3.2Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer]verklaart in haar aangifte – zakelijk weergegeven – dat zij op 29 juli 2015, werkzaam in haar functie als politieagente, samen met collega verbalisant [verbalisant 1] naar café ‘ [naam] ’ te Ulestraten is gegaan in verband met een melding betreffende een ruzie. Ter plaatse zag zij dat verbalisant [verbalisant 1] tussen twee personen in ging staan, kennelijk met de bedoeling om hen uit elkaar te houden. [slachtoffer] sprak de persoon, die door verbalisant [verbalisant 1] werd weggeduwd, aan. Op een gegeven moment draaide [slachtoffer] zich om, omdat zij achter zich rumoer hoorde en zag zij dat een straal pepperspray langs haar heen ging. Zij zag dat haar collega’s een persoon onder controle probeerden te krijgen. Het betrof de persoon die zij zojuist had aangesproken. Op dat moment voelde zij een klap tegen de linkerzijde van haar hoofd, waarvan zij onmiddellijk hevige pijn ondervond. [slachtoffer] viel door deze klap op de grond. Nadat zij weer was opgestaan, en instabiel op haar benen stond, heeft zij verbalisant [verbalisant 1] geholpen met de aanhouding van een persoon. Later vernam zij van verbalisant [verbalisant 1] dat deze persoon haar met een houten barkruk tegen haar hoofd had geslagen.
[slachtoffer] verklaart dat zij door deze gebeurtenis het navolgende letsel heeft opgelopen: een bloeduitstorting en zwelling op haar hoofd rondom haar linkeroor, een schaafwond op haar hoofd en op de bovenrand van haar linkeroor, een gekneusde rechterelleboog en een blauwgekleurde linker knieschijf ten gevolge van een bloeduitstorting. Voorts had zij last van hoofdpijn, misselijkheid en duizeligheid.
[slachtoffer] heeft op 30 juli 2015 de Eerste Hulp van het Academisch Ziekenhuis Maastricht bezocht, waarbij een hematoom en een schaafwondje links craniaal dorsaal van oor, een zwelling links achter os petrosum (onder haargrens) en trauma capitis werd vastgesteld.
Op 28 augustus 2015 wordt vervolgens bij [slachtoffer] een posttraumatische tinnitus links bij normaal gehoor, passend bij contusio labyrinthii vastgesteld. Deze is ontstaan na trauma capitis op 30 juli 2015.
Verbalisant [verbalisant 1]relateert – zakelijk weergegeven – dat hij zag dat verbalisant [slachtoffer] op ongeveer drie meter afstand van hem stond met haar gezicht haar hem toe. Hij zag op enig moment dat verdachte een barkruk oppakte, deze boven zijn hoofd bracht en de kruk met veel kracht zwaaide tegen het hoofd van verbalisant [slachtoffer] . Zij zag de klap niet aankomen, omdat zij met haar rug naar hem toe stond. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat verbalisant [slachtoffer] ten gevolge van de klap tegen de grond viel en dat verdachte met de barkruk in zijn handen boven haar stond. Verbalisant [verbalisant 1] rende meteen naar hem toe en gebruikte zijn pepperspray jegens verdachte.
Ook de getuigen [getuige 1]en [getuige 2]hebben gezien dat verdachte in het zaalgedeelte van het betreffende café een barkruk pakte en hiermee enkele meters achter de vrouwelijke agent aanliep. Verdachte benaderde de politieagente van achteren, tilde de barkruk op en sloeg vervolgens met kracht in de richting van de vrouwelijke agent. Getuige [getuige 2] zag dat de vrouwelijke agent door de kruk op de achterkant van haar hoofd werd geraakt.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 juli 2015 te Ulestraten verbalisant [slachtoffer] met een barkruk op het hoofd heeft geslagen. Daarbij overweegt de rechtbank dat – anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd – uit het dossierblijkt dat op de betreffende avond sprake is geweest van twee incidenten met barkrukken in twee verschillende delen van café ‘ [naam] ’, te weten het slaan met een barkruk in het zaalgedeelte waarbij [slachtoffer] is geraakt en het gooien met een barkruk in het cafégedeelte waarbij [betrokkene] is geraakt.
Het verweer van de raadsvrouw dat bij verdachte het opzet ontbrak, omdat hij bij het zwaaien met de kruk eerst zijn nicht [betrokkene] op de rug heeft geraakt en de kruk vervolgens middels afketsing per ongeluk ook verbalisant [slachtoffer] heeft geraakt, wordt dan ook verworpen.
Ook het ter terechtzitting gevoerde verweer dat verdachte niet wist dat er politie in het café aanwezig was en hij met de barkruk heeft geslagen ter afwering, omdat hij verblind was door de pepperspray, zal de rechtbank verwerpen. Verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij zag dat de politie het café binnen kwam en uit het dossier blijkt dat de pepperspray pas tegen verdachte is gebruikt nadat hij met de barkruk had geslagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte verbalisant [slachtoffer] één keer met een barkruk op het hoofd heeft geslagen. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag zal moeten worden vastgesteld dat verdachte zich ten minste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat verbalisant [slachtoffer] zou komen te overlijden door de klap tegen haar hoofd met de barkruk. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat hiervan geen sprake is, nu niet is gebleken hoe zwaar de betreffende barkruk was . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het ging om een “standaard” barkruk die in vele cafés aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat het één keer slaan op het hoofd met een barkruk naar algemene ervaringsregels geen aanmerkelijke kans op de dood oplevert. De verdachte dient derhalve ook van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
Wel acht de rechtbank op basis van bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij het slaan met een barkruk tegen iemands hoofd naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat op zwaar lichamelijk letsel. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij die aanmerkelijke kans bewust aanvaard.