ECLI:NL:RBLIM:2015:9903

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
03/721320-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak wegens nietigheid van dagvaarding

Op 27 november 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als chauffeur optrad voor meerderjarige prostituees uit Hongarije. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van mensenhandel, omdat de officier van justitie verzuimd had de medeplichtigheid aan mensenhandel op de juiste wijze ten laste te leggen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor het subsidiaire tenlastegelegde feit nietig was, omdat niet was aangegeven dat de verdachte aan onbekende personen de gelegenheid had gegeven om het misdrijf te plegen. De verdachte had geen bijdrage geleverd aan de beknotting van de vrijheid van de prostituees, waardoor niet van mensenhandel kon worden gesproken.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op zittingen in augustus en november 2015. De verdachte was op de laatste zitting niet verschenen, maar zijn gemachtigde raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte dat de vrouwen in de prostitutie werkten. De verdediging voerde aan dat de verdachte enkel verantwoordelijk was voor het vervoer van de vrouwen en dat er geen bewijs was voor enige dwang of beknotting van hun vrijheid.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit, omdat er geen bewijs was voor enige verwijtbare bijdrage aan de beknotting van de vrijheid van de betrokken vrouwen. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het gerechtshof, waarin werd gesteld dat voor een bewezenverklaring van mensenhandel altijd sprake moet zijn van een verwijtbare bijdrage aan de beknotting van de vrijheid van de betrokkenen. De rechtbank verklaarde de dagvaarding voor het subsidiaire feit nietig en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/721320-13
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H. Kraimi, advocaat, kantoorhoudende te Kerkrade.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 22 augustus 2014 en 13 november 2015. Op 13 november 2015 is de verdachte niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 primair:samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
Feit 1 subsidiair:samen met anderen behulpzaam is geweest bij mensenhandel.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde feit niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie heeft daarbij naar voren gebracht dat in de tenlastelegging had dienen te staan dat verdachte aan een of meer onbekend gebleven personen de gelegenheid heeft gegeven tot het plegen van het misdrijf.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding ingenomen.
3.1.3
Het standpunt van de rechtbank
Met de subsidiaire tenlastelegging heeft de officier van justitie kennelijk bedoeld om medeplichtigheid aan mensenhandel ten laste te leggen. De officier van justitie heeft evenwel verzuimd de medeplichtigheid op een juiste manier ten laste te leggen, door niet in de tenlastelegging op te nemen dat verdachte aan een of meer onbekende personen de gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft om het misdrijf te plegen. Aldus is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Daarmee is de dagvaarding met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde nietig.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Volgens de officier van justitie is er onvoldoende bewijs dat verdachte de wetenschap had dat [naam] en [naam] in Nederland in de prostitutie werkten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat uit het procesdossier blijkt dat in het kader van een lopend onderzoek genaamd [naam] , verdachte drie keer is staande gehouden door de Koninklijke Marechaussee. Gelet op de aanleiding van het onderzoek werd verdachte tijdens deze controles aangemerkt als verdachte in dit lopend onderzoek, met als gevolg dat aan verdachte de cautie gegeven had moeten worden alvorens vragen werden gesteld, aldus de raadsman. Nu dit niet is gebeurd dienen de verklaringen van verdachte tijdens deze drie controles worden uitgesloten als bewijs.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman voorts aangevoerd dat het oogmerk van verdachte enkel gericht was op het vervoer vanuit het vliegveld en niet op het beschikbaar stellen van de vrouwen tot verrichten van seksuele diensten. Er is geen sprake van aanwerven, medenemen of ontvoeren uit een ander land, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte enige rol heeft gespeeld in het naar Nederland komen door de vrouwen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en de mutaties van de Koninklijke Marechaussee
Op 8 oktober 2012 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee waargenomen dat verdachte op het vliegveld te Eindhoven een vrouw genaamd [naam] heeft opgehaald. Deze vrouw was afkomstig uit Budapest. Op 22 november 2012 hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee waargenomen dat verdachte en [naam] een vrouw genaamd
[naam] van het vliegveld in Eindhoven kwamen ophalen. Beide vrouwen hebben verklaard in de saunaclub [naam] te werken.
Op 5 januari 2013 zijn [naam] en [naam] op het vliegveld in Eindhoven vanuit Budapest gearriveerd. Beide vrouwen hebben verklaard dat ze bij de saunaclub [naam] gingen werken en dat ze werden opgehaald door de vriend van [naam] , zijnde verdachte.
Uit een controle van het Basis Processen Systeem van de Koninklijke Marechaussee is gebleken dat [naam] en [naam] op 19 december 2012 tegenover verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee hebben verklaard bij saunaclub [naam] te werken als gezelschapsdames en het werk als gezelschapsdame geheel vrijwillig doen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij omstreeks oktober 2012 en met kerst 2012
[naam] heeft opgehaald van het vliegveld in Eindhoven. Verdachte heeft [naam] leren kennen in saunaclub [naam] . Verdachte heeft voorts verklaard [naam] ongeveer vijf keer te hebben opgehaald vanaf het vliegveld in Eindhoven en dat hij ook wel eens, samen met [naam] , een vriendin van haar is gaan ophalen. Deze vriendin deed hetzelfde werk als [naam] en verdachte heeft nooit geld voor het vervoer gevraagd of ontvangen.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de verdachte twee vrouwen, te weten [naam] en [naam] , heeft opgehaald van het vliegveld in Eindhoven. Deze meerderjarige vrouwen waren werkzaam als prostituee in de saunaclub [naam] .
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of die handeling van verdachte, in juridische zin, kan worden gekwalificeerd als ‘mensenhandel’. Bij de beantwoording van deze vraag zoekt de rechtbank aansluiting bij de uitspraak van de Hoge Raad van
10 september 2013 en, zoals zij ook al eerder in andere soortgelijke zaken heeft gedaan, bij de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014. De Hoge Raad heeft overwogen dat artikel 273f, eerste lid, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht aldus moet worden uitgelegd dat het oogmerk van verdachte erop gericht moet zijn dat de betrokkene zich in een ander land dan waar deze is aangeworven, meegenomen of ontvoerd, beschikbaar stelt tot het verrichten van de in dat artikel bedoelde handelingen. Het gerechtshof heeft overwogen dat voor een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit, strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht, te allen tijde sprake moet zijn van enige verwijtbare bijdrage (door de verdachte) aan een beknotting van de vrijheid van de persoon die zich prostitueert.
Nu uit de feiten, zoals deze uit het procesdossier naar voren komen, niet is gebleken van enige beknotting of aantasting van de vrijheid van [naam] of [naam] , kan er ook niet van enige verwijtbare bijdrage daaraan worden gesproken. De rechtbank overweegt in dat verband dat bij verdachte eveneens geen vrees hoefde te bestaan voor de beknotting van de vrijheid van de vrouwen, nu verdachte zelf klant was van de club [naam] en zodoende op de hoogte was van het reilen en zeilen in de club. Zoals door hem gesteld is hem van dwang bij de daar werkzame vrouwen nooit iets gebleken. Uit het dossier volgt geen bewijs voor het tegendeel. Het enkele gegeven dat de verdachte vrouwen heeft opgehaald vanaf het vliegveld in Eindhoven, terwijl hij weet dat die vrouwen (in Nederland) als prostituee aan de slag gaan, een beroep dat overigens legaal is in Nederland, is niet genoeg om het bestanddeel te vervullen van ‘het oogmerk een ander ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen betaling’.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nu de rechtbank geen onrechtmatige gedraging door verdachte heeft vastgesteld zal zij de verweren van de raadsman verder onbesproken laten.

5.De beslissing

De rechtbank:
Dagvaarding nietig
-verklaartde dagvaarding voor wat betreft
feit 1 subsidiair nietig;

Vrijspraak

- spreekt de verdachte
vrijvan
feit 1 primair.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter,
mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. P. van Blaricum, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. K.J.M. Voncken, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 8 oktober 2012
tot en met 5 januari 2013 in de gemeente Eindhoven en/of de gemeente Roermond,
in elk geval in Nederland en/althans Boedapest en/althans Hongarije en/althans
Luik en/althans België (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [naam] en/of [naam]
, (telkens) heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk
die [naam] en/of [naam] in een ander land, te weten Nederland en/of België ertoe
te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met en/of voor een derde tegen betaling;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij, meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 8 oktober 2012
tot en met 5 januari 2013 in de gemeente Eindhoven en/of de gemeente Roermond,
in elk geval in Nederland en/althans Boedapest en/althans Hongarije en/althans
Luik en/althans België (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [naam] en/of [naam]
(telkens) heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk
die [naam] en/of [naam] in een ander land, te weten Nederland en/of België ertoe
te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met en/of voor een derde tegen betaling, bij en/of tot het plegen
van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte tezamen met een of meer
anderen althans alleen transport/vervoer geregeld naar een seksinrichting
en/of heeft verdachte dit transport/vervoer begeleid en/of heeft verdachte een
transport- vervoermiddel ter beschikking gesteld.