ECLI:NL:RBLIM:2015:9663

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
4476947/AZ/15-278 18112015
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van de opzegging wegens dringende reden (werkweigering) afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een opzegging door de werkgever, die was gebaseerd op werkweigering van de werknemer. De werknemer, die sinds 2 april 2007 in dienst was, had zich van 20 juni 2013 tot 4 februari 2015 ziek gemeld en was na zijn herstel niet meer op het werk verschenen. De werkgever had geprobeerd contact op te nemen, maar zonder succes. Na een aantal correspondenties tussen de gemachtigden van beide partijen, waarin werd gesproken over een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft de werkgever op 27 juli 2015 de werknemer op staande voet ontslagen wegens werkweigering. De werknemer verzocht de kantonrechter om deze opzegging te vernietigen en om betaling van zijn loon vanaf 22 april 2015. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) informatie had achtergehouden, wat zijn geloofwaardigheid in het geding ondermijnde. De kantonrechter concludeerde dat er geen overeenstemming was bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat de werknemer niet was vrijgesteld van werkzaamheden. Het verzoek tot vernietiging van de opzegging werd afgewezen, en de vordering tot betaling van loon werd eveneens afgewezen, omdat de werknemer nooit meer had gewerkt na zijn herstelmelding. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 4476947 AZ VERZ 15-278
Beschikking van de kantonrechter van 18 november 2015
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend [adres verzoeker] ,
[woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.E.A.H. Verstraelen,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[verweerder 1]h.o.d.n.
[verweerder 1], gevestigd te [vestigingsplaats verweerder 1] aan het adres [adres verweerder 1]
2.
[verweerder 2],
wonend [adres verweerder 2] ,
[woonplaats verweerder 2] ,
3.
[verweerder 3],
wonend [adres verweerder 3] ,
[woonplaats verweerder 3] ,
verweerders
gemachtigde: mr. R.M.J. Schoonbrood.
Partijen worden verder aangeduid met “ [verzoeker] ” en “ [verweerders] ” (zowel tezamen als ieder afzonderlijk in vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt van de mondelinge behandeling van de zaak die is gehouden op 4 november 2015.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is bij [verweerders] in dienst sinds 2 april 2007, laatstelijk als winkelmedewerker tegen een salaris van € 1.532,99 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Partijen zijn de arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd. [verzoeker] verricht zijn werkzaamheden gewoonlijk in Sittard.
2.2.
[verzoeker] is van 20 juni 2013 tot 4 februari 2015 ziek geweest. De bedrijfsarts heeft [verzoeker] per laatstgenoemde datum volledig hersteld gemeld.
2.3.
Naar aanleiding van de herstelmelding heeft [verweerders] vergeefs getracht telefonisch in contact te komen met [verzoeker] . Ook heeft zij een brief naar [verzoeker] gestuurd, waarop [verzoeker] niet gereageerd heeft. [verzoeker] is evenmin op zijn werk verschenen.
2.4.
Op 12 februari 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker] een brief aan [verweerders] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

(…) U heeft aangegeven de arbeidsovereenkomst met cliënt in goed onderling overleg en op neutrale gronden te willen beëindigen.
Naar aanleiding daarvan nodig ik u namens cliënt uit een voorstel te doen in de vorm van een concept vaststellingsovereenkomst waarbij rekening wordt gehouden met de fictieve opzegtermijn, de ontbindingsvergoeding en de kosten van rechtsbijstand van cliënt. (…)”
2.5.
Na ontvangst van deze brief heeft [verweerders] dezelfde dag nog telefonisch contact opgenomen hebben de gemachtigde van [verzoeker] .
2.6.
Bij brief van 9 maart 2015 gericht aan de gemachtigde van [verzoeker] laat [verweerders] onder meer het volgende weten:

(…) Ik heb van u een brief ontvangen, waarin u aangeeft dat ik zou hebben aangegeven de arbeidsovereenkomst in goed onderling overleg en op neutrale gronden te willen beëindigen, dit is overigens niet door mij aangegeven.
Ik heb altijd de insteek gehad naar re-integratie toe te werken, en hebben daar ook diverse drie gesprekken over gehad.
Indien de heer [verzoeker] echter de voorkeur geeft de arbeidsovereenkomst in goede onderling overleg te beëindigen, willen wij daar wel aan meewerken.
Uitgaande van tijd die de heer [verzoeker] bij ons heeft gewerkt, heeft hij 2 maanden opzegtermijn.
Officieel moet hij deze periode nog werk verrichten, maar als goed werkgever ben ik bereid hem vrij te stellen van werk.
(…)”
2.7.
Op 12 maart 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker] als volgt gereageerd op de brief van [verweerders] :

(…) In bovengenoemde zaak kwam uw brief van 9 maart 2015 in mijn bezit.
U geeft aan akkoord te gaan met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met cliënt in goed onderling overleg en op neutrale gronden.
Namens cliënt nodig ik u uit een voorstel te doen in de vorm van een concept vaststellingsovereenkomst waarbij rekening wordt gehouden met de fictieve opzegtermijn, de ontbindingsvergoeding en de kosten van rechtsbijstand van cliënt.
(…)”
2.8.
Op 17 maart 2015 stuurt de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerders] een e-mail met de volgende inhoud:
“Hiermee bevestig ik voor de goede orde ons telefonisch overleg van hedenmiddag en de door ons gemaakt afspraken.
De arbeidsovereenkomst met cliënt zal in onderling overleg en op neutrale gronden met een vaststellingsovereenkomst worden beëindigd.
Wij kwamen overeen dat ik u derhalve een concept overeenkomst zal doen toekomen met daarin onder meer opgenomen een einddatum, een ontbindingsvergoeding en een kostenvergoeding.”
2.9.
[verweerders] reageert op deze mail dezelfde dag nog per mail waarin zij stelt:

Zoals ik telefonisch en als in de brief heb aangegeven gaat onze voorkeur uit naar re-integratie, echter als Daan [verzoeker] de voorkeur geeft de arbeidsovereenkomst in onderling overleg te beeindigen, zijn wij bereid daar in mee te denken.
Wij zullen dan ook uw voorstel afwachten.”
2.10.
Bij brief van 22 april 2015 bericht [verweerders] aan [verzoeker] de betaling van het loon op te schorten, omdat het [verweerders] noch de Arboarts lukt om in contact met hem te komen.
2.11.
Bij e-mail van 24 april 2015 stuurt de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerders] een concept vaststellingsovereenkomst met het verzoek per omgaande te reageren. Letterlijk staat er: “
Graag verneem ik per omgaande van u of u bereid bent om de onderhavige zaak op deze wijze af te wikkelen.”
2.12.
Op 1 juni 2015 stuurt de gemachtigde van [verzoeker] een herinneringsmail aan [verweerders] om reactie, gevolgd door een herinneringsbrief op 26 juni 2015.
2.13.
Bij brief van 22 juli 2015 van de gemachtigde van [verweerders] , gericht aan [verzoeker] , met kopie aan zijn gemachtigde, roept [verweerders] [verzoeker] op het werk per 27 juli 2015 om 9:00 uur te hervatten. Daarbij wordt aangetekend dat indien [verzoeker] niet verschijnt, dit zal worden geduid als werkweigering wat voor [verweerders] aanleiding zal zijn voor ontslag op staande voet.
2.14.
Daarop laat de gemachtigde van [verzoeker] bij brief van 24 juli 2015 aan [verweerders] weten dat van werkweigering geen sprake is nu partijen, in de optiek van [verzoeker] , zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst in goed onderling overleg zou worden beëindigd en dat [verzoeker] in dat kader is vrijgesteld van werkzaamheden.
2.15.
De gemachtigde van [verweerders] reageert daar dezelfde dag nog op bij faxbrief. Namens [verweerders] betwist zij nadrukkelijk dat er overeenstemming zou zijn bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat [verzoeker] is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. In de brief staat vermeld:
“(…)
Kortom, er is geen overeenstemming en de onderhandelingen zijn beëindigd en voor zover daar nog twijfel zou kunnen bestaan, laat ik u dit bij dezen uitdrukkelijk weten.
Mijn cliënt wil het dienstverband met uw cliënt niet beëindigen. Wanneer uw cliënt wil stoppen met werken bij mijn cliënt, kan hij opzeggen. Zo niet dan moet hij komen werken.
Om die reden dient uw cliënt zich dan ook aanstaande maandag op het werk te vervoegen om de bedongen werkzaamheden te verrichten.(…)”
2.16.
Omdat [verzoeker] niet op het werk verschijnt, laat [verweerders] bij brief van haar gemachtigde van 27 juli 2015 aan [verzoeker] weten dat hij op staande voet ontslagen is.
2.17.
[verzoeker] heeft sinds zijn herstelmelding op 4 februari 2015 niet meer gewerkt en heeft sinds 22 april 2015 geen salaris meer van [verweerders] ontvangen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter de door [verweerders] op 27 juli 2015 gedane opzegging te vernietigen en [verweerders] te veroordelen vanaf 22 april 2015 het overeengekomen salaris van € 1.532,99 per maand te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, met veroordeling van [verweerders] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] - kort samengevat - ten grondslag dat partijen in maart 2015 zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst in goed onderling overleg en op neutrale gronden zou worden beëindigd. In dat kader is [verzoeker] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Van werkweigering is daarom geen sprake en [verweerders] heeft de loonbetaling dan ook onterecht opgeschort.

4.Het verweer

4.1.
[verweerders] stelt zich op het standpunt dat er weliswaar is onderhandeld tussen partijen, maar dat er nooit overeenstemming is bereikt over de beëindiging van het dienstverband. [verweerders] heeft in dat verband ook nooit aangeboden dat [verzoeker] vrijgesteld zou zijn van het verrichten van werkzaamheden voor de duur van de onderhandelingen. Het aanbod betrof enkel en alleen vrijstelling voor de duur van de opzegtermijn van twee maanden. Partijen hebben echter nooit een vaststellingsovereenkomst gesloten, zodat van vrijstelling van werkzaamheden geen sprake was. In ieder geval moet het voor [verzoeker] vanaf de opschorting van de loonbetaling op 22 april 2015 duidelijk zijn geweest dat hij de werkzaamheden moest hervatten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan partijen de verplichting oplegt om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij gerade acht, aldus genoemd artikel.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift heeft verzwegen dat hij van 20 juni 2013 tot 4 februari 2015 ziek is geweest en na zijn herstelmelding zijn werkzaamheden nimmer heeft hervat. Voorts heeft [verzoeker] voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling – overigens zonder enige onderbouwing – gesteld dat hij (nog) niet in staat is zijn werkzaamheden te hervatten, dat sprake zou zijn van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding en dat terugkeer naar [verweerders] (volgens zijn hulpverleners) niet goed voor hem zou zijn. Daarenboven heeft [verzoeker] desgevraagd aangegeven dat hij niet voornemens is zijn werkzaamheden bij [verweerders] te hervatten indien de kantonrechter zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging zou toewijzen, doch dat het belang van zijn verzoek gelegen is in het alsnog aangaan van een beëindigingsovereenkomst met [verweerders] .
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] in strijd met artikel 21 Rv informatie heeft trachten achter te houden en aldus een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter leidt tot verlies van de geloofwaardigheid van [verzoeker] in het onderhavige geding. Daar waar de stellingen van partijen ten aanzien van de feiten van elkaar afwijken zal de kantonrechter aan de stellingen van [verweerders] dan ook meer waarde hechten dan aan die van [verzoeker] .
5.4.
Tussen partijen staat vast dat tussen de gemachtigde van [verzoeker] en [verweerders] op 12 februari 2015 telefonisch contact is geweest en dat gesproken is over een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Partijen verschillen echter van mening over wat er precies is besproken. [verweerders] heeft aangegeven dat zij reeds in dit telefoongesprek aan de gemachtigde van [verzoeker] heeft medegedeeld niet te kunnen instemmen met het betalen van een ontslagvergoeding en een bijdrage in de advocaatkosten aan [verzoeker] , zodat dit van meet af aan duidelijk moet zijn geweest bij de gemachtigde van [verzoeker] . Immers, waarom zou [verweerders] na een kostbaar re-integratietraject nog een bedrag willen meegeven aan een werknemer die zelf heeft besloten niet terug te willen keren op zijn werkplek?
De gemachtigde van [verzoeker] heeft daarentegen gesteld dat [verweerders] in het telefoongesprek slechts heeft aangegeven geen advocaat te willen inschakelen en aan de gemachtigde van [verzoeker] heeft verzocht met een voorstel te komen.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter bestond er noch op 12 februari 2015 noch op enig later moment overeenstemming over de voorwaarden waaronder partijen uit elkaar zouden gaan. Ook uit de brief van 9 maart 2015 (punt 2.6) blijkt daarvan niet. Gesproken wordt immers slechts in termen van “
willen wij daar wel aan meewerken”en
“ben ik bereid”.De brief bevat geen concrete voorstellen en geeft ook geen blijk van een reactie op een door de gemachtigde van [verzoeker] gedaan voorstel, zoals tijdens het telefoongesprek van 12 februari 2015 zou zijn afgesproken. Dat door geen van partijen op dat moment een concreet voorstel is gedaan, blijkt ook uit de brief van 12 maart 2015 ( punt 2.7). Uit deze brief, waarvan de inhoud door [verweerders] niet is weersproken, blijkt dat partijen enkel akkoord zijn met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in goed onderling overleg en op neutrale gronden. Dat dit ook voor de gemachtigde van [verzoeker] duidelijk is, blijkt uit het feit dat hij vervolgt met: “
Namens cliënt nodig ik u uit een voorstel te doen in de vorm van een concept vaststellingsovereenkomst waarbij rekening wordt gehouden met de fictieve opzegtermijn, de ontbindingsvergoeding en de kosten van rechtsbijstand van cliënt.”
In het licht van de eerdere brief van 9 maart 2015 kan met betrekking tot het verrichten van arbeid de inhoud van deze brief (evenals de brief van 17 maart 2015) niet anders worden opgevat dan dat bij [verweerders] op dat moment de bereidheid bestond in het kader van een nog te sluiten vaststellingsovereenkomst [verzoeker] voor de duur van de opzegtermijn vrij te stellen van het verrichten van werkzaamheden. Nu bij gebreke van overeenstemming een vaststellingsovereenkomst niet tot stand is gekomen, moet het ervoor worden gehouden dat [verzoeker] niet is vrijgesteld van werkzaamheden. Voor zover er bij [verzoeker] dan wel diens gemachtigde hierover onduidelijkheid bestond, had [verzoeker] in ieder geval naar aanleiding van de brief van 22 april 2015 (punt 2.10) het werk dienen te hervatten. Nu hij dit niet heeft gedaan, kan dit, zeker na de oproepingsbrief van 22 juli 2015, niet anders worden geduid dan werkweigering.
5.6.
Werkweigering is op zichzelf genomen een objectieve reden voor ontslag op staande voet (artikel 7:678 lid 2 onder j BW). [verzoeker] heeft op de zitting aangegeven dat hij, hoewel hij door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt was verklaard, nog niet beter was. De kantonrechter merkt hierover op dat [verzoeker] zijn stelling niet heeft onderbouwd met een deskundigenoordeel of een andere (medische) verklaring, zodat uitgegaan dient te worden van de verklaringen van de bedrijfsarts van 4 februari 2015 en 2 juli 2015 waaruit volgt dat [verzoeker] belastbaar genoeg is om arbeid te kunnen verrichten. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [verzoeker] kon werken. Gelet hierop en op de omstandigheden van het geval, met name de door [verweerders] gestelde onzekerheid in het kader van de bedrijfsvoering en het feit dat zij [verzoeker] herhaaldelijk tevergeefs heeft opgeroepen zijn werkzaamheden te hervatten, acht de kantonrechter een ontslag op staande voet gerechtvaardigd. Het verzoek tot vernietiging moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De gemachtigde van [verweerders] heeft ter zitting aan de orde gesteld dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoek tot veroordeling tot betaling van het loon vanaf 22 april 2015, nu deze loonvordering (ook na de invoering van de Wwz) in een dagvaardingsprocedure thuishoort.
5.8.
De kantonrechter overweegt dienaangaande dat blijkens de wetsgeschiedenis bij artikel 7:686a BW lid 3 (zie Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, art. 7:686a BW lid 3, aant. 5), een loonvordering uitdrukkelijk is aangemerkt als een vordering die verband houdt met een geding als bedoeld in dat artikel, zoals het onderhavige verzoek tot vernietiging van de opzegging (artikel 7:681 lid 1 sub a BW). [verzoeker] is dus ontvankelijk in zijn vordering tot betaling van loon.
5.9.
De vordering tot betaling van loon wordt afgewezen, nu vast is komen te staan dat [verzoeker] na zijn herstelmelding nooit meer is komen werken en zoals hiervoor reeds is overwogen ook niet is vrijgesteld van zijn werkzaamheden, zodat de grond voor opschorting is blijven bestaan.
5.10.
Concluderend komt de kantonrechter tot het oordeel van het verzoek en de andere vorderingen van [verzoeker] voor afwijzing gereed liggen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij, dienen te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De kosten aan de zijde van [verweerders] worden begroot op een bedrag van € 400,00 aan gemachtigdensalaris ( 2 x tarief € 200,00).

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst het verzoek en de vorderingen van [verzoeker] af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerders] gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 400,00.
Aldus gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, en in het openbaar uitgesproken.
type: EB/JSL
coll: SM