4.3.3.Het bewijs
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Verbalisant [verbalisant 2]heeft op 18 januari 2013, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
In de voormiddag van donderdag 10 januari 2013 werd bij de jongerenontmoetingsplaats (JOP) gelegen aan de Ringbaan Oost te Weert het levenloze lichaam van een man aangetroffen. Het JOP is gelegen in het buurtschap Graswinkel.
Verbalisant [verbalisant 3]heeft op 26 mei 2014, zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op donderdag 10 januari 2013 werd op de Ringbaan-Oost te Weert het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer] (roepnaam [slachtoffer]), geboren op 20 oktober 1969 te Weert. Naar aanleiding hiervan werd een team grootschalig onderzoek (TGO) met de naam 23TG1301 gestart.
Verbalisanten [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 6]hebben op 29 mei 2013, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 10 januari 2013 is het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in beslag genomen. Het stoffelijk overschot werd voorzien van een label met SIN AAFM6076NL.
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]hebben op 14 januari 2013, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op maandag 14 januari 2013 toonden wij in het kader van het onderzoek 23TG1301 in het mortuarium te Weert een stoffelijk overschot aan [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer], respectievelijk de vader en moeder van [slachtoffer]. Desgevraagd verklaarden zij dat het getoonde stoffelijk overschot hun zoon was.
Verbalisant [verbalisant 5]heeft op 29 mei 2013, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op maandag 14 januari 2013 heeft de patholoog A. Maes sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] voorzien van het nummer AAFM6076NL.
Op 6 februari 2013 is door middel van sectie op het lichaam van [slachtoffer], een pathologisch onderzoek verricht door dr. A Maes, arts en patholoog. Bij dat onderzoek is het volgende gebleken:
Er was in de behaarde hoofdhuid vrijwel midden aan het achterhoofd een ronde perforatie van 0,5 centimeter. Het letsel had het aspect van een inschotopening. Bovenop de kruin, net iets links van de middenlijn, was een stervormige perforatie van circa anderhalve centimeter. Het letsel had het aspect van een uitschotopening. Het letsel werd bemonsterd voor onderzoek naar schotresten. Bij sectie kon de waargenomen doorschotverwonding door het hoofd worden bevestigd, hoogstwaarschijnlijk van achter naar voor en iets naar boven verlopend. Het overlijden wordt zonder meer verklaard door functieverlies van de hersenen als gevolg van het schotletsel. [slachtoffer] is overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig perforerend geweld op het hoofd (doorschotverwonding).
De verdachte heeft op 1 februari 2014, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
[slachtoffer] is door mij om het leven gekomen. Ik heb hem met een pistoolschot gedood. Dat schot is van mij afkomstig. Na de moord heb ik het pistool weggegooid. Ik heb [slachtoffer] met een vuurwapen doodgeschoten.
De verdachte heeft op 2 februari 2014, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
Ik had een pistool bij mij. Ik had het pistool in mijn tas zitten. Ik haalde het pistool uit mijn tas en hief mijn arm omhoog in de richting van [slachtoffer]. Het schot kwam direct en ik zag dat ik [slachtoffer] in zijn hoofd raakte. Ik zag dat [slachtoffer] naar achteren viel op zijn rug. Ik had die zwarte Converse schoenen aan die jullie in beslag hebben genomen. Het was een 9 mm pistool.
De verdachte heeft op 4 februari 2014, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
Ik ben toen naar Venlo vertrokken alleen. Het wapen had ik al bij mij. [slachtoffer] en ik liepen van zijn woning in Venlo naar het station en wij liepen het station binnen. [slachtoffer] kocht een kaartje voor hem en voor mij. We stapten in de trein naar Weert. Ik belde de taxichauffeur. Dat was [naam taxichauffeur]. Ik heb hem gevraagd om ons bij de wijk Graswinkel weer af te zetten. [slachtoffer] stond buiten het JOP. Ik raakte hem van achteren. [slachtoffer] viel achterover. Hij viel eigenlijk buiten het JOP. Ik trok hem iets naar binnen. Ik heb toen zijn beurs gepakt en ik pakte zijn tas. In de beurs zat € 1.600,00 of € 1.700,00. [slachtoffer] lag op zijn rug toen ik hem het JOP in sleepte. Ik deed het omdat ik geld nodig had. Ik wilde geld hebben. Ik wist dat hij geld bij zich moest hebben want hij wilde een wapen kopen. [slachtoffer] zou minstens € 1.300,00 bij zich moeten hebben maar in zijn beurs zat € 1.600,00 of € 1.700,00. In de tas van [slachtoffer] zaten wat reglementen of zo en volgens mij zijn identiteitsbewijs of zo. Het begon te schemeren toen ik hem om het leven heb gebracht.
Het proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([verdachte])d.d. 11 juni 2013 , vermeldt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Op 9 januari 2013 te 15.14.15 uur bevond [verdachte] zich onder bereik van een cell id te Reuver. In het gebied waar deze cell id bereik heeft is de spoorlijn Venlo-Roermond gelegen. [verdachte] belde op 9 januari 2013 te 15.30.45 uur naar een telefoonnummer in gebruik bij [naam taxichauffeur] (taxichauffeur). [verdachte] is samen met [slachtoffer] op 9 januari 2013. [verdachte] is naar Venlo gegaan waar hij even heeft verbleven om vervolgens met de trein samen met [slachtoffer] naar Weert te gaan. Eenmaal in Weert is [verdachte] naar de wijk Graswinkel gegaan. In deze wijk, grenzende aan de Ringbaan-Oost is de plaats delict gelegen. [verdachte] heeft zich vervolgens op 9 januari 2013 tussen 16.06.26 uur en 16.39.04 uur bewogen in een gebied waar hij bereik heeft van drie verschillende cell id’s. Deze drie cell id’s kunnen afwisselend ook op de plaats delict bereikt worden zodat het mogelijk is dat [verdachte] tussen de genoemde tijdstippen zich niet verplaatst heeft doch steeds heeft verbleven op de plaats delict.
Het proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([slachtoffer])d.d. 24 juni 2013 , vermeldt, zakelijk weergegeven, het volgende:
Het gsm toestel van [slachtoffer] was op 9 januari 2013 te 17.04.58 in het geografisch gebied te Weert waar hij om het leven is gebracht en op 10 januari 2013 is aangetroffen. Het toestel van [slachtoffer] was op 10 januari 2013 te 08.40.49 uur nog steeds in hetzelfde gebied. Het toestel is in de periode van 9 januari 2013 te 17.04.58 uur en 10 januari 2013 te 08.40.49 uur standby geweest omdat er in die periode 6 sms berichten ontvangen zijn. Gezien het feit dat er op 9 januari 2013 tussen 17.02.07 en 17.08.50 uur ook nog zes keer naar [slachtoffer] is gebeld is het mogelijk dat [slachtoffer] op 9 januari 2013 vanaf 17.02.07 uur om wat voor reden dan ook zijn mobiele telefoon niet heeft kunnen gebruiken.
Verbalisant [verbalisant 9]heeft op 28 januari 2013, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Aan mij werden in het kader van het onderzoek naar de niet natuurlijke dood van [slachtoffer] videobeelden getoond. De mij getoonde videobeelden waren kennelijk opgenomen middels het videobewakingssysteem van het NS-station te Venlo. Ik zag op het beeld dat als datum en tijdstip 9 januari 2013 14.55 waren vastgelegd. Op de videobeelden zag ik twee mannen lopen. Deze mannen zijn mij ambtshalve van naam en gezicht bekend. De eerste man betrof [slachtoffer]. De tweede man betrof [verdachte].
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2]d.d. 12 maart 2013 , vermeldt zakelijk weergegeven, het volgende:
V: vraag van de verbalisanten
A: antwoord van de getuige
V: op vrijdag 1 maart 2013 te 12.42 krijg ik, verbalisant [verbalisant 10], een SMS bericht van het telefoonnummer 06-[telefoonnummer]. Van wie is dit telefoonnummer?
A: dat is het nummer van onze stichting. Het bereikbaarheidsnummer van Horeb.
V: In dit bericht stond de volgende tekst: [verdachte] heeft aan een anonieme vrijwilliger de moord bekend. Wie heeft dit bericht verstuurd?
A: Ik heb dat bericht verstuurd.
V: Van wie heeft u de informatie gekregen omtrent het bekennen van een moord door [verdachte]?
A: Ik heb deze informatie gekregen van [getuige 3]. Daarnaast ook van [getuige 4]. Zij hebben dit letterlijk aan mij verteld dat [verdachte] iemand vermoord heeft. Dit bericht kreeg ik voor de aanhouding van [verdachte].
Getuige [getuige 4]verklaart op 4 maart 2013 , zakelijk weergegeven, het volgende:
In een gebed heeft [verdachte] dat bekend. Ik hoorde dat hij zei: “Vader vergeef me dat ik die persoon heb vermoord.”
Getuige [getuige 3]verklaart op 7 maart 2013 , zakelijk weergegeven, het volgende:
Ik raakte op donderdag 21 februari 2013 met [verdachte] in gesprek. Ik hoorde dat [verdachte] zei “ik heb er een opgeruimd” dan wel woorden van gelijke strekking. Ik vroeg toen aan [verdachte]: “heb je iemand vermoord?”. [verdachte] zei “ja, ik heb iemand vermoord”. Hij vertelde dat hij daarna was weggelopen. Hier had [verdachte] het heel moeilijk mee. Hij zat meer met het feit dat hij die persoon had achtergelaten dan dat hij hem had vermoord. Daar is [verdachte] wel drie keer opnieuw over begonnen.
Verbalisant [verbalisant 11]heeft op 4 maart 2013, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 26 februari 2013 werd in de woning, perceel [adres] te Weert een doorzoeking gehouden. In de woning werd een bruine heuptas van het merk Gapstar in beslag genomen.
Compleet sporenoverzicht 23TG1301:
Hieruit blijkt dat de heuptas die aan de bovenzijde was gescheurd en die is inbeslaggenomen op het adres [adres] te Weert het SIN-nummer AAFK4933NL heeft.
[betrokkene 1]heeft op 27 februari 2013, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
Van [betrokkene 2] hoorde ik dat [slachtoffer] een vuurwapen zocht. De donkerbruine schoudertas van het merk Star die jullie in mijn woning op de [adres] te Weert hebben aangetroffen is van [verdachte]. Ik heb bij [verdachte] wel eens een vuurwapen gezien. Dat zat in de tas waarvan jullie mij een foto hebben laten zien. Het wapen zat in de tas die jullie in mijn woning hebben aangetroffen. [verdachte] droeg die tas altijd bij zich. Hij droeg die tas over zijn schouder waarbij hij zijn hoofd door de lus stak. [verdachte] had het wapen voordat [slachtoffer] is overleden. Het vuurwapen zag er ongeveer hetzelfde uit als de vuurwapens die jullie altijd bij je hebben. Er zat goudkleurige munitie bij.
[betrokkene 3]heeft op 21 februari 2013, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
Er is op 8 januari 2013 in de woning van [betrokkene 1] gesproken over het geld dat [slachtoffer] bij zich had. [slachtoffer] had genoeg geld. Ik heb gezien dat [verdachte] een pistool bij zich had. Zo’n zwart ding waar je een magazijn uit haalt. Hij had dat toen in een tas. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat het een negen millimeter was. De tas was precies dezelfde als hij op 8 en 9 januari 2013 bij zich had. Ik heb een stuk of tien patronen gezien. Hij liet dat pistool zien op 8 januari. De kop van de kogel was goudkleurig/koperkleurig.
Uit het rapport van het schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Weert, d.d. 28 augustus 2013, verricht door ing. R.C. Roepnarain, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, blijkt het volgende:
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van de tas (AAFK4933NL) en een schietproces.
[betrokkene 3]heeft op 4 april 2013, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
De schoenen op foto 2, bijlage 2 zijn de schoenen die ik heb schoongemaakt. [verdachte] trok die woensdag uit bij [betrokkene 1]. De tas op foto 6, bijlage 6 is de tas die [verdachte] altijd schuin droeg. Het is de tas waar de scheur in zat. Toen [verdachte] mij het pistool liet zien op de slaapkamer bij [betrokkene 1] toen zat het wapen in deze tas.
Verbalisant [verbalisant 12]heeft op 27 februari 2013, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 26 februari 2013 werd te Beekbergen [verdachte], geboren op [geboortegegevens verdachte], aangehouden. Tijdens deze aanhouding te Beekbergen werden onder andere de navolgende goederen inbeslaggenomen:
SIN AAFJ5921NL: een linkerschoen All Star zwart, met witte rand-zool;
SIN AAFJ5922NL: een rechterschoen All Star zwart, met witte rand-zool.
Vergelijkend schoensporenonderzoek:
Hieruit blijkt dat de sporen die zijn aangetroffen op de plaats delict zijn veroorzaakt met schoenen, soortgelijk aan de inbeslaggenomen schoenen van het merk All Star/Converse van verdachte.
bewijsoverweging
Verdachte heeft zowel ontkennende als bekennende verklaringen afgelegd. Als gevolg daarvan ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld wanneer de verdachte naar waarheid heeft verklaard. De ontkennende verklaringen die verdachte heeft afgelegd konden telkens worden ontkracht door bevindingen van de politie waarna hij keer op keer zijn verklaring aanpaste. Voor de bekennende verklaringen was daarentegen steeds steunbewijsmateriaal voorhanden. Dat de bekennende verklaringen onderling niet tot in detail consistent zijn doet daaraan niet af, nu deze op belangrijke onderdelen door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. De rechtbank acht de bekennende verklaringen derhalve betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 9 januari 2013 omstreeks 15.00 uur samen met het latere slachtoffer in Venlo op de trein is gestapt . Verdachte had op dat moment het vuurwapen reeds in zijn tas. Van Venlo zijn ze per trein naar Weert gereisd. Vervolgens zijn ze door taxichauffeur [naam taxichauffeur] naar de wijk Graswinkel gereden en naar de JOP gelopen alwaar verdachte [slachtoffer] van achteren een kogel door zijn hoofd heeft geschoten. Verdachte heeft € 1.600,00 of € 1.700,00 uit een beurs vanhet slachtoffere weggenomen waarna hij de plaats van het delict heeft verlaten.
Wat betreft de opmerking van de verdediging dat het (exacte) moment van overlijden niet is vastgesteld en dat het dus zeer wel mogelijk is dat [slachtoffer] op een later moment – toen verdachte zich niet meer in het gebied van de plaats delict bevond - is doodgeschoten, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel het exacte tijdstip van overlijden van het slachtoffer niet kon worden vastgesteld concludeert de rechtbank dat dit heeft gelegen op een moment vóór 9 januari 2013 17.02.07 uur. Vanaf dat tijdstip heeft het slachtoffer niet meer gereageerd op telefoontjes en sms’jes hoewel er daarna wel zes keer naar hem is gebeld en ge-sms’t. Uit het proces-verbaal telecommunicatie met betrekking tot verdachte blijkt dat verdachte voorafgaand aan het moment waarop het slachtoffer moet zijn overleden op de plaats delict is geweest. Niemand heeft het slachtoffer daarna nog levend gezien.
Dat de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 9 januari 2013 om 18.30 bij de JOP (waar het lichaam van het slachtoffer de volgende dag is aangetroffen) is geweest, en het slachtoffer daar niet heeft zien liggen maakt dat niet anders. Op dat tijdstip is het in januari immers al donker. De JOP betreft voorts een onverlichte ruimte met grote betonblokken. Het slachtoffer is aangetroffen in de ruimte, liggende achter een betonblok. Het slachtoffer was daardoor vrijwel geheel aan het zicht onttrokken. Het is derhalve naar het oordeel van de rechtbank wel mogelijk dat [getuige 1] ter plaatse is geweest en het slachtoffer niet heeft opgemerkt.
Daarbij komt dat in de tas die door [betrokkene 1] en [betrokkene 3] is herkend als zijnde de tas van verdachte die hij altijd bij zich droeg en waarin hij een vuurwapen zou bewaren sporen zijn aangetroffen die ‘hoogstwaarschijnlijk’ zijn aan te merken als schotresten.
Tenslotte blijkt uit het vergelijkend schoensporenonderzoek dat de sporen die zijn aangetroffen op de plaats delict zijn veroorzaakt met schoenen, soortgelijk aan de zoolafdrukken van de inbeslaggenomen schoenen van het merk All Star/Converse van verdachte.