5.3.Per 1 januari 2015 luidt het eerste lid van artikel 8 van de WW
“Een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.”
In het eerste lid van artikel 2 van de Regeling vrijwilligerswerk in de WW (verder: de Regeling), zoals deze sinds 1 januari 2015 luidt, is bepaald dat er sprake is van vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Werkloosheidswet, indien:
“a. er sprake is van onbetaalde arbeid;
b. de onbetaalde arbeid bestaat uit gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden als bedoeld in artikel 3; en
c. de onbetaalde arbeid wordt uitgevoerd bij een algemeen nut beogende instelling, een sociaal belang behartigende instelling of een steunstichting sociaal belang behartigende instelling.”
6. Ter zitting hebben eerdergenoemde heren [naam directeur] directeur van Exodus Nederland
-een instantie die opvang en ondersteuning biedt aan ex-gedetineerden en gedetineerden in de laatste fase van hun straf- en [naam staffunctionaris] , staffunctionaris Gevangeniswezen Limburg, met betrekking tot het onderhavige door eiseres verrichte werk onder meer het volgende naar voren gebracht. Het gaat om vrijwilligerswerk voor de re-integratie van (ex-)gedetineerden, waarvan het initiatief bij de vrijwilligersorganisatie ligt. Het inzetten van vrijwilligers voor deze taken gebeurt al van oudsher, maar heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. Het huidige model en beleidskader is ontwikkeld door de DJI in samenwerking met een viertal landelijke vrijwilligersorganisaties. Die werkzaamheden werden voorheen nooit op deze manier door beroepskrachten in gevangenissen of bij de reclassering verricht en hebben nooit een baan verdrongen. Voor (ex-)gedetineerden heeft het een meerwaarde dat zij door burgers en niet door beroepskrachten begeleid worden bij het zoeken van werk en woonruimte. Het gaat om relatief eenvoudige taken die zich niet lenen om te worden uitgeoefend door beroepskrachten. De vrijwilligers hebben de keuze om te komen wanneer zij willen en het aantal uren dat zij worden ingezet is beperkt tot een dagdeel per week. Hoewel de wettelijke taak van re-integratie ook bij de DJI en de reclassering ligt, hebben beide organisaties geen mogelijkheid gekregen om deze werkzaamheden betaald te laten doen, aldus genoemde gemachtigden van eiseres.
7. Met betrekking tot de vraag of eiseres procesbelang heeft overweegt de rechtbank dat het mogelijk is dat eiseres opnieuw werkloos wordt en dat zij dan weer het werk wil gaan doen waar dit geding betrekking op heeft. Zij heeft er derhalve belang bij om te weten of zij dan alsnog dat werk met behoud van uitkering kan gaan doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres wel procesbelang heeft.
8. Nu de aanvraag van eiseres weliswaar is gedaan voor 1 januari 2015, maar het bestreden besluit dateert van na die datum, moet naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag –zoals ook verweerder in het aanvullend verweerschrift alsnog heeft gedaan- worden beoordeeld aan de hand van artikel 8, eerste lid, van de WW zoals die bepaling luidt vanaf 1 januari 2015, en zo nodig ook aan de hand van de Regeling. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de aangevraagde werkzaamheden niet voldoen aan de letter van de artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c. van Regeling, nu de DJI niet behoort tot de daarin omschreven instellingen. Dat neemt echter niet weg dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of de desbetreffende activiteiten zijn te beschouwen als werkzaamheden uit hoofde waarvan eiseres op grond van de WW niet als werknemer wordt beschouwd. Als dat niet het geval is, blijft immers het werknemerschap gehandhaafd en daaraan kan de per
1 januari 2015 ingevoerde, verruimende, toevoeging aan artikel 8, eerste lid, van de WW over vrijwilligers niet afdoen.
9. Onder werkzaamheden uit hoofde waarvan een werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest, moet volgens vaste rechtspraak worden verstaan arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Mede gelet op de ter zitting door eiseres en de gemachtigden gegeven informatie en uitleg, is de rechtbank dienaangaande van oordeel dat het beoogde werk weliswaar wordt verricht binnen de organisatie van een instelling (DJI) tot wier taak het mede behoort om de re-integratie van (ex-)gedetineerden te bevorderen, maar dat deze werkzaamheden niettemin thans in het maatschappelijk verkeer niet kunnen worden beschouwd als activiteit waarvoor een beloning mag worden verwacht. De rechtbank acht daarvoor het volgende redengevend. In de eerste plaats gaat het hier om werkzaamheden die zijn ontwikkeld in samenwerking met vrijwilligersorganisaties, zijn toegesneden op de mogelijkheden van burgers en er zich bij uitstek voor lenen om door niet-professionele krachten te worden uitgeoefend. De rechtbank acht aannemelijk dat deze specifieke werkzaamheden in het verleden nimmer door beroepskrachten zijn verricht en dat er geen uitzicht op is dat dit in de toekomst zal gebeuren. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat van algemene bekendheid is dat het in toenemende mate bij (professionele) instellingen op het gebied van gezondheidszorg, sociaal werk en cultuur gebruikelijk is dat onbetaalde krachten worden ingezet voor tal van werkzaamheden. Deze ontwikkeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder gevolg blijven voor de in het maatschappelijk verkeer geldende normen over werkzaamheden waarvoor een beloning mag worden verwacht. De rechtbank ziet daarom aanleiding voor een zekere verruiming van voormelde maatstaf in die zin dat het binnen professionele organisaties verrichten van specifiek voor vrijwilligers ontwikkelde en geschikte werkzaamheden waardoor geen betaald werk verdrongen wordt, niet leidt tot verlies van het werknemerschap. De conclusie is derhalve dat eiseres indien zij de beoogde activiteiten gaat uitoefenen, geen werkzaamheden gaat verrichten uit hoofde waarvan zij op grond van de WW niet als werknemer wordt beschouwd. De rechtbank voegt -subsidiair oordelend- aan die conclusie toe dat, indien artikel 8, eerste lid, van de WW zoals dat tot 1 januari 2015 luidde, van toepassing zou zijn gebleven, de uitkomst dezelfde zou zijn.
10. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens onjuiste toepassing van artikel 8, eerste lid, van de WW. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. Omdat er niet is gebleken van proceskosten, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.