In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Intergarde Beheer B.V. De werknemer vorderde wedertewerkstelling en loondoorbetaling na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Intergarde. De opzegging vond plaats op 28 juli 2015, nadat het UWV toestemming had verleend op basis van bedrijfseconomische redenen. De werknemer stelde dat de opzegging in strijd was met artikel 7:670a lid 1 aanhef en onder c BW (oud), omdat de werkgever geen toestemming van de kantonrechter had verkregen.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende had aangetoond dat hij als deskundig werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet werkzaam was. Hoewel de werknemer in 2009 als preventiemedewerker was aangewezen, was dit enkele feit niet voldoende om aan te tonen dat hij daadwerkelijk als deskundig werknemer had gefunctioneerd. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende zekerheid bestond dat de vordering van de werknemer in een bodemprocedure zou slagen, en wees daarom de vordering af.
De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Intergarde, die op € 600,00 waren begroot. De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.