ECLI:NL:RBLIM:2015:9794

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
4525100 CV EXPL 15-10094
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 13 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen woningstichting De Woonplaats en [onderbewindgestelde], vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De Woonplaats vorderde ontruiming van de woning van [onderbewindgestelde] wegens overlast die hij zou veroorzaken voor omwonenden. De huurder, [onderbewindgestelde], huurt sinds augustus 2011 een woning van De Woonplaats en is momenteel gedwongen opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. De Woonplaats heeft meerdere klachten ontvangen van omwonenden over geluidsoverlast, bedreigingen en rommel in de gemeenschappelijke delen van het appartementencomplex. De vordering tot ontruiming werd gedaan als onmiddellijke voorziening, omdat de Woonplaats meende dat de overlast zo ernstig was dat de uitkomst van een bodemprocedure niet kon worden afgewacht.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende zekerheid is over de uitkomst van de bodemprocedure, waarin De Woonplaats ontbinding van de huurovereenkomst heeft gevorderd. Hoewel er klachten zijn over de overlast, wordt de gegrondheid van deze klachten door [onderbewindgestelde] gemotiveerd betwist. De rechter concludeert dat de kort geding procedure niet de juiste gelegenheid biedt om de gegrondheid van de klachten nader te onderzoeken. Daarom werd de vordering tot ontruiming afgewezen. De Woonplaats werd veroordeeld in de proceskosten van [onderbewindgestelde].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 4525100 CV EXPL 15-10094
Vonnis in kort geding van 13 november 2015
in de zaak van
woningstichting de woonplaats,
gevestigd te Winterswijk,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N.G. Cornelissen
tegen
[bewindvoerder] ,in haar hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van
[onderbewindgestelde] ,
kantoorhoudend te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten.
Partijen zullen hierna Woonplaats en [gedaagde] (q.q.) genoemd worden. De rechthebbende zal [onderbewindgestelde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 22 oktober 2015
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 9 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[onderbewindgestelde] huurt vanaf augustus 2011 van De Woonplaats de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres] . Het gehuurde is onderdeel van een appartementencomplex.
2.2.
Ter zitting is vast komen staan dat [onderbewindgestelde] thans wegens psychosociale problematiek gedwongen is opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
2.3.
Woonplaats heeft in een reeds ingestelde en nog lopende bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd.
2.4.
Woonplaats heeft van verschillende omwonende huurders klachten ontvangen aangaande overlast door [onderbewindgestelde] .

3.De vordering

3.1.
Woonplaats vordert thans - bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad - [gedaagde] q.q. te veroordelen om het gehuurde binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonplaats te stellen, onder verwijzing van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
Volgens Woonplaats veroorzaakt [onderbewindgestelde] veel overlast voor omwonenden, bestaande in (onder meer) geluidsoverlast door schreeuwen en luide muziek (ook in de nachtelijke uren waardoor de nachtrust verstoord wordt), bedreigingen en rommel achterlaten in de gemeenschappelijke delen van het appartementencomplex. De nacht van 8 op 9 september 2015 heeft [onderbewindgestelde] in een politiecel doorgebracht vanwege de vernieling van een balkondeur. Woonplaats verwijst voorts naar een (ongetekend en ongedateerd) proces-verbaal van twee wijkagenten waarin een aantal incidenten staan beschreven ter zake van [onderbewindgestelde] die plaatsvonden in 2015, waaronder een incident tijdens een buurtfeest op
26 september jl, toen [onderbewindgestelde] de sfeer verziekte en de aanwezigen bedreigde door een tentharing ter hand te nemen en te roepen dat hij mensen zou ‘kapotsteken’ of ‘afsteken’. Volgens Woonpunt is de overlast sinds het uitbrengen van het exploot van dagvaarding in de bodemprocedure toegenomen en kan de uitkomst van die procedure niet worden afgewacht.
3.3.
[onderbewindgestelde] betwist (bij monde van bovengenoemde gemachtigde) ‘een hoop’ overlastmeldingen en stelt dat die het gevolg zijn van geruchten over zijn strafrechtelijk verleden, die (sinds) vorig jaar door de buurt gaan. De buurtbewoners overdrijven en klagen terwijl er niet veel aan de hand is, aldus [onderbewindgestelde] . Het incident op het buurtfeest ontstond omdat [onderbewindgestelde] verbolgen was geweest over het feit dat hij niet was uitgenodigd.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming bij wijze van onmiddellijke voorziening in de zin van art. 254 Rv is vereist dat met een grote mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Een in kort geding bevolen ontruiming is een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Om die reden moet van geval tot geval en met inachtneming van alle betrokken belangen worden beoordeeld of er voldoende (zwaarwegende) gronden zijn die toepassing van een dergelijke in de praktijk vaak definitieve maatregel rechtvaardigen. Gezien de ernst van de gevolgen voor de betrokken huurder(s) kan daarom een ontruiming bij wijze van onmiddellijke voorziening slechts worden uitgesproken, indien vast komt te staan dat (in dit geval) de overlast van een zodanige aard en ernst is dat ontruiming op korte termijn noodzakelijk is en de uitkomst van de bodemrechter niet kan worden afgewacht.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voornoemde mate van zekerheid over de uitkomst van de (reeds geëntameerde) bodemprocedure thans niet aanwezig. Uit de door De Woonplaats overgelegde stukken komt weliswaar overtuigend naar voren dat sprake is van regelmatige klachten van omwonenden over overlast, maar de gegrondheid van die klachten wordt door [onderbewindgestelde] gemotiveerd betwist. Hoewel de kantonrechter geen reden ziet de klachten van de omwonenden voorshands niet als zwaarwegend en serieus aan te merken (en [onderbewindgestelde] de overlast in ieder geval voor een deel erkend), biedt de onderhavige kort geding procedure onvoldoende gelegenheid om de gegrondheid van de klachten jegens [onderbewindgestelde] nader te onderzoeken, terwijl daarvoor, bezien in het licht van het door [gedaagde] q.q. gevoerde verweer, grond aanwezig is. De gevorderde voorziening in kort geding komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
Woonplaats zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] q.q. tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de gevorderde voorziening af,
5.2.
veroordeelt Woonplaats tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] q.q. tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK