ECLI:NL:RBLIM:2015:9806

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
4582513 CV EXPL 15-10930
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming huurwoning wegens betalingsachterstand en geschil over bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, handelend onder de naam [naam], vorderde ontruiming van een recreatiewoning die hij verhuurde aan de gedaagde partij, [gedaagde]. De gedaagde had sinds september 2014 de huur niet tijdig en volledig betaald en was in strijd met het bestemmingsplan permanent in de recreatiewoning gaan wonen. De verhuurder had de gedaagde meerdere keren gesommeerd om de huur te betalen en de woning te ontruimen, maar zonder resultaat. De gedaagde had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom van de gemeente, die hem had opgedragen het strijdige gebruik van de woning te staken.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde ernstig tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe, met de bepaling dat de gedaagde binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning moest ontruimen. De vordering tot machtiging om de ontruiming met behulp van de sterke arm van politie en justitie uit te voeren, werd afgewezen omdat de verhuurder daar geen belang bij had. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de betalingsonmacht van de gedaagde in zijn risicosfeer lag en dat er geen sprake was van rechtsverwerking.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4582513 CV EXPL 15-10930
Vonnis in kort geding van 23 november 2015
in de zaak van:
[eiser],
handelend onder de naam
[naam],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M. A. Buijs,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.M.H. Cruts.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 november 2015
  • de akte overlegging producties van [gedaagde]
  • de akte overlegging producties van [eiser]
  • de mondelinge behandeling van 19 november 2015, waar beide partijen zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt met ingang van 26 september 2013 aan [gedaagde] de recreatiewoning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de woning), tegen een huurprijs van € 695,- (incl. energiekosten) per maand.
2.2.
[gedaagde] heeft sinds september 2014 nagelaten om de huur (tijdig en volledig) aan [eiser] te voldoen.
2.3.
Bij beschikkingen van 27 augustus 2015 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Simpelveld zowel aan [eiser] als aan [gedaagde] de last onder dwangsom opgelegd om binnen een termijn van drie maanden het met het bestem-mingsplan strijdige gebruik van de woning - het permanent (laten) bewonen van een recreatiewoning - te staken.
2.4.
Bij bezwaarschrift van 15 september 2015 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikking. Op 22 oktober 2015 heeft [gedaagde] een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 Awb ingediend bij de Rechtbank Limburg, locatie Roermond.
2.5.
Bij brief van 18 september 2015 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om de woning uiterlijk 1 november 2015 te ontruimen en ontruimd te houden. [gedaagde] heeft hier geen gevolg aan gegeven.
2.6.
Bij brieven en e-mails van 1 september, 25 september en 16 oktober 2015 heeft de beheerder van de woning, mw. [naam beheerder] , [gedaagde] aangeschreven tot betaling van de achterstallige huur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, als voorzieningenrechter, [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen:
om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de woning, met alle zaken en personen die zich van zijnentwege in de woning bevinden, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen, met machtiging van laatstgenoemde om, indien [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, zelf de ontruiming op kosten van [gedaagde] te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
tot betaling van een dwangsom van € 4.000,- voor iedere opeenvolgende periode van vier weken, met een maximum van € 20.000,-, dat [gedaagde] in gebreke blijft met voldoening aan de vordering sub a.;
tot betaling van € 3.975,- aan achterstallige huur berekend tot en met oktober 2015 en van € 695,- voor iedere maand dat [gedaagde] vanaf 1 november 2015 in gebreke blijft de huur te voldoen;
tot betaling van de proces- en de nakosten, de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] blijkens de dagvaarding en hetgeen hij ter mondelinge behandeling heeft gesteld, enerzijds ten grondslag dat [gedaagde] , door het niet (tijdig) betalen van de maandelijkse huur en door de woning in strijd met het vigerende bestemmingsplan permanent te bewonen, tekort is geschoten in de nakoming van zijn ver-plichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst. Voorgaande zal in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. De door het College van Burgemeester en Wethouders opgelegde last onder dwangsom, maakt dat er een spoedeisend belang is bij de gevorderde voorzieningen.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontruiming
4.1.
Voorop wordt gesteld dat de gevraagde voorziening tot ontruiming bij toewijzing zeer ingrijpende en vrijwel niet terug te draaien gevolgen zal hebben. In een kort geding is een vordering tot ontruiming dan ook slechts toewijsbaar indien nagenoeg zeker is dat de bodemrechter, die geconfronteerd wordt met hetzelfde feitencomplex, de vordering zal toewijzen en van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Ten aanzien van dit eerste aspect dient, in het licht van artikel 6:265 lid 1 juncto artikel 7:231 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, beoordeeld te worden of het al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] zodanig ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt.
4.3.
Gelet op het feit dat [gedaagde] heeft erkend dat hij de huur over september en december 2014 en januari, juni, september en oktober 2015 niet (volledig) aan [eiser] heeft voldaan en hij derhalve (geruime tijd) tekort is geschoten in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen, is uitermate aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen rechtvaardigt. De door [gedaagde] ter mondelinge behandeling aangehaalde financiële omstandigheden ontslaan hem immers niet van de verplichting om de huur tijdig te voldoen. De ontstane betalings-onmacht ligt in de risicosfeer van [gedaagde] en kan niet aan [eiser] worden tegen-geworpen. Het had in die zin dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen om - met name na de aanschrijvingen door de beheerder van de woning - eerder maatregelen te treffen teneinde aan zijn betalingsverplichtingen jegens [eiser] te kunnen voldoen.
4.4.
Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat er sprake is van rechtsverwer-king, slaagt dit verweer niet. Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (HR 7 juni 1991,
NJ1991, 708). Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel stilzitten, ook gedurende ruime tijd, niet voldoende. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (HR 24 april 1998,
NJ1998, 621). Nu [gedaagde] dergelijke bijkomende omstandigheden niet heeft gesteld en deze evenmin uit de overgelegde processtukken zijn gebleken, kan niet geoordeeld worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] nakoming van de betalingsverplichtingen door [gedaagde] vordert.
4.5.
Ten aanzien van het in rechtsoverweging 4.1. vermelde tweede aspect geldt dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij op last van de gemeente het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning vóór 28 november 2015 dient te staken, bij gebreke waarvan hij aanzienlijke dwangsommen dreigt te verbeuren. Dit belang is, naast het belang om van een huurder af te geraken die niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, voldoende zwaarwegend en spoedeisend voor de ontruimingsvordering.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op drie dagen na betekening van dit vonnis wordt gesteld (artikel 555 Rv). Aan een beoordeling van het gestelde strijdige gebruik van de woning komt de kantonrechter, in het licht van het voor overwogene, niet meer toe.
4.7.
De vordering tot machtiging van [eiser] om de ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie zelf ten uitvoer te leggen, wordt afgewezen omdat [eiser] er geen belang bij heeft. Artikel 556 lid 1 Rv schrijft immers voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder en diens bevoegdheid tot reële executie van een veroordeling tot ontruiming vloeit reeds voort uit artikel 555 e.v. juncto artikel 444 Rv.
4.8.
Daar de wet uit hoofde van voornoemde artikelen reeds in een dwangmiddel inzake ontruiming voorziet, zal de door [eiser] in dit kader mede gevorderde dwangsom eveneens worden afgewezen.
Geldvorderingen
4.9.
Bij de beoordeling van de vordering tot betaling van een geldsom is in kort geding terughoudendheid op zijn plaats. Voor toewijzing daarvan is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling (het restitutierisico), bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
4.10.
Nu niet gemotiveerd is betwist dat [eiser] goede gronden heeft om te vrezen dat de huurachterstand zal blijven oplopen en [gedaagde] hiervoor geen verhaal zal bieden, wordt geoordeeld dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij de geldvorde-ringen.
4.11.
[gedaagde] heeft de specificatie van de vordering voor wat betreft de achter-stallige huur tot en met 26 oktober 2015 niet gemotiveerd weersproken. De gegrondheid van de vordering van [eiser] staat derhalve vast. Nu gesteld noch gebleken is dat er redenen zijn om een onmiddellijke voorziening te weigeren, terwijl aan de zijde van [eiser] geen sprake is van een gesteld of verondersteld restitutierisico, zal de vordering tot betaling van de tot en met 26 oktober 2015 berekende achterstallige huur van € 3.975,- dan ook worden toegewezen.
4.12.
De - naar de kantonrechter begrijpt - gevorderde betaling van € 695,- voor iedere maand dat [gedaagde] vanaf november 2015 in gebreke blijft om de woning te ontruimen, zal - nu niet gemotiveerd is betwist dat [eiser] goede gronden heeft om te vrezen dat [gedaagde] ook in de nakoming van zijn toekomstige huurverplichtingen tekort zal schieten - worden toegewezen.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
dagvaarding: € 79,47
griffierecht: € 221,00
salaris gemachtigde:
€ 600,00
totaal: € 900,47
4.14.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] , met alle zich daarin van zijnentwege bevindende zaken en personen, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 3.975,- en tot betaling van € 695,- voor iedere maand dat hij vanaf november 2015 in gebreke blijft de woning te ontruimen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gerezen proceskosten, tot op heden begroot op € 900,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten daarvan,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.
Type: NG