3.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Op 4 augustus 2015 werd door [naam medewerker] namens Albert Heijn te Heerlen aangifte gedaan van winkeldiefstal. Via de beveiligingscamera’s zag aangever omstreeks 18:55 uur een voor hem onbekend persoon bij de bieren staan. Aangever zag dat deze persoon bukte en uit het onderste schap meerdere blikken bier in zijn tas stopte. Aangever heeft deze persoon vervolgens gevolgd via de camerabeelden en zag dat deze persoon de kassa’s passeerde zonder de blikken bier te betalen aan de kassa. Aangever heeft deze persoon vervolgens op heterdaad aangehouden ter zake winkeldiefstal. Aangever zag dat verdachte 12 blikken bier in zijn tas had van het merk Grolsch, met een totale waarde van € 21,-. In het bijzijn van de politie heeft deze persoon verklaard [verdachte] , zijnde verdachte, te zijn.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen op 4 augustus 2015 omstreeks 19:20 uur ter plaatste bij eerdergenoemde Albert Heijn. Daar aangekomen zagen de verbalisanten de voor hen ambtshalve bekende verdachte zitten. Op verzoek van verdachte en aangever hebben de verbalisanten vervolgens de camerabeelden bekeken. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen op deze camerabeelden dat verdachte naar een rek met blikken bier liep. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat verdachte knielde achter een man op een scootmobiel. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen vervolgens dat verdachte meerdere artikelen vanuit het onderste schap in zijn tas duwde, welke hij in het winkelmandje droeg. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat deze artikelen deels goudkleurig waren.
In de tas van verdachte hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] twaalf blikken bier van het merk Grolsch Kanon aangetroffen. De bovenkant van deze blikken was goudkleurig.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de winkeldiefstal te hebben gepleegd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij het rek met bier knielde om de prijzen van het bier te vergelijken. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de twaalf blikken Grolsch Kanon bier eerder bij de Jan Linders had gekocht.
De camerabeelden, welke door aangever en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn omschreven, zijn op de terechtzitting door de rechtbank, in aanwezigheid van de officier van justitie, verdachte en diens raadsman, bekeken. Op deze beelden is te zien hoe verdachte door een vestiging van Albert Heijn loopt. Verdachte heeft een schoudertas om, welke gevuld lijkt te zijn. Voorts is te zien hoe verdachte enige tijd bij een winkelrek geknield op de grond gaat zitten, achter een persoon op een scootmobiel. Verdachte staat na enige tijd op en loopt weg. De verdachte heeft bij het tonen van de camerabeelden ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf als deze persoon op de camerabeelden herkent. Verdachte heeft ter terechtzitting stellig ontkend op het moment dat hij geknield voor het winkelrek zat een winkeldiefstal te hebben gepleegd.
De rechtbank is, samen met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat op basis van de op zitting getoonde (bewegende) camerabeelden niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem tenlastegelegde winkeldiefstal. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte zich op 4 augustus 2015 in een vestiging van Albert Heijn bevond, maar niet dat verdachte zich daar toen schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal. De rechtbank heeft geconstateerd dat haar waarneming op basis van de camerabeelden aanzienlijk afwijkt van wat er in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is opgetekend. De rechtbank kan derhalve niet anders concluderen dan dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in strijd met hetgeen op de camerabeelden daadwerkelijk is waar te nemen op ambtseed en ambtsbelofte in het
proces-verbaal van bevindingen hebben gerelateerd dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte een winkeldiefstal heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
feit 2
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 5 augustus 2015 aangifte gedaan van bedreiging, welke zou zijn gepleegd door verdachte op 4 augustus 2015. Verbalisant [verbalisant 1] was, samen met verbalisant [verbalisant 2] , op 4 augustus 2015 ter plaatse bij eerdergenoemde Albert Heijn. Tijdens het bekijken van de camerabeelden bevond [verbalisant 1] zich op zeer korte afstand van verdachte. [verbalisant 1] hoorde dat verdachte meerdere malen zei:
‘Ik ga niet met jullie mee. Ik bijt mijn wangen kapot en dan spuug ik bloed in jullie gezicht en dan zien jullie wel wat er gebeurd. Dan lopen jullie ook een hepatitisje op’. Volgens [verbalisant 1] bleef verdachte deze woorden gedurende het verblijf in Albert Heijn meerdere malen herhalen. Na het bekijken van de camerabeelden is verdachte door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het dienstvoertuig geplaatst. Aangever hoorde verdachte toen zeggen:
‘Ik weet wel hoe ik jullie agentjes uit de auto krijg. Dan ga ik gewoon met bloed spugen en dan moet je eens kijken hoe snel jullie uit de auto zijn’. Aan het bureau maakte verdachte volgens [verbalisant 1] de opmerking:
‘Als ik drie Hells Angels/Nomads om kan leggen en er vanaf kom met een lachje dan kan ik jullie ook wel aan. Wachten jullie maar, we zullen wel zien als jullie thuis opgewacht worden. Ik weet meer van jullie dan jullie denken’. Verbalisant [verbalisant 1] voelde zich door bovenstaande bewoordingen ernstig bedreigd en vreesde dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft eveneens op 5 augustus 2015 aangifte gedaan van bedreiging, welke zou zijn gepleegd door verdachte op 4 augustus 2015. Verbalisant [verbalisant 2] was, samen met verbalisant [verbalisant 1] , op 4 augustus 2015 ter plaatse bij eerdergenoemde Albert Heijn. Tijdens het bekijken van de camerabeelden hoorde [verbalisant 2] verdachte meermaals zeggen:
‘Ik bijt mijn lip stuk tot dat ik bloed en dan ga ik bloed in het rond spugen’.Vanuit het kantoor is verdachte door de verbalisanten in het dienstvoertuig geplaatst. [verbalisant 2] hoorde verdachte in het dienstvoertuig zeggen:
‘Dan ga ik met jullie bloed spugen en dan lopen jullie en een HIV of hepatitisje op en dan weten jullie niet hoe snel dat jullie uit de auto moeten komen’. De bedreiging van het spugen met bloed bleef verdachte volgens [verbalisant 2] herhalen vanaf het eerste contact tot de insluiting in het cellencomplex. [verbalisant 2] voelde zich door deze bewoordingen ernstig bedreigd.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend bovenstaande bedreigingen te hebben geuit.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 geconcludeerd dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in strijd met hetgeen op de camerabeelden daadwerkelijk is waar te nemen op ambtseed en ambtsbelofte in het proces-verbaal van bevindingen hebben gerelateerd dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte een winkeldiefstal heeft gepleegd.
In het Nederlandse strafproces ligt een belangrijk accent op het voorbereidend onderzoek en de schriftelijke verslaglegging gedurende dit onderzoek. Dit vereist dat de waarnemingen van opsporingsambtenaren juist worden opgetekend. Deelnemers aan het strafproces, alsmede de samenleving, moeten uit kunnen gaan van de waarheidsgetrouwheid van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, waaraan daarenboven bij wet een bijzondere bewijskracht is toegekend. In de onderhavige zaak is bij de rechtbank, gelet op de constatering met betrekking tot feit 1, ten aanzien van feit 2 twijfel gerezen of de uitlatingen die verdachte zou hebben gedaan volgens de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar waarheid door hen zijn weergegeven en is de rechtbank van oordeel dat hier niet kan worden uitgegaan van de bijzondere betekenis die processen-verbaal hebben. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat verificatie van de inhoud van het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden in deze zaak, alleen maar heeft kunnen plaatsvinden doordat de camerabeelden ter terechtzitting beschikbaar waren. Waren deze camerabeelden er niet geweest, dan had de rechtbank erop moeten vertrouwen dat hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd de waarheid is, met als consequentie dat verdachte ten onrechte zou zijn veroordeeld voor winkeldiefstal.
Gelet op de stellige ontkenning van verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde feit, alsmede de twijfels die de verklaringen van de verbalisanten in deze zaak oproepen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs uit het procesdossier naar voren komt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreiging van de verbalisanten. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.