ECLI:NL:RBLIM:2015:9799

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
03/659057-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met geweld en bedreiging, en bezit van GHB

Op 12 januari 2015 heeft de verdachte samen met mededaders een gewapende overval gepleegd op een woning in Velden, waarbij twee personen aanwezig waren. De slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden bedreigd met een (nep)vuurwapen. [slachtoffer 2] werd geslagen, geboeid en geschopt, terwijl de daders zich voordeden als politieagenten. Tijdens de overval werd een bedrag van € 9.000,- gestolen. De verdachte werd later aangehouden, waarbij in zijn bezit een aanzienlijk bedrag aan geld werd aangetroffen, dat grotendeels overeenkwam met het gestolen bedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal met geweld en de opzettelijke aanwezigheid van 72,39 gram GHB. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 jaren op, met aftrek van voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659057-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2015,
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond, Keulsebaan 530 te 6045 GL Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 6 oktober 2015 en 9 november 2015. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ook de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verschenen, bijgestaan door mr. S.B.M.A. Engelen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen dan wel alleen € 9.000,- heeft gestolen van
[slachtoffer 1] , waarbij geweld is gebruikt of is gedreigd met geweld tegen die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
Feit 2: opzettelijk 72,39 gram GHB aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft zij verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde, nu niet met zekerheid is vast te stellen dat het feit door verdachte is gepleegd. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op een bivakmuts en een zwarte jas met het opschrift “politie” in de buurt van de plaats. Die verklaring is niet volstrekt onaannemelijk. Daarnaast zijn de nodige vraagtekens te plaatsen bij de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 1] .
Wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, met dien verstande dat slechts bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid GHB aanwezig heeft gehad.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Met betrekking tot feit 1:
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich op 12 februari 2015, [2] samen met [slachtoffer 1] , [3] in hun woning aan [adres 1] te [woonplaats] bevond. Tussen 10.30 uur en 10.42 uur hoorde [slachtoffer 2] enkele mannenstemmen roepen. Toen hij door het raam keek, zag [slachtoffer 2] voor de woning een witte Mercedes bus staan, waarop een blauwe lamp was aangebracht. [slachtoffer 2] hoorde dat er met kracht tegen de voordeur werd getrapt en dat er iemand naar binnen kwam. [slachtoffer 1] rende op dat moment via de achterzijde de woning uit. Vanuit de keuken stormden twee mannen, die beiden in politie-uniform waren gekleed en een bivakmuts over hun hoofd droegen, de kamer binnen. Beide mannen richtten hun pistool vervolgens op [slachtoffer 2] en een van de mannen riep “liggen, handen op de rug”. Toen [slachtoffer 2] op de grond lag, riep een van de mannen “geld, geld, waar is het geld”. Een van de mannen trapte [slachtoffer 2] in zijn rug. Daarna sloeg een van de mannen met kracht met de achterzijde van zijn pistool op de rechterwang van [slachtoffer 2] . Dit deed pijn. [slachtoffer 2] handen werden geboeid met een tiewrap en hij werd nog meerdere malen hard tegen zijn benen, lichaam, rug en gezicht geslagen en geschopt. [slachtoffer 2] begreep toen dat de mannen geen politieagenten waren. Een van de mannen zei tegen de andere “Schiet hem in zijn been, dan gaat hij wel praten”. [slachtoffer 2] hoorde dat er nog een derde man in de woning was, deze riep dat hij aan het zoeken was. Op enig moment merkte [slachtoffer 2] dat de mannen de kamer uit waren gelopen. Hij is vervolgens opgestaan en is via de achterdeur naar buiten gelopen. Daar heeft een buurtbewoonster de tiewrap doorgeknipt. Even later zag [slachtoffer 2] echte politieauto’s ter plaatse komen.
[slachtoffer 2] heeft ten minste drie mannen gezien die allen gekleed waren in zwarte kleding. Op de borst van de jassen van de mannen stond in witte letters het opschrift “politie”. Alle mannen droegen een bivakmuts over hun hoofd. [4]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij is weggerend op het moment dat hij zag dat er een auto met een blauwe zwaailamp voor de woning stond en hij een harde knal en glasgerinkel hoorde. Hij hoorde nog dat er “politie, politie, staan blijven, liggen” werd geroepen. [slachtoffer 1] is naar de buren gerend en heeft daar de politie gebeld. Even later zag hij een politieauto bij zijn woning aankomen. Op dat moment zag hij dat een kale persoon die een donkerblauw pak aan had dat eruit zag als politiekleding, uit de voordeur van zijn woning kwam en in de richting van de weide van de buren rende. Deze persoon sprong over een beek, rende vervolgens een weiland in en is toen achter een kas weggerend. Een politieagent rende achter deze persoon aan. Aan de achterzijde van de woning zag [slachtoffer 1] een man staan met een Indisch uiterlijk. Deze man droeg ook donkerblauwe kleding met een logo linksboven op de kleding. Op een gegeven moment is deze persoon richting de oprit van de woning gerend en daar is hij, samen met de andere overvaller die nog in de woning was, naar voren gerend. [slachtoffer 1] heeft minstens drie personen gezien: de kale man die als eerste uit de woning rende, een man met een Indisch uiterlijk die op de hoek achter de woning stond en wegrende en een derde, kale man, die ook uit de voordeur kwam rennen en vervolgens samen met de man met het Indische uiterlijk wegrende. Deze laatste kale man was kleiner dan de eerste kale man. Alle mannen droegen dezelfde kleding.
Uit de jas van [slachtoffer 1] , die in de woning lag, is in totaal € 9.000,- gestolen. Dit geldbedrag was in drie bundeltjes verdeeld:
  • één bundeltje van 10 coupures van € 100,- en 80 coupures van € 50,-;
  • één bundeltje van 10 coupures van € 50,- en 75 coupures van € 20,- en
  • één bundeltje van 100 coupures van € 20,-.
[slachtoffer 1] deed aangifte van de diefstal van dit aan hem toebehorende geldbedrag. Hij verklaarde dat hij om het bundeltje van 100 coupures van € 20,- twee elastiekjes had gewikkeld. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 12 januari 2015, omstreeks 10.45 uur, zag dat [slachtoffer 1] op het raam aan de achterzijde van zijn woonkamer klopte. [slachtoffer 1] vertelde dat de politie zijn woning was binnengevallen en dat hij het niet vertrouwde. [7] [getuige 1] is vervolgens samen met [getuige 2] [8] naar de woning van [slachtoffer 1] gelopen. Daar zagen zij voor de toegangspoort van de binnenplaats van de woning van [slachtoffer 1] een zwarte BMW geparkeerd staan. [9] [getuige 2] keek door de kieren tussen de planken van de toegangspoort en zag toen een man op de binnenplaats van de woning lopen. Deze man had een Indonesisch/ Moluks uiterlijk, was tussen de 35 en 40 jaar oud, had een lengte van ongeveer 1.70 meter, was kaal en droeg een zwarte jas waarop op de rugzijde met witte letters het opschrift “politie” was aangebracht. [10] [getuige 1] en [getuige 2] zijn vervolgens naar de voorzijde van de woning gelopen. Daar zagen zij een witte Mercedes Benz Vito staan. [11] Op het moment dat een politieauto kwam aanrijden, zag [getuige 1] een grote man, die ongeveer 30 à 40 jaar oud was en een zwarte jas droeg met aan de achterzijde de letters “politie”, vanuit de voorzijde van de woning het weiland in rennen. Deze man werd achtervolgd door een politieagent. Beiden zijn door het weiland in de richting van de tuinderskas gerend. [12] [getuige 2] zag toen dat de man die zij eerder op de binnenplaats had gezien via de stal in de richting van de weide liep. Toen de politie arriveerde, rende deze persoon weer de stal in. Een andere politieagent achtervolgde deze persoon vervolgens. [13]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] kregen op 12 januari 2015 om 10.42 uur de opdracht om naar de woning aan [adres 1] te [woonplaats] te gaan. [14] [verbalisant 1] zat als bijrijder in de auto. [15] Ter plaatse zag [verbalisant 1] een witte Mercedes Vito bus staan die voorzien was van een blauw zwaailicht. Aan de rechterzijde van deze bus zag [verbalisant 1] een onbekende man staan. Deze man droeg een zwarte jas die speciale eenheden bij de politie ook dragen. [16] Toen [verbalisant 1] uit de auto stapte, zag hij de man een stap in zijn richting zetten. Hij heeft de man toen recht in het gezicht gezien. [verbalisant 1] verkeerde in de onderstelling dat het een collega van hem was. De man twijfelde en rende vervolgens weg in de richting van een sloot. [17] [verbalisant 1] is achter deze man aangerend. De man klom over het hek, sprong over de sloot en rende een akker op. Op dat moment zag [verbalisant 1] dat de man een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechterhand had en heeft toen ter hoogte van de kassen [18] een waarschuwingsschot gelost. [verbalisant 1] heeft zijn vuurwapen vervolgens op de benen van de man gericht. De afstand tussen hem en de man werd toen groter. De man verliet de akker en rende linksaf de Paaweg op, via de Vilgert in de richting van de Rijksweg. [19] [verbalisant 1] is de Paaweg schuin overgestoken, is de weg naar het noorden gevolgd en is op de t-splitsing rechts gegaan. Daar stond een man die verbaasd keek. [verbalisant 1] is de Rijksweg overgestoken. Achter deze weg ligt een perceel. Daar is [verbalisant 1] de man uit het oog verloren. [20] De man had een kaal hoofd, had een getraind postuur en was ongeveer 30 jaar oud. Hij droeg een blauwe spijkerbroek en een zwarte jas waarop aan de achterzijde met witte letters het opschrift “politie” was aangebracht. [21]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 12 februari 2015, omstreeks 10.45 uur, zag dat een politieauto vanaf de Rijksweg, de Vilgert opreed in de richting van Hasselt. De politieauto reed het erf van een boerderij op en stopte daar. De bijrijder stapte uit en begon meteen in zuidelijke richting, achter de boerderij langs, te rennen. Hij liep op dat moment over de Vilgert in de richting van de Paaweg. [getuige 3] hoorde twee schoten die uit de richting van de achterzijde van de kassen kwamen. Hij heeft zich toen omgedraaid en zag toen een man de Paaweg op rennen. Deze man was ruim 30 jaar oud en kaal, ongeveer 1.90 meter lang, had een breed postuur en droeg een donker fleecevest en een blauwe spijkerbroek. Deze man werd achtervolgd door een politieman. [getuige 3] werd voorbijgelopen door deze man. De politieman rende daarna de Paaweg op. De man die [getuige 3] voorbijliep, keek steeds om in de richting van de politieman en rende verder in de richting van de Rijksweg. Hij stak de Rijksweg schuin over en verdween achter een woonboerderij aan de overzijde van de Rijksweg. De politieman gebaarde op dat moment op vragende wijze waar de man gebleven was. [getuige 3] heeft hem toen de boerderij gewezen waar de man achter verdwenen was. [22]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 12 februari 2015, omstreeks 15.45 uur, hoorde dat iemand zijn erf aan de [adres 2] te [woonplaats] op liep. Hij is naar buiten gelopen en zag bij de schuur een man staan. Deze man was volgens [getuige 4] ongeveer 1.90 meter lang, had een kaal hoofd en een fors, getraind en sportief postuur en had bloed op zijn linker of rechter broekspijp. De man vroeg of hij een taxi mocht bellen, omdat zijn auto kapot was. [getuige 4] vond dat vreemd en hij heeft vervolgens de politie gebeld. [23]
Op 12 februari 2015, omstreeks 15.50 uur, kreeg de politie opdracht naar de [adres 2] te [woonplaats] te gaan. Daar was een man achterom komen lopen die had gevraagd of hij een taxi mocht bellen. Ter plaatse zagen de verbalisanten een man op een bloembak zitten. Deze man had een kaal hoofd en droeg een zwarte jas van een gladde fleecestof en een lichte spijkerbroek met op de linker pijp donkerrode vlekken. Ondertussen waren er meerdere politieagenten, onder wie verbalisant [verbalisant 1] ter plaatse gekomen. Deze zei: “Dit is hem, aanhouden”. [24]
[verbalisant 1] heeft verklaard dat hij de man herkende als de man waar hij ’s ochtends achteraan had gerend. Hij herkende de man aan de vorm van zijn lichaam, zijn houding en aan zijn gezicht. [25]
De man werd vervolgens aangehouden en bleek [verdachte] , verdachte, te zijn. [26]
In de broekzak van verdachte werd een geldbedrag van in totaal € 900,- aangetroffen dat bestond uit 5 coupures van € 20,-; 8 coupures van € 50,- en 4 coupures van € 100,-.
In de jaszak van verdachte werd een geldbedrag van in totaal € 8.100,- aangetroffen. Dit geldbedrag was verdeeld over drie bundeltjes:
  • één bundeltje bestond enkel uit coupures van € 20,- en was omwikkeld met twee elastiekjes;
  • één bundeltje bestond uit coupures van € 50,- en € 100,- en
  • één bundeltje bestond uit coupures van € 20,- en € 50,-.
Het bij verdachte aangetroffen geldbedrag bestond grotendeels uit dezelfde coupures als de coupures die uit de jaszak van [slachtoffer 1] waren gestolen. [28]
In en om de woning aan [adres 1] te [woonplaats] werd forensisch onderzoek verricht. Links naast de woning, voor de poort die toegang geeft tot een weide, werd een bivakmuts aangetroffen en veiliggesteld. Nabij de kassen werd een zwarte jas aangetroffen met het opschrift “politie”. [29] Op de binnenzijde van de bivakmuts, ter hoogte van de mondopening, werd het DNA van verdachte aangetroffen. [30] Op de kraag en op het manchet van de zwarte jas werd ook DNA van verdachte aangetroffen. [31]
Verdachte heeft zich bij de politie in zijn eerste verhoor op zijn zwijgrecht beroepen en geen medewerking willen verlenen aan verdere verhoren. Eerst ter terechtzitting van 22 juni 2015 heeft verdachte aangegeven dat hij een verklaring wilde afleggen. Verdachte is vervolgens op 5 oktober 2015 door de politie verhoord en heeft toen én een dag later op de zitting van
6 oktober 2015 verklaard dat hij op de dag van de overval ’s ochtends bij sportschool Arena in Eindhoven was en de overval dus niet gepleegd kan hebben. Hij was daar ’s ochtends afgezet door een persoon wiens naam hij niet wil noemen.
’s Middags, omstreeks 13:00 uur, werd verdachte gebeld door “een wietboer” aan wie hij in januari 2015 een kogelvrij vest had verkocht. Verdachte wil ook van deze man geen naam noemen. Deze man vertelde aan verdachte dat hij in Duitsland was geweest, dat hij daar wiet had verkocht en dat hij vervolgens die dag ergens in een dorpje geld had achtergelaten, omdat hij dacht dat hij werd achtervolgd door de marechaussee. Op 12 februari 2015 in de middag heeft de wietboer verdachte opgehaald en hem onderweg gevraagd of hij - naar de rechtbank begrijpt - dat geld voor hem wilde ophalen. Verdachte kon daarmee € 500,- verdienen. Bij de bewuste plek aangekomen, stopte de wietboer en vroeg verdachte om achter een dennenboom, die ongeveer 20 meter verderop stond, het geld te pakken. Verdachte heeft dat geld gepakt en zag toen dat de wietboer, die zei dat hij de auto zou draaien, niet meer terug kwam rijden. Verdachte is toen naar een groentezaak gelopen en heeft daar gevraagd of hij een taxi mocht bellen.
Daarnaast heeft verdachte een verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de zwarte jas en de bivakmuts die in de buurt van de plaats delict werden aangetroffen, namelijk: tijdens een verkoop van het kogelvrije vest aan genoemde wietboer in de tweede helft van januari 2015 heeft verdachte voor de grap een jas aangetrokken en een bivakmuts opgezet, die daar lagen. Verdachte heeft die kledingstukken bij die wietboer achtergelaten.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen wijzen wat de rechtbank betreft zonder meer in de richting van verdachte. Het
alibidat hij daartegenover heeft gesteld acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Daarbij neemt zij in aanmerking dat verdachte zich van meet af aan op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas in het verhoor van 5 oktober 2015, één dag voor de inhoudelijke zitting, voor het eerst heeft verklaard dat hij ten tijde van de overval in een sportschool in Eindhoven was. De rechtbank ziet niet in waarom verdachte deze verklaring niet veel eerder heeft afgelegd. Verdachte had - hetgeen ook voor de hand had gelegen - immers al ten tijde van zijn inverzekeringstelling kunnen aangeven dat hij ’s ochtends in de sportschool was en dat hij de overval dus niet gepleegd kan hebben. Verdachtes verklaring kan bovendien niet geverifieerd worden. Voor zover er al beelden van bewakingscamera’s van de sportschool zijn gemaakt, is niet de verwachting dat die na 8 maanden nog voorhanden zijn. Dat was wellicht anders geweest wanneer verdachte direct had verteld dat hij bij de sportschool was ten tijde van de overval.
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting, ook na te zijn gewezen op de consequenties voor de verifieerbaarheid van zijn verklaring, de naam van degene die hem ’s ochtends bij de sportschool heeft afgezet, niet willen noemen.
Ook het door verdachte geschetste
alternatieve scenariovoor de aanwezigheid van zijn DNA op de aangetroffen bivakmuts en jas, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft eerst ter terechtzitting van 22 juni 2015, nadat hij van het hele dossier heeft kunnen kennisnemen, aangegeven dát hij een verklaring wilde afleggen. Die verklaring heeft hij vervolgens pas op 5 oktober 2015 afgelegd. Als de verklaring van verdachte voor de aanwezigheid van zijn DNA op de bivakmuts en de zwarte jas zo eenvoudig is als verdachte nu stelt, ziet de rechtbank niet in waarom hij die verklaring niet veel eerder heeft afgelegd. In plaats daarvan heeft verdachte ervoor gekozen maanden te wachten met het afleggen van een verklaring. In dit verband merkt de rechtbank op dat het immers al ten tijde van de behandeling in raadkamer van 26 maart 2015 bekend was dat verdachtes DNA was aangetroffen op de bivakmuts die in de buurt van de plaats delict werd gevonden. Verdachte heeft toen geen verklaring willen geven voor het aantreffen daarvan, maar zich op zijn zwijgrecht beroepen. Later werd bekend dat het DNA van verdachte ook werd aangetroffen op de zwarte jas die in de buurt van de plaats delict werd aangetroffen. Verdachte heeft ook op de pro forma zitting van 29 mei 2015 geen verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de bivakmuts en de zwarte jas. Uit de zich in het dossier bevindende tapgesprekken blijkt echter dat verdachte op 30 mei 2015, één dag na de pro forma zitting, een telefoongesprek voerde met zijn vriendin, waarin hij tegen haar vertelde hoe het DNA op deze kledingstukken terecht zou zijn gekomen.
Daarnaast is ook deze verklaring van verdachte niet verifieerbaar, omdat hij heeft geweigerd de naam te noemen van “de wietboer”. Bovendien is verdachtes verklaring inconsistent. Verdachte verklaarde ter terechtzitting van 22 juni 2015 namelijk dat hij had begrepen dat er sporen van hem waren aangetroffen op een zwarte jas en dat hij op 12 februari 2015
’s ochtends bij iemand een zwarte jas had aangetrokken. In zijn verklaring van 5 oktober 2015 stelt verdachte echter dat hij medio januari 2015, dus een maand voor de overval op de woning in [woonplaats] , een zwarte jas heeft aangetrokken bij de wietboer aan wie hij zijn kogelvrije vest heeft verkocht en dat dit de jas is die later werd aangetroffen in de buurt van de plaats delict. En passant had hij toen ook de later aangetroffen bivakmuts “voor de gein” opgezet.
Tot slot is het alternatieve scenario dat verdachte schetst, te weten dat hij € 500,- van de wietboer kreeg om ergens geld op te halen dat achter een boom lag die op 20 meter afstand stond van de plek waar verdachte werd afgezet, waarna de wietboer wegreed en niet meer terugkwam, op zijn minst wonderlijk en ook om die reden al onaannemelijk te noemen. Immers, waarom betaalt iemand verdachte € 500,- om 20 meter te lopen en € 9.000,- te pakken achter een boom om vervolgens, als verdachte dat gedaan heeft, weg te rijden en niet meer terug te komen?
De rechtbank acht het door de verdachte genoemde
alibien het door hem geschetste
alternatieve scenariovoor de aanwezigheid van zijn DNA op dadersporen op de plaats delict dan ook onaannemelijk.
Gelet op de hiervoor geschetste bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 februari 2015 samen met anderen € 9.000,- heeft gestolen van [slachtoffer 1] , waarbij geweld is gebruikt en gedreigd is met geweld tegen [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot feit 2:
Op 12 februari 2015 werd binnengetreden in de woning van verdachte aan de
[adresgegevens verdachte] . [32] In deze woning werd een fles met daarin een vloeistof aangetroffen en in beslag genomen. [33] De vloeistof, in totaal 72,39 gram, werd bemonsterd en bleek GHB te bevatten. [34] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de fles met daarin GHB van hem was. [35]
De rechtbank acht, gelet op de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 februari 2015 opzettelijk 72,39 gram GHB aanwezig heeft gehad in de gemeente Eindhoven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Met betrekking tot feit 1:
op 12 februari 2015 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen € 9.000,- toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen
  • dreigend hebben geroepen: “Liggen, handen op de rug” en “Politie, politie, staan blijven, liggen” en “Geld, geld, waar is het geld?” en “Schiet hem in zijn been, dan gaat hij wel praten” en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [slachtoffer 2] hebben gericht en de handen en/of polsen van voornoemde [slachtoffer 2] hebben vastgebonden en
  • voornoemde [slachtoffer 2] meermalen hebben geslagen en voornoemde [slachtoffer 2] hebben geschopt.
Met betrekking tot feit 2:
op 12 februari 2015 in de gemeente Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad 72,39 gram 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Met betrekking tot feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld met geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Met betrekking tot feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf wat betreft feit 1. Met betrekking tot feit 2 heeft hij zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 12 januari 2015 zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning in [woonplaats] overvallen. [slachtoffer 1] kon ontkomen. [slachtoffer 2] werd daarentegen met een (nep)vuurwapen bedreigd en geslagen, geboeid en geschopt. Bij deze overval werd € 9.000,- van [slachtoffer 1] buitgemaakt. De overval was goed voorbereid en professioneel gepland. Verdachte en zijn mededaders hebben zich als leden van een speciale eenheid van de politie verkleed en zijn vervolgens in een witte Mercedes bus met blauw zwaailicht naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereden. Daar hebben ze de deur van de woning geforceerd en dreigend geroepen: “Liggen, handen op de rug”, “Geld, geld, waar is het geld”, “Politie, politie, staan blijven, liggen” en “Schiet hem in zijn been, dan gaat hij wel praten”. Toen [slachtoffer 2] aangaf dat hij niet wist waar het geld was, werd er een (nep) vuurwapen op hem gericht en werd hij daarmee in zijn gezicht geslagen. Vervolgens werden zijn handen geboeid met een tiewrap en werd hij meerdere keren, toen hij weerloos op de grond lag, geslagen en geschopt.
Dat het plan zeer geraffineerd was, blijkt wel uit het feit dat niet alleen de slachtoffers en omwonenden dachten dat zij met echte politiemensen te maken hadden, maar zelfs de politieagenten die op de melding af kwamen, twijfelden in eerste instantie of de daders wel of geen collega’s waren.
De slachtoffers voelden zich door de woningoverval, die gepaard ging met fors geweld tegen [slachtoffer 2] , langere tijd niet veilig in hun eigen woning. [slachtoffer 2] heeft hierdoor letsel opgelopen in zijn gezicht. Daarnaast heeft dit handelen psychische gevolgen gehad voor beide slachtoffers. Dit heeft verdachte en zijn mededaders er niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Ook heeft verdachte op 12 februari 2015 opzettelijk 72,39 gram GHB aanwezig gehad in zijn woning in Eindhoven. Het aanwezig hebben van harddrugs is verboden en gevaarlijk voor de (volks)gezondheid.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten zodanig ernstig dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op grond van deze oriëntatiepunten geldt voor een overval op een woning waarbij geweld is gebruikt - zoals bewezen is verklaard - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
De ernst van het feit, het berekenende, geraffineerde en planmatige optreden van verdachte en zijn mededaders, en de omstandigheden waaronder de woningoverval is begaan, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een langere gevangenisstraf dan in het oriëntatiepunt is vastgesteld. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging bovendien rekening gehouden met het feit dat verdachte op geen enkel moment blijk heeft gegeven van inzicht in de onjuistheid van zijn handelwijze of empathie heeft betoond met de slachtoffers.
Strafverhogend werkt bovendien de omstandigheid dat verdachte al tweemaal eerder tot lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld voor het plegen van vermogensfeiten. Ten tijde van deze woningoverval bevond verdachte zich nota bene nog in de detentiefasering van een gevangenisstraf van 9 jaren die hij gekregen had voor het medeplegen van een poging tot doodslag. Kennelijk heeft dit verdachte er niet van weerhouden opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en komt dan ook, al het voorgaande afwegende, tot een zwaardere straf dan gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank acht het, alles afwegende, passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 16.052,52 ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde. Dit betreft € 3.000,- immateriële schade,
€ 13.052,52 materiële schade en kosten rechtsbijstand.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van in totaal € 15.515,30 ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde. Dit betreft € 6.000,- immateriële schade,
€ 9.515,30 materiële schade en kosten rechtsbijstand.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is als volgt opgebouwd:
1) Kosten tijdelijke reparatie voordeur € 275,63
2) Herstelkosten voordeur, toegangspoort, aanrechtblad etc. € 6.576,35
3) Schade meubilair en inboedel € 2.070,00
4) Reparatiekosten telefoons € 888,07
5) Schade zonnebril € 30,00
6) Schade bedorven etenswaren € 54,95
7) Huur vervangende woning € 825,00
8) Medische kosten € 343,06
9) Reiskosten € 166,46
10) Telefoonkosten € 15,00
11) Immateriële schade € 3.000,00
12) Kosten rechtsbijstand € 1.808,00
Totaal € 16.052,52
De rechtbank overweegt dat artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een benadeelde partij slechts ontvankelijk is in haar vordering als aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Met andere woorden: de schade moet het gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is met betrekking tot de gevorderde posten 3) tot en met 6) van oordeel dat dit geen schade betreft die rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan zij namelijk niet vaststellen dat bij de woningoverval schade is toegebracht aan deze voorwerpen. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering met betrekking tot die posten.
Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat bij de woningoverval schade is toegebracht aan de toegangspoort, kasten, een binnendeur en het aanrechtblad. Dit betekent dat de benadeelde partij met betrekking tot deze schade (onderdeel van post 2) eveneens niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Wel acht de rechtbank bewezen dat bij de woningoverval schade is toegebracht aan de voordeur. Zij zal post 1) dan ook toewijzen en post 2) deels toewijzen voor zover de schade betrekking heeft op de voordeur. Dit betreft de posten “vervangen voordeur” ad € 1.368,00 en “beglazing” ad € 98,00. Ook de post “schilderwerk” acht de rechtbank toewijsbaar. Nu deze post klaarblijkelijk betrekking heeft op meer schilderwerk dan alleen het schilderwerk aan de voordeur, zal de rechtbank deze post begroten op € 100,-. Uit de factuur die bij het voegingsformulier is gevoegd blijkt dat deze posten, ad een totaalbedrag van € 1566,-, exclusief 21% BTW zijn. Omdat de benadeelde partij de BTW niet kan aftrekken, zal de rechtbank de posten toewijzen tot het bedrag inclusief BTW, zijnde € 1.894,86.
De rechtbank acht de gevorderde schade met betrekking tot de posten 7), 8) en 10) het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en acht verdachte ook aansprakelijk voor deze schade.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten (post 9) overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] reiskosten heeft gemaakt toen hij naar het politiebureau (84 km x € 0,29), een psycholoog (58,4 km x € 0,29) en naar het kantoor van zijn raadsman (87,6 km x € 0,29) is gegaan. Ook heeft [slachtoffer 1] reiskosten gemaakt om de behandeling ter zitting van de zaken op
22 juni 2015, 6 oktober 2015 en 9 november 2015 bij te wonen (516 km x € 0,29). [slachtoffer 1] heeft met betrekking tot deze laatstgenoemde kostenpost verklaard dat hij samen met [slachtoffer 2] naar deze zittingen is gereisd. In aanmerking genomen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de reiskosten delen, zal de rechtbank de reiskosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt om deze zittingen bij te wonen, dan ook voor de helft toewijzen.
In totaal worden aan materiële schade dus de volgende posten toegewezen:
1) Kosten tijdelijke reparatie voordeur € 275,63
2) Herstelkosten voordeur, toegangspoort, aanrechtblad etc. € 1.894,86
7) Huur vervangende woning € 825,00
8) Medische kosten € 343,06
9) Reiskosten € 121,58
10) Telefoonkosten € 15,00
Totaal € 3.475,13
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op in welke gevallen vergoeding van immateriële schade mogelijk is.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de woningoverval door verdachte en zijn mededaders. De rechtbank stelt het bedrag van die tot op heden geleden schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 450,00. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schade.
In totaal wijst de rechtbank dus een bedrag van (€ 3.475,13 + € 450,00 =) € 3.925,13 aan schadevergoeding toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken, aangezien de kantonrechter bevoegd is te oordelen over een dergelijke vordering.
Bij een vordering tot en met € 20.000,- wordt in de regel € 300,- per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband vier punten toe: één punt voor het door mr. Engelen indienen van de vordering en drie voor zijn aanwezigheid op de zittingen van
22 juni 2015, 6 oktober 2015 en 9 november 2015. De kosten van rechtsbijstand worden daarom begroot op € 1.200,- en het meer gevorderde wordt afgewezen.
Nu is komen vast te staan dat verdachte het bewezenverklaarde samen met (tot nu toe onbekende) medeverdachten heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is als volgt opgebouwd:
1) Materiële schade € 345,00
2) Gederfde inkomsten € 5.192,13
3) Huur vervangende woning € 1.225,00
4) Medische kosten € 763,59
5) Reiskosten € 166,58
6) Telefoonkosten € 15,00
7) Immateriële schade € 6.000,00
8) Kosten rechtsbijstand € 1.808,00
Totaal € 15.515,30
Zoals hiervoor overwogen bepaalt artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering dat een benadeelde partij slechts ontvankelijk is in haar vordering als aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Met andere woorden: de schade moet het gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is met betrekking tot de gevorderde post 1) van oordeel dat dit geen schade betreft die rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan zij namelijk niet vaststellen dat bij de woningoverval schade is toegebracht aan een vishengel. De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover zij ziet op post 1).
De rechtbank is met betrekking van de post 2) van oordeel dat deze schade thans onvoldoende is onderbouwd. Immers, [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte d.d. 12 februari 2015 verklaard dat hij zich in zijn dagelijks leven bezig houdt met het ophalen van ijzer en daarmee € 500,- à € 600,- netto per maand verdiend. Hij zou € 300,- inclusief betalen voor kosten en inwoning en zou met dit inkomen rond kunnen komen omdat hij verder geen kosten heeft. In deze aangifte heeft [slachtoffer 2] nergens gesproken over werkzaamheden voor het meubelbedrijf van de heer [naam] . Naar het oordeel van de rechtbank is thans dan ook onvoldoende komen vast te staan of [slachtoffer 2] inderdaad reeds voor 12 februari 2015 werkzaamheden voor de heer [naam] verrichte en zo ja, voor hoeveel uren per week. De vordering is voor wat deze post betreft thans dan ook onvoldoende onderbouwd. Een aanhouding van de strafzaak ter nadere onderbouwing van deze gestelde schadepost zou een onevenredige belasting betekenen voor het strafgeding, reden waarom de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zal verklaren in dit deel van zijn vordering.
Met betrekking tot post 3) overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] drieënhalve maand een andere woning heeft gehuurd voor € 350,- per maand. Op basis van het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat [slachtoffer 2] € 300,- huur per maand aan [slachtoffer 1] betaalde. Deze kosten zou [slachtoffer 2] ook moeten betalen indien de woningoverval niet was gepleegd en zijn dus geen rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit en zullen worden afgewezen. Wel heeft [slachtoffer 2] elke maand € 50,- meer moeten betalen voor zijn nieuwe huurwoning. Dit deel van de kosten (3,5 maand x € 50 =) € 175,- komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de gevorderde medische kosten (post 4) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ter onderbouwing van deze schade is een summier overzicht van de zorgverzekeraar overgelegd. Uit deze opsomming kan naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende worden afgeleid ter zake van welke schade [slachtoffer 2] een vergoeding vordert en of deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Daarvoor zou nader onderzoek nodig zijn. Een dergelijk onderzoek zou te veel tijd vergen en zou ook het strafgeding onevenredig belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van post 4. Voor die schade zal de benadeelde partij desgewenst een vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten (post 5) overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] reiskosten heeft gemaakt toen hij naar het politiebureau (67,2 km x € 0,29), een psycholoog (117,6 km x € 0,29) en de tandarts (15 km x € 0,29) ging. Ook heeft [slachtoffer 2] reiskosten gemaakt om de behandeling van de zaken ter terechtzitting op 22 juni 2015, 6 oktober 2015 en 9 november 2015 bij te wonen (516 km x € 0,29). [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] naar deze zittingen is gereisd. In aanmerking genomen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de reiskosten delen, zal de rechtbank de reiskosten die [slachtoffer 2] heeft gemaakt om de zittingen bij te wonen, dan ook voor de helft toewijzen.
De rechtbank acht de gevorderde schade met betrekking tot post 6) het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en acht verdachte ook aansprakelijk voor deze schade.
In totaal wordt aan materiële schade dus de volgende posten toegewezen:
3) Huur vervangende woning € 175,00
5) Reiskosten € 132,76
6) Telefoonkosten € 15,00
Totaal € 322,76
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op in welke gevallen vergoeding van immateriële schade mogelijk is.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de woningoverval door verdachte en zijn mededaders. De rechtbank stelt het bedrag van die tot op heden geleden schade naar redelijkheid en billijkheid vast op
€ 1.750,00. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schade.
In totaal wijst de rechtbank dus een bedrag van (€ 322,76 + € 1.750,00 =) € 2.072,76 aan schadevergoeding toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand, heeft de rechtbank ook hier aansluiting gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken De kosten van rechtsbijstand worden daarom, net als bij de vordering van [slachtoffer 1] , begroot op € 1.200,- en het meer verzochte wordt afgewezen.
Nu is komen vast te staan dat verdachte het bewezenverklaarde samen met (tot nu toe onbekende) medeverdachten heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

In het kader van het onderzoek zijn voorwerpen, zoals geld, wapens, mobiele telefoons, een simkaart en een document in beslag genomen.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank gelast de onttrekking aan het verkeer van de wapens (een vlindermes en een traangasbusje). Deze voorwerpen werden aangetroffen bij het onderzoek naar het door verdachte begane feit, behoren aan hem toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave
Er rust beslag op meerdere mobiele telefoons, een simkaart en een document. De rechtbank zal de teruggave van deze goederen gelasten aan de beslagene, zijnde verdachte.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het bij verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 9.000,- aan [slachtoffer 1] wordt teruggegeven. De rechtbank zal over dit geld geen beslissing nemen, omdat zij heeft geconstateerd dat er ook conservatoir beslag in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op is gelegd. Uit de wet en de jurisprudentie volgt dat op een zodanig beslag geen beslissing bij einduitspraak in de strafzaak mogelijk is.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36d, 36f, 57, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
- wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 3.925,13, zijnde € 3.475,13 materiële schade en € 450,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf
12 februari 2015 de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade ter zake post 2) en de gevorderde materiële schade ter zake de posten 3) tot en met 6);
  • wijst af de overige gevorderde materiële schade ter zake post 9);
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer voornoemd van een bedrag van € 3.925,13, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
  • veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 12 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien verdachte en/of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.925,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemde benadeelde partij daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of een van zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op € 1.200,00.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
- wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 2.072,76, zijnde € 322,76 materiële schade en € 1.750,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf
12 februari 2015 de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade ter zake de posten 2) en 4);
  • wijst af de overige gevorderde materiële schade ter zake de posten 1), 3) en 5);
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer voornoemd van een bedrag van € 2.072,76, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
  • veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 12 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien verdachte en/of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.072,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemde benadeelde partij daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of een van zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op € 1.200,00.
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
zie besl.portaal 4 1.00 STK Traangas
-
557696
zie besl.portaal 5 1.00 STK Vlindermes
-
557697
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte:
blijft bij KBH 6 1.00 STK Document
-
557700 (7 pagina's)
blijft bij KBH 7 1.00 STK Simkaart
LYCA
557693
blijft bij KBH 8 1.00 STK GSM
SAMSUNG
557694
blijft bij KBH 9 1.00 STK GSM
SAMSUNG
557701
blijft bij KBH 10 1.00 STK GSM
LG
557702
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2015 te [woonplaats] , in elk geval in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (9000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
  • dreigend heeft geroepen: “Liggen, handen op de rug” en/of “Politie, politie, staan blijven, liggen” en/of “Geld, geld, waar is het geld?” en/of “Schiet hem in zijn been, dan gaat hij wel praten”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 2] heeft gericht en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 2] heeft gericht en/of de handen en/of polsen van voornoemde [slachtoffer 2] heeft vastgebonden en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) heeft geslagen (onder meer met een vuurwapen, althans met een hard voorwerp) en/of voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) heeft geschopt;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2015 in de gemeente Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 72,39 gram 4-hydroxyboterzuur (GHB), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, proces-verbaalnummer 2015027737, gesloten d.d. 29 april 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 416.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 12 februari 2015, als weergegeven op pagina 32 van de doornummering.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 12 februari 2015, als weergegeven op pagina 39 van de doornummering.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 12 februari 2015, als weergegeven op de pagina’s 32 en 33 van de doornummering.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] , als weergegeven op de pagina’s 40 tot en met 42 van de doornummering.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , als weergegeven op pagina 47 van de doornummering.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , als weergegeven op pagina 108 van de doornummering.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , als weergegeven op pagina 104 van de doornummering.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , als weergegeven op pagina 108 van de doornummering.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , als weergegeven op de pagina’s 104 en 105 van de doornummering.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , als weergegeven op pagina 109 van de doornummering.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , als weergegeven op pagina 109 van de doornummering.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , als weergegeven op pagina 105 van de doornummering.
14.Proces-verbaal van bevindingen, als weergegeven op pagina 57 van de doornummering.
15.Proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 september 2015.
16.Proces-verbaal van bevindingen, als weergegeven op pagina 57 van de doornummering.
17.Proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 september 2015.
18.Proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 september 2015.
19.Proces-verbaal van bevindingen, als weergegeven op pagina 57 van de doornummering.
20.Proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 september 2015.
21.Proces-verbaal van bevindingen, als weergegeven op pagina 58 van de doornummering.
22.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , als weergegeven op de pagina’s 136 en 137 van de doornummering.
23.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , als weergegeven op de pagina’s 218 en 219 van de doornummering.
24.Proces-verbaal aanhouding, als weergegeven op de pagina’s 141 en 142 van de doornummering.
25.Proces-verbaal verhoor van getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 september 2015.
26.Proces-verbaal aanhouding, als weergegeven op de pagina’s 141 tot en met 143 van de doornummering.
27.Proces-verbaal van bevindingen, als weergegeven op pagina 147 van de doornummering.
28.Proces-verbaal, als weergegeven op pagina 158 van de doornummering.
29.Proces-verbaal sporenonderzoek, als weergegeven op de pagina’s 302 tot en met 304 van de doornummering. Respectievelijk SIN AAIK7301NL (bivakmuts) en AAIK7304NL (zwarte jas).
30.Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in [woonplaats] op 12 februari 2015, als weergegeven op de pagina’s 349 en 350 van de doornummering.
31.Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in [woonplaats] op 12 februari 2015, als weergegeven op de pagina’s 353 en 354 van de doornummering.
32.Proces-verbaal binnentreden woning, als weergegeven op pagina 166 van de doornummering.
33.Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), als weergegeven op pagina 390 van de doornummering. Aanvraag extern forensisch onderzoek, als weergegeven op pagina 388 van de doornummering. SIN AAIK7489NL.
34.Rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 13 maart 2015, als weergegeven op de pagina’s 393 en 394 van de doornummering.
35.Verklaring van verdachte, als afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2015.