3.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en de mutaties van de Koninklijke Marechaussee
Op 7 juli 2009 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee verdachte gecontroleerd op de A2 ter hoogte van Eijsden. In het voertuig zaten verdachte en drie vrouwen van Hongaarse afkomst, waaronder een vrouw genaamd [naam] . Deze vrouwen verklaarden onderweg te zijn vanuit België naar Haps (Brabant) om daar in de club [naam] te gaan werken.
Op 5 april 2011, 13 april 2011 en 15 april 2011 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee op het vliegveld in Eindhoven waargenomen dat twee onbekend gebleven vrouwen, aangekomen met een vlucht vanuit Budapest, werden opgehaald door een onbekende man met een zwarte Volkswagen Passat, voorzien van het kenteken [kenteken] . Uit onderzoek is gebleken dat deze auto op naam van de echtgenote van verdachte geregistreerd stond.
Op 7 januari 2012 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee in de omgeving van het vliegveld in Eindhoven de verdachte, medeverdachte [naam] en een vrouw genaamd [naam] gecontroleerd. Door de inzittenden werd verklaard dat [verdachte] en [naam] de vrouw genaamd [naam] kwamen ophalen van het vliegveld. Uit het procesdossier blijkt dat [naam] op 13 december 2012 heeft verklaard reeds drie jaar als prostituee werkzaam te zijn in de saunaclub [naam] .
Op 22 mei 2012 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee op het vliegveld in Eindhoven waargenomen dat verdachte een vrouw, genaamd [naam] , kwamen ophalen. Uit mutaties van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat [naam] eerder heeft verklaard werkzaam te zijn in de saunaclub [naam] en dit werk geheel vrijwillig te doen. Bij de rechter-commissaris heeft [naam] een zelfde verklaring afgelegd.
Op 12 juni 2012 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee op het vliegveld in Eindhoven waargenomen dat verdachte en medeverdachte [naam] kwamen ophalen. [naam] heeft toen verklaard dat ze in 2012 al 5 maanden in de saunaclub [naam] heeft gewerkt. Ze werkt in de club als prostituee en vindt het werk leuk. Verdachte heeft toen eveneens verklaard dat [naam] in de prostitutie ging werken. Uit mutaties van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat [naam] eerder heeft verklaard in de saunaclub [naam] als prostituee te werken. Bij de rechter-commissaris heeft [naam] eenzelfde verklaring afgelegd.
Tijdens een controle door de Koninklijke Marechaussee op 19 april 2012 in een woning aan [adres] bleek dat op dit adres [naam] en [naam] woonden. Verdachte en medeverdachte [naam] werden eveneens op dit adres aangetroffen. Uit mutaties van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat [naam] en [naam] eerder hebben verklaard vrijwillig in de saunaclub [naam] als prostituees te werken. Bij de rechter-commissaris hebben [naam] en [naam] een zelfde verklaring afgelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vrouwen ophaalde van het vliegveld in Eindhoven. Verdachte wist dat deze vrouwen als prostituee werkzaam waren. Hij deed het chaufferen als vriendendienst, hij kende de vrouwen vanuit de saunaclub [naam] .
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van verdachte vast dat hij meermalen vrouwen heeft opgehaald van het vliegveld in Eindhoven. Hij bracht deze vrouwen of tot aan de oprit van de saunaclub [naam] (de eigenaar stond niet toe dat verdachte de vrouwen tot aan de voordeur van de saunaclub bracht), of naar Roermond (waar na een gezamenlijk bezoek aan een terrasje de vrouwen een taxi namen naar hun eindbestemming) of naar de woning van de vrouwen in de omgeving van Roermond. Uit het dossier is niet gebleken van andere bestemmingen. Deze meerderjarige vrouwen waren werkzaam als prostituee in de saunaclub [naam] .
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of die handeling van verdachte, in juridische zin, kan worden gekwalificeerd als ‘mensenhandel’. Bij de beantwoording van deze vraag zoekt de rechtbank aansluiting bij de uitspraak van de Hoge Raad van
10 september 2013 en, zoals zij ook al eerder in andere soortgelijke zaken heeft gedaan, bij de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014. De Hoge Raad heeft overwogen dat artikel 273f, eerste lid, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht aldus moet worden uitgelegd dat het oogmerk van verdachte erop gericht moet zijn dat de betrokkene zich in een ander land dan waar deze is aangeworven, meegenomen of ontvoerd, beschikbaar stelt tot het verrichten van de in dat artikel bedoelde handelingen. Het gerechtshof heeft overwogen dat voor een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit, strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht, te allen tijde sprake moet zijn van enige verwijtbare bijdrage (door de verdachte) aan een beknotting van de vrijheid van de persoon die zich prostitueert.
In de visie van de officier van justitie bestond de verwijtbare bijdrage door de verdachte uit het benutten van zogenoemde manipulatieve dwangmiddelen: het misbruik maken van de economisch zwakkere en kwetsbare positie van de veelal jongere vrouwen. De rechtbank heeft aan de hand van het procesdossier deze punten onderzocht en komt tot de conclusie dat voor deze omstandigheden het bewijs ontbreekt.
Daarbij acht de rechtbank het voor de beoordeling van deze zaak van belang dat de vrouwen, voor zover waarneembaar, zich geheel vrij konden bewegen. Zij kwamen geheel zelfstandig aan met het vliegtuig in Eindhoven en konden overigens ook weer zelf vertrekken. Het vervoer door verdachte vond plaats op verzoek van de vrouwen, verdachte werd hiervoor niet benaderd door de saunaclub [naam] of andere derden. Tenslotte werden de vrouwen nimmer afgezet “in” de saunaclub maar op een meer of minder grote afstand daarvan. De rechtbank leidt het vorenstaande af uit de verklaringen van verdachte en de door hem vervoerde vrouwen. Dat het anders zou zijn blijkt niet uit het dossier.
De rechtbank ziet dan ook geen bewijs voor enige belemmering van de vrouwen om zich aan de prostitutie te kunnen onttrekken.
Nu uit de feiten, zoals deze uit het procesdossier naar voren komen alsmede uit de verklaringen van de vrouwen, niet is gebleken van enige beknotting of aantasting van de vrijheid van [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] of twee onbekend gebleven dames, kan er ook niet van enige verwijtbare bijdrage daaraan worden gesproken. De rechtbank overweegt in dat verband dat bij verdachte eveneens geen vrees hoefde te bestaan voor de beknotting van de vrijheid van de vrouwen, nu verdachte zelf klant was van de club [naam] en zodoende op de hoogte was van het reilen en zeilen in de club. Naar zijn zeggen is hem van enige dwang in deze saunaclub nooit gebleken. Aanwijzingen in het dossier voor het tegendeel ontbreken. Het enkele gegeven dat de verdachte vrouwen heeft opgehaald vanaf het vliegveld in Eindhoven, terwijl hij weet dat die vrouwen (in Nederland) als prostituee aan de slag gaan, een beroep dat overigens legaal is in Nederland, is niet genoeg om het bestanddeel te vervullen van ‘het oogmerk een ander ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen betaling’.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, zowel primair als subsidiair, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.