd dat dit moest stoppen. Hierna voelde hij dat [slachtoffer] hem met gebalde vuist tegen de rechterzijkant van het hoofd sloeg. Verdachte sloeg vervolgens met een vuist terug. Er werd over en weer geslagen. In de tussentijd kwam een trein aan en gingen de slagbomen dicht. Op het moment dat de trein aankwam, pakte verdachte een mes uit zijn rechterbroekzak, omdat hij zich bedreigd voelde. Hij pakte het mes vervolgens over in zijn linkerhand, heeft het mes opengeklapt en heeft verdachte in zijn rug, tussen zijn schouderbladen, gestoken. Verdachte heeft een slaande beweging met het mes in zijn hand gemaakt, van boven naar beneden. [slachtoffer] viel meteen op de grond en zei dat verdachte een ambulance moest bellen. [8]
Op de zitting van 8 november 2016 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] op het station tegen kwam en hem heeft aangesproken, omdat [slachtoffer] zijn moeder aan het bedreigen was. [slachtoffer] gaf verdachte vervolgens een klap tegen het hoofd, waarna een worsteling ontstond waarbij verdachte en [slachtoffer] elkaar over en weer vastpakten. Zij stonden op dat moment op het perron, vlakbij de rails. De slagbomen gingen dicht, omdat er een trein aan kwam. [slachtoffer] wist zijn jas uit te trekken en zich zo aan de worsteling te onttrekken en rende weg. Vervolgens draaide hij zich weer om en nam een aanloop. Hij kwam op verdachte af en maakte een springende beweging. Verdachte had in de tussentijd het mes uit zijn broekzak gepakt, opengeklapt en hield dat in zijn linkerhand vast. [slachtoffer] probeerde hem met links te slaan. Verdachte kon onder de arm van [slachtoffer] door duiken en wilde hem van zich af duwen, terwijl hij het mes in zijn handen had. Verdachte heeft vervolgens een zwaaiende beweging met het mes gemaakt, die [slachtoffer] in zijn nek moet hebben geraakt. [slachtoffer] viel daarna op de grond.
Poging tot doodslag of zware mishandeling?
Uit de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring die verdachte tijdens het vervoer naar het politiebureau heeft afgelegd leidt de rechtbank af dat verdachte, terwijl hij met [slachtoffer] aan het worstelen was, een klapmes uit zijn broekzak heeft gepakt, dat mes heeft opengeklapt en daarmee in de nek van [slachtoffer] heeft gestoken.
De vraag is of dat als een poging tot doodslag of een zware mishandeling moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen kan worden afgeleid dat verdachtes opzet (voorwaardelijk) was gericht op de dood van [slachtoffer] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de nek vitale en kwetsbare lichaamsdelen bevinden, zoals de halsslagader. Indien daarin met een mes met een lemmet van ongeveer 6 centimeter wordt gestoken of de nek met een mes wordt geraakt, kan dit de aanmerkelijk kans op dodelijk letsel teweeg brengen.
Uit het samenstel van gebeurtenissen - het steken met een mes met een lemmet van ongeveer 6 centimeter in de nek van [slachtoffer] , in combinatie met de omstandigheid dat [slachtoffer] ten opzichte van het door verdachte gehanteerde mes moet hebben bewogen, omdat zij aan het worstelen waren - leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit handelen tot de dood kon leiden. Bij verdachte was dus sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook bewezen.
Was er sprake van noodweer(exces) of putatief noodweer?
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte in zijn visie een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat sprake was van een langdurig conflict tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij [slachtoffer] verdachte en zijn moeder heeft bedreigd. Op het perron in Susteren heeft [slachtoffer] verdachte als eerste een klap tegen zijn hoofd gegeven, waarna een worsteling ontstond. Datzelfde moment gingen de slagbomen dicht, omdat een trein naderde. [slachtoffer] kon zich los worstelen uit zijn jas en kwam - terwijl de slagbomen dicht waren - en nadat hij eerst van verdachte af was gelopen, weer terug in de richting van verdachte. Hij maakte een springende beweging, waarbij hij een slaande beweging met zijn linkerhand maakte. Op dat moment was er volgens de raadsman sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Dat heeft verdachte ook gedaan door onder de linkerarm van [slachtoffer] heen te duiken en met het mes een zwaaiende beweging in de richting van [slachtoffer] te maken. Verdachte kon op dat moment niet anders handelen, omdat hij dreigde te worden overreden door de naderende trein achter hem.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte hierbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan zou verdachte toch moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij handelde onder invloed van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte en zijn moeder en zusje werden namelijk al maandenlang bedreigd door [slachtoffer] , terwijl verdachte vlak voor het incident ook nog ruzie met zijn moeder had gehad, omdat [slachtoffer] weer aan de deur was geweest.
Meer subsidiair wordt een beroep gedaan op putatief noodweer. Verdachte werd aangevallen en verkeerde in de veronderstelling dat hij onder de naderende trein zou komen, als hij niet zou handelen zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het antwoord op die vraag is: nee. Het is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] op het moment dat verdachte met een mes heeft gestoken. Om te beginnen is opmerkelijk dat verdachte direct als hij wordt aangehouden in de politieauto zegt dat hij graag “alles wil vertellen”. Letterlijk vertelt verdachte dan : “Dat is hoe het gebeurd is. Ik ben stom geweest, het werd me zwart voor de ogen. Die jongen heeft mijn moeder zo erg bedreigd. Ik ben stom geweest”. Nadat verdachte er dan nogmaals op wordt gewezen dat hij niet verplicht is om iets te zeggen, gaat verdachte verder: “Nee dat weet ik, maar dat is gewoon hoe het gegaan is. Ik zag hem en ik zei dat hij mijn moeder met rust moest laten. Ik zag dat [slachtoffer] uithaalde en mij sloeg in mijn gezicht
(verdachte laat dan een verwonding in zijn gezicht zien aan de verbalisant).Ja die heb ik van [slachtoffer] . Het werd me daarna zwart voor mijn ogen door alles wat die jongen ons heeft aangedaan. Ik heb vervolgens mijn mes uit mijn broekzak gepakt en hem daarmee gestoken. Dat was heel stom, dat is precies wat hij wilde bereiken. Nu zit ik hier en hij niet. Ik had het nooit moeten doen, maar het werd me gewoon zwart.”
In deze verklaring, waarin verdachte meermalen benadrukt dat dit is “hoe het gebeurd is”, rept verdachte met geen woord over een aanval door [slachtoffer] , afgezien van de enkele klap die hij in zijn gezicht krijgt. Er wordt niet gesproken over een levensbedreigende situatie, over een [slachtoffer] die op hem afspringt en ook niet over een trein die achter zijn rug voorbij dendert. Het beeld dat uit deze verklaring opdoemt is niet dat van een verdachte die in doodsnood met een mes uithaalt, zoals de verdediging stelt, maar eerder van iemand die, door de bedreigingen van zijn moeder, zijn zelfbeheersing verliest en met een mes naar [slachtoffer] steekt.
Daarnaast wordt de verklaring van verdachte, zoals hij die ter zitting heeft afgelegd, niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. Het beeld dat verdachte schetst van een [slachtoffer] die eerst bij hem wegrent en zich vervolgens na een aantal meter weer omdraait en in volle vaart met een springende beweging en gestrekte arm en vuist op hem af komt rennen, wordt zelfs daadwerkelijk weersproken door de verklaring van getuige [getuige] . Zij verklaart dat de twee personen samen heen en weer over het perron gingen en dat toen één van de personen op de grond bleef liggen.
Verdachte zelf heeft overigens eerder ook niet verklaard dat [slachtoffer] van hem wegliep. Ook de springende beweging in zijn richting en het met het mes in de hand onder de linkerarm van [slachtoffer] door duiken is niet in een eerdere verklaring van verdachte terug te vinden. Tot slot past ook het letsel van [slachtoffer] niet bij de verklaring van verdachte. Bij [slachtoffer] werd aan de rechterzijde in de nek een snijverwonding geconstateerd. Indien de verklaring van verdachte wordt gevolgd dat hij met zijn linkerhand een zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt toen [slachtoffer] een springende beweging in zijn richting maakte, had het - gelet op de onderlinge positie tussen verdachte en [slachtoffer] - meer voor de hand gelegen dat verdachte aan de linkerzijde in de nek van [slachtoffer] een snijverwonding had toegebracht.
Kort en goed is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte met een mes heeft gestoken of gezwaaid, omdat hij zich op dat moment moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Het beroep op noodweer en - in het verlengde daarvan: het beroep op noodweerexces - zal daarom worden verworpen.
Het beroep op putatief noodweer verwerpt de rechtbank eveneens. De verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen en vreesde dat hij door de aankomende intercity zou worden overreden is namelijk, zoals hiervoor overwogen, onaannemelijk.
Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
primair:
op 19 juli 2015, in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer] een mes heeft en [slachtoffer] met een mes gestoken heeft in de nek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte een beroep op noodweerexces dan wel (subsidiair) putatief noodweer toekomt. Zoals hiervoor (onder 3.3) overwogen, heeft de rechtbank het beroep op noodweer(exces) verworpen, omdat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Ook het beroep op putatief noodweer is verworpen.
Op 15 mei 2016 is door de psycholoog, drs. N. van der Weegen, een rapportage over verdachte uitgebracht. Verdachte functioneert op zwakbegaafd tot beneden gemiddeld intellectueel niveau. Hij is geneigd zijn leven te nemen zoals het is; hij is nonchalant en is geneigd om gemakkelijk te denken. Verdachte is niet gewend zich ergens voor in te spannen en maakt zich niet snel druk. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Zij heeft geadviseerd verdachte volledige toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezenverklaarde. De rechtbank volgt dit advies.
De verdachte is dus strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Dit is substantieel lager dan gebruikelijk voor een poging doodslag, omdat volgens de officier van justitie rekening moet worden gehouden met het aandeel van [slachtoffer] in de voorafgaande ruzie. Zonder die ruzie zou er geen steekpartij zijn geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Indien de rechtbank dat noodzakelijk acht, kan daarnaast een taakstraf aan verdachte worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] , met wie hij een conflict had over geld dat verdachte via hem had geleend, van het leven te beroven. Verdachte kwam [slachtoffer] tegen op het station in Susteren en heeft tegen hem gezegd dat hij moest stoppen zijn moeder lastig te vallen. Vervolgens ontstond een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] tijdens deze worsteling met een klapmes in zijn nek gestoken. [slachtoffer] is vervolgens in elkaar gezakt op de grond en kon de rechterhelft van zijn lichaam niet meer bewegen. Nadat [slachtoffer] verdachte om hulp had gevraagd, is verdachte een bloemenkiosk binnen gelopen. Tegen de medewerkster die daar werkte, zei verdachte dat [slachtoffer] alleen wat pijn aan zijn voet had en zich aanstelde; er hoefde geen ambulance te worden gebeld. Verdachte is vervolgens in de trein naar Roermond gestapt en heeft [slachtoffer] in hulpeloze toestand achtergelaten. De rechtbank neemt verdachte dit bijzonder kwalijk.
[slachtoffer] heeft door het handelen van verdachte ernstig letsel opgelopen. In het ziekenhuis werd een incomplete dwarslaesie geconstateerd. [slachtoffer] heeft een tijdlang gerevalideerd en is daar nu nog mee bezig. Tijdens de revalidatie had verdachte last van enorme hoofdpijn. Later bleek dat er hersenvocht aan het lekken was. Hiervoor is [slachtoffer] opnieuw in het ziekenhuis opgenomen. Tot op heden heeft hij last van uitvalsverschijnselen; zijn linkerbeen weigert soms te functioneren, waardoor hij ten val komt. Ook is nog steeds sprake van krachtverlies aan de rechterkant van zijn lichaam. De angst dat er (opnieuw) een dwarsleasie zal ontstaan - iets dat medisch gezien mogelijk is - beheerst zijn leven. Daarnaast heeft [slachtoffer] sinds het incident erectieproblemen. Zoals het er nu uitziet, zal hij nooit meer kinderen kunnen krijgen. Dingen die vroeger vanzelfsprekend waren, zijn dat niet langer. [slachtoffer] kan niet meer sporten of met zijn dochter spelen, waardoor zijn levensvreugde weg is. Hij is somber geworden. [slachtoffer] vraagt zich nog steeds af hoe verdachte, die vroeger nota bene een vriend van hem was, zoiets heeft kunnen doen én waarom verdachte hem in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
Dat verdachte op de zitting het letsel van [slachtoffer] afdeed als “onzin” en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt, is voor [slachtoffer] extra pijnlijk.
Poging tot doodslag is een zeer ernstig strafbaar feit. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft hiervoor geen oriëntatiepunten vastgesteld. Het is de rechtbank bekend dat veelal als uitgangspunt voor een voltooide doodslag wordt gehanteerd een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 jaren. Nu het hier gaat om een poging tot doodslag, is een lagere straf op zijn plaats.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, het blijvende en ernstige letsel en de angst en onrust die hierdoor bij het slachtoffer is veroorzaakt, dermate groot is, dat zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Het heeft de rechtbank in dat verband dan ook verbaasd hoe het openbaar ministerie tot een strafeis van 18 maanden gevangenisstraf waarvan 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk is gekomen. Zoals gezegd wordt voor een doodslag doorgaans 6 tot 8 jaar gevangenisstraf opgelegd. Ook nadat de rechtbank op dit punt aan de officier van justitie om nadere uitleg heeft gevraagd, is die uitleg er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gekomen. Het feit dat [slachtoffer] mogelijk zelf (ook) een aandeel had in de ruzie die tussen hem en verdachte speelde, is voor de rechtbank in ieder geval geen valide argument voor een zo grote strafmatiging. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat gelet op de ernst van het feit alleen al een veel hogere straf passend is. De rechtbank zal dan ook een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de ernst van het feit, ook in verhouding tot de straffen die doorgaans voor een poging tot doodslag worden opgelegd, in de strafeis onvoldoende tot uitdrukking komt. Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging bovendien rekening gehouden met het feit dat verdachte op geen enkele moment heeft laten blijken dat hij inziet hoe fout hij heeft gehandeld. Hij legt de schuld van het incident volledig bij het slachtoffer. Als die verdachte, zijn moeder en zijn zusje niet had bedreigd en zich niet met de situatie had bemoeid, was dit nooit gebeurd. Ook heeft verdachte geen enkele vorm van empathie getoond met [slachtoffer] , die hij nota bene regelmatig tegenkomt, omdat ze in hetzelfde dorp wonen. Verdachte heeft het afgelopen jaar nooit geïnformeerd bij [slachtoffer] hoe het met hem ging of zijn excuses aangeboden. Sterker nog: ter terechtzitting heeft verdachte op kwetsende toon het door medici geconstateerde en gedocumenteerde letsel in twijfel getrokken en de suggestie gewekt dat [slachtoffer] zich aanstelt en tot veel meer in staat is dan hij de rechtbank wil doen geloven. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat dit voor [slachtoffer] , die tijdens de zitting aanwezig was, pijnlijk geweest moet zijn.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder, maar langer geleden, voor geweld met politie of justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies d.d. 25 oktober 2016 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit blijkt dat sprake is van problemen op meerdere gebieden; verdachte heeft op dit moment geen eigen woning en verblijft tijdelijk bij zijn moeder, met wie de verstandhouding (in het verleden) niet altijd even goed was. Evenmin heeft verdachte een baan op dit moment. Verdachte heeft in het verleden in loondienst en als ZZP-er gewerkt. Hoewel verdachte laatst een tijdje bij een vriend heeft gewerkt, is verdachte nu weer werkloos. Ook zijn er financiële problemen; verdachte heeft ongeveer € 70.000,- schuld. Inmiddels is een bewindvoeringstraject opgestart dat voorspoedig verloopt. De kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt, wordt door de reclassering als laag geschat. De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de psychologische rapportage die over verdachte is opgemaakt en waarin wordt geconcludeerd dat verdachte voor het bewezenverklaarde geheel toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Omdat de psycholoog geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft geconstateerd, heeft zij geen advies gegeven over een eventueel te volgen behandeling.
De rechtbank acht het, alles afwegende, passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf van 4 jaren wordt opgelegd met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten en in aanmerking genomen dat verdachte te kennen heeft gegeven geen problemen te hebben waarbij hij hulp (toezicht en behandeling) nodig heeft, niet geïndiceerd. Mocht dit later alsnog aan de orde zijn dan kan dergelijke hulp en toezicht ook in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte gerealiseerd worden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 21.303,-, te weten € 2.803,- ter zake materiële schade en € 18.500,- ter zake immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is als volgt opgebouwd:
Opname ziekenhuis AZM na steekincident 17 juli 2015-18 juli 2015 € 252,00
Opname ziekenhuis AZM II (hersenvocht) € 252,00
16 september 2015-24 september 2015
3. Klinisch Adelante 28 juli 2015-17 augustus 2015 € 294,00
4. T-shirt Philip Plein € 110,00
5. Eigen risico CZ € 350,00
6. Onderhoud tuin huurwoning € 250,00
7. Huishoudelijke hulp (totaal) € 1.295,00
8. Immateriële schade € 18.500,00
Totaal € 21.303,00
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is - voor zover mogelijk, nu geen sprake is van een medische eindtoestand - voldoende gespecificeerd en onderbouwd. De benadeelde partij is dan ook ontvankelijk in de vordering.
Nu het bedrag voor geleden materiële schade, van de zijde van verdachte niet is betwist, zal de rechtbank vergoeding van die schade toewijzen. De rechtbank wijst dus een bedrag van
€ 2.803,00 aan vergoeding ter zake geleden materiële schade toe.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade (smartengeld) dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op in welke gevallen vergoeding van immateriële schade mogelijk is.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het lichamelijk en psychisch letsel dat hij door toedoen van verdachte heeft opgelopen. Het bedrag gevorderd voor vergoeding van immateriële schade, is van de zijde van verdachte niet betwist. De rechtbank zal het verzoek om die schade te vergoeden dan ook toewijzen. Zij wijst dus een bedrag van € 18.500,- aan vergoeding ter zake tot op heden geleden immateriële schade toe.
In totaal wijst de rechtbank dus een bedrag van (€ 2.803,00 + € 18.500,00 =) € 21.303,00 aan schadevergoeding toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
19 juli 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die voor dit strafbare feit is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

Tijdens het onderzoek zijn bij verdachte een mes en een T-shirt in beslag genomen.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank onttrekt het in beslag genomen mes aan het verkeer, omdat dit voorwerp is aangetroffen bij het onderzoek naar het door verdachte gepleegde feit en aan hem toebehoort. Bovendien is het mes van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave
De rechtbank gelast de teruggave van het in beslag genomen T-shirt aan verdachte, nu dit aan hem toebehoort en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , te betalen € 21.303,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 19 juli 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 21.303,-, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 141 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 19 juli 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil.
Beslag
- onttrekt aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
zie beslagport. 5 1.00 STK Mes Kl:zwart
knipmes
640973
- gelast de teruggave aan de verdachte van het volgende in beslag genomen voorwerp aan:
zie besl.portaal 6 1.00 STK Shirt
PP
641091
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. H.H. Dethmers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2016.
Buiten staat:
mr. Dethmers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2015, in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet naar voornoemde
[slachtoffer] een mes heeft uitgeklapt en/of naar voornoemde [slachtoffer] met een mes gezwaaid heeft en/of voornoemde [slachtoffer] met een mes gestoken heeft in de nek en/of de rug
(vitale organen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2015, in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in het arrondissement Limburg aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) verlamming, heeft toegebracht door naar voornoemde [slachtoffer] een mes uit te klappen en/of naar voornoemde [slachtoffer] met een mes te zwaaien en/of voornoemde
[slachtoffer] met een mes in de rug en/of diens nek te steken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2015135591, gesloten d.d. 15 augustus 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 127.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2015, pagina 10.
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juli 2015, pagina’s 69 tot en met 71 en proces-verbaal van getuigenverhoor op 27 januari 2016 bij de rechter-commissaris van de getuige [slachtoffer] .
4.Geneeskundige verklaring d.d. 30 juli 2015, pagina’s 78 en 80.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 19 juli 2015, pagina 86.
6.Proces-verbaal stuk van overtuiging d.d. 4 augustus 2015, foto’s 37 tot en met 40, pagina’s 66 en 67.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2015, pagina’s 13 en 14 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2015, pagina 22.
8.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 19 juli 2015, pagina’s 118 tot en met 120.