3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 19 juli 2015 om 17.41 uur kreeg de politie de melding naar het station in Susteren te gaan, omdat daar een steekincident zou hebben plaatsgevonden. Daar aangekomen zag de politie dat het slachtoffer, naar later bleek: [slachtoffer] , werd verzorgd door ambulancepersoneel. [slachtoffer] vertelde dat hij door [verdachte] , verdachte, met een klapmes in zijn nek was gestoken. Verdachte zou daarna in de trein richting Roermond zijn gestapt.
De verklaring van [slachtoffer] en het bij hem geconstateerde letsel
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 19 juli 2015 op het station in Susteren was. Voor het station kwam hij verdachte tegen. Verdachte sprak hem aan en zei tegen [slachtoffer] dat “zij” moesten ophouden om over geld te beginnen en bij zijn moeder aan de deur te komen. [slachtoffer] is vervolgens in de richting van verdachte gelopen. Op dat moment kreeg [slachtoffer] een duw van verdachte, waarna hij terugduwde. Verdachte gaf hem vervolgens een stoot, waarna [slachtoffer] verdachte een stoot terug gaf. Hierna draaide [slachtoffer] zich om. [slachtoffer] had het gevoel dat verdachte hem een klap op zijn achterhoofd gaf. Hij zakte meteen in elkaar en merkte dat hij zijn rechterarm en -been niet meer kon bewegen. Nadat [slachtoffer] tegen verdachte heeft geroepen dat hij hem moest helpen, zag hij dat verdachte een klapmes in zijn hand had met een lemmet van ongeveer 10 centimeter. Verdachte hielp [slachtoffer] echter niet, maar liep weg in de richting van de trein en was een paar seconden later weg.
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer] aan de rechterzijde van zijn nek een snijverwonding had. Bij [slachtoffer] is sprake van een incomplete dwarslaesie; in de rechter lichaamshelft heeft hij een verminderd en dof gevoel. Ook is sprake van krachtsverlies in die lichaamshelft.
Getuigenverklaring
Getuige [getuige] , heeft verklaard dat zij op 19 juli 2015 zag dat twee personen ruzie hadden voor het station in Susteren. Tijdens deze ruzie werd over en weer geslagen in de richting van het hoofd. Deze personen kwamen al vechtend op het spoor van het station terecht en liepen daarna al vechtend in de richting van het informatiebord. Na de vechtpartij zag [getuige] dat een persoon, naar later bleek: [slachtoffer] , ter hoogte van het informatiebord op de grond lag.
De aanhouding van verdachte
Op 19 juli 2015, omstreeks 18.05 uur, arriveerde de politie bij Moveoo in Roermond, waar verdachte zou verblijven. Verdachte werd aangehouden. Hij zei tegen de politie dat hij het mes waarmee hij [slachtoffer] had gestoken in een put had weggegooid toen hij vanuit het station naar Moveoo liep. Hij heeft deze put aangewezen. In die put werd later een mes aangetroffen. Van dat mes, een inklapmes, werden foto’s gemaakt. Daarop is te zien dat het mes in ingeklapte toestand ongeveer 10 centimeter lang is. Uitgeklapt is het mes ongeveer 16 centimeter lang. Het lemmet van het mes is ongeveer 6 centimeter lang.
De verklaringen van verdachte
Tijdens het vervoer naar het politiebureau op 19 juli 2015 zei verdachte, nadat hem de cautie was gegeven, dat hij [slachtoffer] op zich zag aflopen op het station in Susteren en hem wilde zeggen dat hij moest stoppen met zijn moeder lastig te vallen. Hij zag dat [slachtoffer] uithaalde en hem in zijn gezicht sloeg. Verdachte heeft verklaard “ja, maar ik wil alles vertellen. Dit is hoe het gebeurd is. Ik ben stom geweest, het werd me zwart voor de ogen. Die jongen heeft mijn moeder zo erg bedreigd. Ik ben stom geweest.” Ook heeft verdachte verklaard: “Ik zag hem en ik zei dat hij mijn moeder met rust moest laten. Ik zag dat [slachtoffer] uithaalde en mij sloeg in mijn gezicht.” En “het werd me daarna zwart voor mijn ogen door alles wat die jongen ons heeft aangedaan. Ik heb vervolgens mijn mes uit mijn broekzak gepakt en hem daarmee gestoken. Dat was heel stom, dat is precies wat hij wilde bereiken. Nu zit ik hier en hij niet. Ik had het nooit moeten doen, maar het werd me gewoon zwart.”
In zijn eerste verhoor, op 19 juli 2015, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij al zo’n half jaar werd bedreigd door [slachtoffer] . Dit had te maken met geleend geld. [slachtoffer] kwam daarvoor, soms met anderen, ook bij verdachtes moeder aan de deur. Verdachte is op 19 juli 2015 ‘s middags naar zijn moeder in Susteren gegaan. Zij vertelde dat [slachtoffer] die week weer met twee anderen bij haar aan de deur was geweest. Verdachte is na het bezoek aan zijn moeder terug naar het station in Susteren gegaan. Daar kwam hij [slachtoffer] tegen. Verdachte is op hem afgelopen en heeft hem gevraagd waarom hij zijn moeder bedreigde en hem gezegd dat dit moest stoppen. Hierna voelde hij dat [slachtoffer] hem met gebalde vuist tegen de rechterzijkant van het hoofd sloeg. Verdachte sloeg vervolgens met een vuist terug. Er werd over en weer geslagen. In de tussentijd kwam een trein aan en gingen de slagbomen dicht. Op het moment dat de trein aankwam, pakte verdachte een mes uit zijn rechterbroekzak, omdat hij zich bedreigd voelde. Hij pakte het mes vervolgens over in zijn linkerhand, heeft het mes opengeklapt en heeft verdachte in zijn rug, tussen zijn schouderbladen, gestoken. Verdachte heeft een slaande beweging met het mes in zijn hand gemaakt, van boven naar beneden. [slachtoffer] viel meteen op de grond en zei dat verdachte een ambulance moest bellen.
Op de zitting van 8 november 2016 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] op het station tegen kwam en hem heeft aangesproken, omdat [slachtoffer] zijn moeder aan het bedreigen was. [slachtoffer] gaf verdachte vervolgens een klap tegen het hoofd, waarna een worsteling ontstond waarbij verdachte en [slachtoffer] elkaar over en weer vastpakten. Zij stonden op dat moment op het perron, vlakbij de rails. De slagbomen gingen dicht, omdat er een trein aan kwam. [slachtoffer] wist zijn jas uit te trekken en zich zo aan de worsteling te onttrekken en rende weg. Vervolgens draaide hij zich weer om en nam een aanloop. Hij kwam op verdachte af en maakte een springende beweging. Verdachte had in de tussentijd het mes uit zijn broekzak gepakt, opengeklapt en hield dat in zijn linkerhand vast. [slachtoffer] probeerde hem met links te slaan. Verdachte kon onder de arm van [slachtoffer] door duiken en wilde hem van zich af duwen, terwijl hij het mes in zijn handen had. Verdachte heeft vervolgens een zwaaiende beweging met het mes gemaakt, die [slachtoffer] in zijn nek moet hebben geraakt. [slachtoffer] viel daarna op de grond.
Poging tot doodslag of zware mishandeling?
Uit de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring die verdachte tijdens het vervoer naar het politiebureau heeft afgelegd leidt de rechtbank af dat verdachte, terwijl hij met [slachtoffer] aan het worstelen was, een klapmes uit zijn broekzak heeft gepakt, dat mes heeft opengeklapt en daarmee in de nek van [slachtoffer] heeft gestoken.
De vraag is of dat als een poging tot doodslag of een zware mishandeling moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen kan worden afgeleid dat verdachtes opzet (voorwaardelijk) was gericht op de dood van [slachtoffer] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de nek vitale en kwetsbare lichaamsdelen bevinden, zoals de halsslagader. Indien daarin met een mes met een lemmet van ongeveer 6 centimeter wordt gestoken of de nek met een mes wordt geraakt, kan dit de aanmerkelijk kans op dodelijk letsel teweeg brengen.
Uit het samenstel van gebeurtenissen - het steken met een mes met een lemmet van ongeveer 6 centimeter in de nek van [slachtoffer] , in combinatie met de omstandigheid dat [slachtoffer] ten opzichte van het door verdachte gehanteerde mes moet hebben bewogen, omdat zij aan het worstelen waren - leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit handelen tot de dood kon leiden. Bij verdachte was dus sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook bewezen.
Was er sprake van noodweer(exces) of putatief noodweer?
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte in zijn visie een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat sprake was van een langdurig conflict tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij [slachtoffer] verdachte en zijn moeder heeft bedreigd. Op het perron in Susteren heeft [slachtoffer] verdachte als eerste een klap tegen zijn hoofd gegeven, waarna een worsteling ontstond. Datzelfde moment gingen de slagbomen dicht, omdat een trein naderde. [slachtoffer] kon zich los worstelen uit zijn jas en kwam - terwijl de slagbomen dicht waren - en nadat hij eerst van verdachte af was gelopen, weer terug in de richting van verdachte. Hij maakte een springende beweging, waarbij hij een slaande beweging met zijn linkerhand maakte. Op dat moment was er volgens de raadsman sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Dat heeft verdachte ook gedaan door onder de linkerarm van [slachtoffer] heen te duiken en met het mes een zwaaiende beweging in de richting van [slachtoffer] te maken. Verdachte kon op dat moment niet anders handelen, omdat hij dreigde te worden overreden door de naderende trein achter hem.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte hierbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan zou verdachte toch moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij handelde onder invloed van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte en zijn moeder en zusje werden namelijk al maandenlang bedreigd door [slachtoffer] , terwijl verdachte vlak voor het incident ook nog ruzie met zijn moeder had gehad, omdat [slachtoffer] weer aan de deur was geweest.
Meer subsidiair wordt een beroep gedaan op putatief noodweer. Verdachte werd aangevallen en verkeerde in de veronderstelling dat hij onder de naderende trein zou komen, als hij niet zou handelen zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het antwoord op die vraag is: nee. Het is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] op het moment dat verdachte met een mes heeft gestoken. Om te beginnen is opmerkelijk dat verdachte direct als hij wordt aangehouden in de politieauto zegt dat hij graag “alles wil vertellen”. Letterlijk vertelt verdachte dan : “Dat is hoe het gebeurd is. Ik ben stom geweest, het werd me zwart voor de ogen. Die jongen heeft mijn moeder zo erg bedreigd. Ik ben stom geweest”. Nadat verdachte er dan nogmaals op wordt gewezen dat hij niet verplicht is om iets te zeggen, gaat verdachte verder: “Nee dat weet ik, maar dat is gewoon hoe het gegaan is. Ik zag hem en ik zei dat hij mijn moeder met rust moest laten. Ik zag dat [slachtoffer] uithaalde en mij sloeg in mijn gezicht
(verdachte laat dan een verwonding in zijn gezicht zien aan de verbalisant).Ja die heb ik van [slachtoffer] . Het werd me daarna zwart voor mijn ogen door alles wat die jongen ons heeft aangedaan. Ik heb vervolgens mijn mes uit mijn broekzak gepakt en hem daarmee gestoken. Dat was heel stom, dat is precies wat hij wilde bereiken. Nu zit ik hier en hij niet. Ik had het nooit moeten doen, maar het werd me gewoon zwart.”
In deze verklaring, waarin verdachte meermalen benadrukt dat dit is “hoe het gebeurd is”, rept verdachte met geen woord over een aanval door [slachtoffer] , afgezien van de enkele klap die hij in zijn gezicht krijgt. Er wordt niet gesproken over een levensbedreigende situatie, over een [slachtoffer] die op hem afspringt en ook niet over een trein die achter zijn rug voorbij dendert. Het beeld dat uit deze verklaring opdoemt is niet dat van een verdachte die in doodsnood met een mes uithaalt, zoals de verdediging stelt, maar eerder van iemand die, door de bedreigingen van zijn moeder, zijn zelfbeheersing verliest en met een mes naar [slachtoffer] steekt.
Daarnaast wordt de verklaring van verdachte, zoals hij die ter zitting heeft afgelegd, niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. Het beeld dat verdachte schetst van een [slachtoffer] die eerst bij hem wegrent en zich vervolgens na een aantal meter weer omdraait en in volle vaart met een springende beweging en gestrekte arm en vuist op hem af komt rennen, wordt zelfs daadwerkelijk weersproken door de verklaring van getuige [getuige] . Zij verklaart dat de twee personen samen heen en weer over het perron gingen en dat toen één van de personen op de grond bleef liggen.
Verdachte zelf heeft overigens eerder ook niet verklaard dat [slachtoffer] van hem wegliep. Ook de springende beweging in zijn richting en het met het mes in de hand onder de linkerarm van [slachtoffer] door duiken is niet in een eerdere verklaring van verdachte terug te vinden. Tot slot past ook het letsel van [slachtoffer] niet bij de verklaring van verdachte. Bij [slachtoffer] werd aan de rechterzijde in de nek een snijverwonding geconstateerd. Indien de verklaring van verdachte wordt gevolgd dat hij met zijn linkerhand een zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt toen [slachtoffer] een springende beweging in zijn richting maakte, had het - gelet op de onderlinge positie tussen verdachte en [slachtoffer] - meer voor de hand gelegen dat verdachte aan de linkerzijde in de nek van [slachtoffer] een snijverwonding had toegebracht.
Kort en goed is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte met een mes heeft gestoken of gezwaaid, omdat hij zich op dat moment moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Het beroep op noodweer en - in het verlengde daarvan: het beroep op noodweerexces - zal daarom worden verworpen.
Het beroep op putatief noodweer verwerpt de rechtbank eveneens. De verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen en vreesde dat hij door de aankomende intercity zou worden overreden is namelijk, zoals hiervoor overwogen, onaannemelijk.
Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.