ECLI:NL:RBLIM:2015:9669

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
4546117 CV EXPL 15-10381
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag zonder toestemming kantonrechter en deskundigheid werknemer in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Intergarde Beheer B.V. De werknemer vorderde wedertewerkstelling en loondoorbetaling na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Intergarde. De opzegging vond plaats op 28 juli 2015, nadat het UWV toestemming had verleend op basis van bedrijfseconomische redenen. De werknemer stelde dat de opzegging in strijd was met artikel 7:670a lid 1 aanhef en onder c BW (oud), omdat de werkgever geen toestemming van de kantonrechter had verkregen.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende had aangetoond dat hij als deskundig werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet werkzaam was. Hoewel de werknemer in 2009 als preventiemedewerker was aangewezen, was dit enkele feit niet voldoende om aan te tonen dat hij daadwerkelijk als deskundig werknemer had gefunctioneerd. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende zekerheid bestond dat de vordering van de werknemer in een bodemprocedure zou slagen, en wees daarom de vordering af.

De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Intergarde, die op € 600,00 waren begroot. De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4546117 CV EXPL 15-10381
Vonnis van de kantonrechter van 17 november 2015
in de zaak van:
[eiser]
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.M.J.F. Sijben
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERGARDE BEHEER B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht
gedaagde partij
gemachtigde mr. C.M.A. Mertens
Partijen zullen hierna [eiser] en Intergarde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling op 16 november 2015 waarbij van de zijde van [eiser] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 18 oktober 2004 in op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Intergarde. Laatstelijk heeft hij bij Intergarde de functie van manager ICT & ERP vervuld.
2.2.
Op 14 december 2009 heeft [naam algemeen directeur] , algemeen directeur van Intergarde, schriftelijk verklaard dat [eiser] “is aangewezen als preventiemedewerker in het kader van de Arbowetgeving”.
2.3.
Op 5 juni 2015 heeft Intergarde toestemming van UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. UWV heeft op 23 juli 2015 deze toestemming verleend, waarna Intergarde de bij brief van 28 juli 2015 arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft opgezegd tegen 31 oktober 2015.
2.4.
Bij brief van 21 september 2015 heeft [eiser] de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen waarbij hij een beroep gedaan heeft op het bepaalde in art. 7:670a lid 1 aanhef en onder c BW, zoals die bepaling luidde vóór 1 juli 2015.
2.5.
Bij brief van 14 oktober 2015 heeft Intergarde aan [eiser] medegedeeld dat, anders dan [eiser] stelt, hem geen bijzondere ontslagbescherming toekomt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) Intergarde te veroordelen hem in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te verrichten, alsmede aan hem het loon vanaf 1 november 2015 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, met veroordeling van Intergarde in de kosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] aan dat op grond van art. 7:670a lid 1 aanhef en onder a BW (oud) Intergarde de arbeidsovereenkomst slechts met toestemming van de kantonrechter had kunnen opzeggen en dat Intergarde heeft verzuimd die toestemming te vragen.
3.3.
Het verweer van Intergarde strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] .

4.De beoordeling

4.1.
Gezien de aard van de zaak is aannemelijk dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
4.2.
Het UWV heeft vóór 1 juli 2015 toestemming gegeven voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] . Op grond van art. XXII WWZ is derhalve art. 7:670a BW van toepassing zoals dat artikel vóór 1 juli 2015 luidde.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat er op grond van hetgeen partijen over en weer aangevoerd hebben er thans onvoldoende zekerheid bestaat dat een vordering van [eiser] in een bodemprocedure tot het oordeel zal leiden dat Intergarde wegens het ontbreken van toestemming van de kantonrechter in strijd met art. 7:670a lid 1 aanhef en onder c BW (oud) heeft opgezegd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
Dat [eiser] door Intergarde op 14 december 2009 is aangewezen als preventiemedewerker in het kader van de Arbowetgeving staat vast. Dit enkele gegeven is evenwel onvoldoende om met succes een beroep te kunnen doen op art. 7:670a lid 1 aanhef en onder c BW (oud) aangezien in die bepaling is vermeld dat de werknemer als zodanig
werkzaammoet zijn.
4.5.
[eiser] heeft (ook) betoogd dat hij vanaf 14 december 2009 tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk werkzaam is geweest als deskundig werknemer als bedoeld in art. 13 lid 1 en lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Intergarde heeft dat evenwel uitgebreid en gemotiveerd betwist. Het had gelet op die betwisting op de weg van [eiser] gelegen om zijn betoog dat hij (ook nadat J. Horbach door Intergarde als deskundig werknemer was aangewezen in 2011) werkzaam is geweest als deskundig werknemer nader te onderbouwen met concrete(re) stellingen en/of schriftelijke stukken. Hij heeft dat evenwel nagelaten waardoor thans onvoldoende zekerheid bestaat dat een soortgelijke vordering van [eiser] in een bodemprocedure zal slagen. Hieruit volgt dat er geen grond is om, vooruitlopend op de mogelijke uitkomst van die procedure, de door [eiser] gevorderde voorzieningen toe te wijzen.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Intergarde tot op heden begroot op € 600,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Intergarde begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken