ECLI:NL:RBLIM:2015:9627

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
03/702677-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie door gerechtvaardigd vertrouwen in transactieaanbod

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 17 november 2015, stond een minderjarige verdachte terecht voor meerdere pogingen tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat hij een transactie kon aangaan. De verdachte had op 17 oktober 2014 een transactieaanbod ontvangen, maar het Openbaar Ministerie heeft hierop niet adequaat gereageerd. De verdachte had een betalingsvoorstel gedaan, maar het CJIB had de zaak niet herzien en was overgegaan tot dagvaarding zonder de verdachte te informeren. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte was betrokken bij twee pogingen tot overval, waarbij geweld werd gebruikt tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat is bevestigd door psychologische rapportages. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 103 dagen opgelegd, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, en heeft daarnaast een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de schadevergoeding voor de benadeelde partij [A] is toegewezen tot een bedrag van € 400,-, terwijl de vordering van benadeelde partij [C] niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de zaak afgesloten met de nodige maatregelen voor de verdachte, gericht op zijn behandeling en rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/702677-14
Parketnummer : 03/855001-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak : 17 november 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken,
in de zaak van de minderjarige:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1998,
wonende te [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] ,
thans verblijvende in JJI [verblijfsplaats verdachte]
Raadsvrouw is mr. M.J.A. Beukers-Bouten, advocaat te Eindhoven.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 juni 2015, 8 september 2015 en 3 november 2015.
De rechtbank heeft op 3 november 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.
Tevens zijn toen gehoord de moeder en stiefvader van verdachte en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij, op of omstreeks 2 november 2014 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen wat van zijn/hun gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [A] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met dat oogmerk genoemde [A] bij de trui hebben/heeft gegrepen en/of tegen een muur hebben/heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 1 tot en met 4 november 2014 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid verdovende middelen en/of wat van zijn/hun gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [B] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met dat oogmerk genoemde [B] hebben/heeft geslagen en/of heeft/hebben geduwd en/of die [B] heeft/hebben gefouilleerd en/of met de hand(en) in één of meer zak(ken) van die [B] heeft/hebben gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Tenlastelegging bij gevoegde parketnummer 03/855001-15:
1.
hij, op of omstreeks 25 maart 2014 in de gemeente Schijndel, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [C] ), heeft geduwd en/of geslagen en/of geschopt en/of ten val heeft gebracht, waardoor deze [C] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de zaak met parketnummer 03/855001-15. Zij voert daartoe aan dat de officier van justitie aan verdachte bij brief d.d. 17 oktober 2014 een transactie heeft aangeboden ter voorkoming van strafvervolging. Het transactievoorstel hield in dat verdachte de schade ad € 395,91 zou betalen. Daarbij werd aan verdachte meegedeeld: “Als u niet of te laat betaalt en u heeft niet op een andere manier gereageerd, dan wordt u gedagvaard…”. Namens verdachte heeft [E] , alwaar verdachte verbleef, bij brief d.d. 19 november 2016 naar het CJIB gereageerd met de mededeling dat verdachte niet over middelen beschikt om het geldbedrag in één keer te kunnen betalen en daarbij een betalingsvoorstel gedaan. Daarop heeft het CJIB bij brief d.d. 6 februari 2015 bericht: “Het Centraal Justitieel Incassobureau mag in dit geval niet de beslissing nemen deze zaak te herzien. Het arrondissementsparket zal deze zaak inhoudelijk beoordelen en u daarover berichten.” Verdachte heeft aldus, zoals in de brief die bij de transactie was gevoegd, “op een andere manier gereageerd”. Daarenboven is aan verdachte toegezegd dat hij nog bericht zou ontvangen. Het openbaar ministerie is, zonder enig bericht vervolgens tot dagvaarding over gegaan.
De officier van justitie bevestigt dat aan verdachte een transactie is aangeboden en dat verdachte heeft aangegeven dat hij die niet in één keer kon betalen. Een aangeboden transactie kan niet in termijnen betaald worden, zodat, zoals gebruikelijk is, overgegaan is tot dagvaarden. De officier van justitie neemt aan dat de brief van verdachte, die door het CJIB aan het openbaar ministerie is gezonden, daarom niet is beantwoord.
De rechtbank overweegt dat het openbaar ministerie op 17 oktober 2014 verdachte, ter voorkoming van een strafvervolging een transactievoorstel heeft gedaan. De rechtbank gaat van de namens verdachte geschetste gang van zaken, op grond van de overgelegde correspondentie tussen verdachte en het CJIB en vanwege het feit dat de gang van zaken, zoals door de raadsvrouwe van verdachte geschetst door de officier van justitie niet is weersproken, uit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door als reactie op het transactievoorstel te schrijven naar het CJIB, op een “andere manier” heeft gereageerd dan te betalen. Daarmee heeft verdachte aan de handelwijze zoals door het CJIB voorgesteld voldaan. Dit in samenhang met de mededeling in de brief van het CJIB van 6 februari 2015, dat de brief van verdachte aan het arrondissementsparket is gezonden ter beoordeling en dat verdachte nog bericht zou ontvangen, heeft bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat hij nog een antwoord kon verwachten. Afhankelijk van dat antwoord had verdachte dan de keuze gehad om een transactievoorstel alsnog te accepteren of het te laten aankomen op dagvaarding. Door zonder nader bericht over te gaan tot dagvaarding heeft verdachte die keuze niet kunnen maken.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie met deze handelwijze de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/702677-14
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van het tenlastegelegd feit 1:
1. de aangifte van [A] ; [2]
2. de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 3 november 2015 [3] afgelegd.
Ten aanzien van het tenlastegelegd feit 2:
1. de aangifte van [B] ; [4]
2. de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 3 november 2015 [5] afgelegd.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 2 november 2014 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen wat van hun gading was, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld tegen [A] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, met zijn mededaders, met dat oogmerk genoemde [A] tegen een muur hebben geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 1 tot en met 4 november 2014 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid verdovende middelen, toebehorende aan [B] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld tegen genoemde [B] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, met zijn mededader, met dat oogmerk genoemde [B] hebben geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1.
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van het tenlastegelegd feit 1:
poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 in verband met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het tenlastegelegd feit 2:
poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 in verband met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de verdachte is door drs. [psycholoog] , psycholoog, een onderzoek ingesteld naar zijn geestvermogens. Van dit onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapportage, gedateerd 18 maart 2015, opgemaakt, welke rapportage vermeldt - zakelijk weergegeven -
als conclusie:
- dat onderzochte is gediagnosticeerd met een gedragsstoornis en dat daarnaast sprake is van autismespectrum- en aandachtsproblematiek. Onderzochte kan slecht omgaan met spanningen en heeft agressie-regulatieproblemen. Ook is sprake van misbruik van verdovende middelen, waaronder hard- en softdrugs;
- dat onderzochte als gevolg hiervan ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Ten aanzien van verdachte is door dr. [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater, een onderzoek ingesteld naar zijn geestvermogens. Van dit onderzoek heeft genoemde psychiater een rapportage gedateerd 19 oktober 2015, opgemaakt, welke rapportage vermeldt – zakelijk weergegeven –
als conclusie:
  • dat onderzochte is gediagnostiseerd met een gedragsstoornis, een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type. Daarnaast is er sprake van middelenmisbruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken;
  • dat onderzochte als gevolg hiervan ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in beide rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare. De verdachte is derhalve verminderd strafbaar voor beide feiten.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte de aanwijzingen van de jeugdreclassering opvolgt, zijn medicatie gebruikt, meewerkt aan urinecontroles, alsmede zich laat behandelen bij Juzt. Voorts dienen de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, goederen aan de rechthebbende worden teruggegeven.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie, met dien verstande dat een jeugddetentie kan worden opgelegd, gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot overval met geweldpleging. In beide gevallen had verdachte met vrienden afgesproken dat ze de desbetreffende slachtoffers [A] en [B] zouden overvallen. Op die manier wilden de verdachte en zijn mededader(s) op een snelle manier geld verdienen. Als slachtoffers werd gekozen voor een dertienjarige jongen, die zou wonen in een huis waarin veel geld aanwezig was, en voor een oudere vrouw, die vanuit haar woning wiet dealde.
Bij beide pogingen tot overval hebben de verdachte en zijn mededader(s) in de avond, toen het al donker was, aangebeld bij de desbetreffende woningen van de slachtoffers. Toen de slachtoffers de deur openden, vielen verdachte en zijn mededader(s) de woning binnen, waarbij zij de slachtoffers hebben geduwd. Op deze laffe manier probeerden verdachte en zijn mededader(s) de slachtoffers geld of drugs af te pakken op de plek waar de slachtoffers zich het meest veilig voelden, namelijk in hun eigen huis. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Dat er uiteindelijk geen geld of goederen van de slachtoffers is weggenomen, doet aan de ernst van de feiten niets af.
Door de bewezen verklaarde pogingen tot overval wordt grote inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. Door dergelijke feiten, waarbij op gewelddadige wijze wordt binnengevallen in de woning van de slachtoffers, wordt de persoonlijke levenssfeer van anderen ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid is dat er bij slachtoffers van delicten als de bewezenverklaarde overvallen, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 oktober 2015, waaruit blijkt dat hij eerder door de kinderrechter is veroordeeld voor soortgelijke (gewelddadige) feiten.
De rechtbank houdt voorts rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals door de deskundigen, hiervoor onder 6 verwoord, is geconcludeerd.
De rechtbank acht, anders dan door de officier van justitie is gevorderd en mede gelet op de ernst van de feiten een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, te weten 103 dagen, een passende bestraffing.
De deskundigen adviseren de rechtbank voorts de behandeling van verdachte in het civiele kader van gesloten jeugdzorg te laten prevaleren. Verdachte maakte de afgelopen periode een positieve ontwikkeling door en was in staat zich open te stellen voor behandeling. Dat die ontwikkeling nog broos was en onvoldoende geïnternaliseerd is gebleken door terugvalmomenten. Het probleem is dat als verdachte wegloopt, hij drugs gaat gebruiken en zijn medicatie niet meer gebruikt. Een voortzetting van de behandeling binnen de gesloten jeugdzorg is vooralsnog noodzakelijk om in het kader van therapie met verdachte te kunnen bespreken waarom het mis is gegaan en om hem sterker in zijn schoenen te laten staan.
In strafrechtelijke kader wordt als een sterke stok achter de deur een voorwaardelijk plaatsing in een instelling voor jeugdigen (PIJ) geadviseerd. Door deze maatregel maakt het verdachte mogelijk meer bewust van de risico’s die hij neemt en stimuleert hem bij het nemen van zijn verantwoordelijkheid. Voorts dient verdachte zijn medicatie te gebruiken, die, voor zover hij weer zou besluiten om weg te lopen, vorm kan worden gegeven via maandelijkse injecties met gereguleerde afgifte (een zogenaamd depot).
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangegeven dat een voorwaardelijk PIJ-maatregel voor verdachte noodzakelijk is om hem door het behandeltraject te loodsen. Binnen de justitiële jeugdinrichting is hard gewerkt aan de verslaving- en agressieproblematiek van verdachte. Aanpak van de verslaving staat bovenaan bij de behandeldoelen. Binnen de gestructureerde omgeving van de gesloten plaatsing gaat het goed. Na zijn 18e dient die gestructureerde omgeving gehandhaafd te blijven. JUZT in Breda is bereid die omgeving aan verdachte te bieden en de behandeling over te nemen. Binnenkort volgt de intake. Het is noodzakelijk aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel de bijzondere voorwaarden te koppelen, dat verdachte zich zal laten begeleiden door de jeugdreclassering, dat hij zal meewerken aan urinecontroles en dat hij zijn medicatie zal blijven innemen.
De verdachte heeft ter terechtzitting inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze en heeft aangegeven dat hij het leven wat hij tot nu toe heeft geleid niet meer wil leven. Verdachte wil zich richten op de toekomst en vindt de voorwaardelijke PIJ-maatregel een goed advies. Verdachte heeft aangegeven het eens te zijn met de door de deskundigen voorgesteld plannen en bereid te zijn er aan mee te werken.
De rechtbank is van oordeel dat de adviezen van de deskundigen dienen te worden gevolgd en zal een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde delicten en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt voorts dat de PIJ-maatregel niet kan worden verlengd nu deze weliswaar wordt opgelegd ter zake van de misdrijven poging tot diefstal met geweld tegen personen, door twee of meer verenigde personen gepleegd, maar dat het toegepaste geweld van dien aard is dat dit niet is te zien als gericht op of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het enkele duwen van de slachtoffers, zoals die bewezen is verklaard is daartoe onvoldoende.

8.De benadeelde partijen

8.1.
De vordering van de benadeelde partij [A]
Ten aanzien van tenlastegelegd feit 1 heeft de benadeelde partij [A] een schadevergoeding van € 750,- gevorderd. Deze schadevergoeding bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2014. Tevens heeft de benadeelde partij [A] verzocht de maatregel van schadevergoeding op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering mede ziet op de gevolgen die het gepleegde feit voor het gezin heeft gehad. De schade hierdoor veroorzaakt kan echter niet worden toegewezen, nu deze niet direct is te relateren aan het bewezenverklaarde feit. Voorts past de uitspraak, die ter onderbouwing van het schadebedrag is bijgevoegd, niet op onderhavig strafbaar feit. Bij dit feit is geen fors geweld gebruikt en is er ook geen sprake van letsel. De schade dient derhalve op een lager bedrag te worden vastgesteld.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [A] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit 1 immateriële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd, en weinig gelijkenis vertoont met de casus die ziet op de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 maart 2011, waarnaar de benadeelde partij verwijst. Het slachtoffer in die zaak is immers ook geslagen en niet enkel geduwd, zoals het geval is bij de benadeelde partij [A] .
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding de schadevergoeding op een lager bedrag vast te stellen. De hoogte van de immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid geschat op een bedrag van € 400,-.
De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij [A] toewijzen tot een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2014, en de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen. Nu de verdachte ter zake van het hiervoor onder 4.4. bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, de benadeelde partij [A] , aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De rechtbank zal de toe te kennen schadevergoeding hoofdelijk aan verdachte opleggen, alsmede verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in het kader van deze procedure, alsmede in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
8.5.
De vorderingen van de benadeelde partij [C]
In de zaak met parketnummer 03/855001-15 heeft de benadeelde partij [C] een schadevergoeding van € 1.978,70,- gevorderd. Deze schadevergoeding bestaat uit een materiële schade tot een bedrag van € 1.678,70,- en een immateriële schade van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2014. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de maatregel van schadevergoeding op te leggen.
8.6.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
8.7.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de behandeling daarvan een onevenredig deel van het strafproces zal vergen. Uit het dossier blijkt enkel van schade aan de rugzak en de laptop. De rekening van de laptop staat op naam van een bedrijf en kan dus niet gelden als onderbouwing voor de schade van de benadeelde partij. Als dat wel zo zou zijn dan kan het bedrijf de BTW terugvragen en kan deze door het bedrijf fiscaal verrekend worden.
De door de benadeelde partij overgelegde gebruiksrechtovereenkomst, ten aanzien van de software, houdt niet impliciet in dat die software maar op een computer van een gebruiker mag worden geplaatst. De strekking is dat de gebruiker die slechts voor zichzelf kan gebruiken. Nu de benadeelde partij kan aantonen dat de laptop waarop de software is geplaatst onbruikbaar is geraakt, kan de licentie worden voortgezet op een andere computer van de gebruiker.
De immateriële schade dient, gelet op de financiële positie van verdachte, te worden gematigd.
8.8.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de rechtbank de officier van justitie in de vervolging van het aan de vordering ten grondslag liggende feit niet-ontvankelijk zal verklaren.

9.Het beslag

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de na te noemen inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goederen aan de rechthebbende kunnen worden teruggegeven, te weten:
2014135843 1 1.00 STK GSM NOKIA
2014135843 2 1.00 STK Brief
Zie lijst Ligom 3 Geld Nederlands 70 euro (ibn 11-12-2014);

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 45, 77a, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijk
-
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de zaak met parketnummer 03/855001-15;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4. is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2. is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 103 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
-
heft ophet (geschorste) bevel voorlopige hechtenis met ingang van
heden;
- legt aan verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, ;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
-
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
-medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urinecontroles;
- zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen in het kader van de civielrechtelijk gesloten plaatsing, en daaropvolgend, rond zijn 18e verjaardag, zal meewerken aan alle interventies door Juzt te Breda op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- geeft de jeugdreclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededader(s) is betaald,
de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan verdachte op de
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2015;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde;
  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Beslag
- beveelt de teruggave aan de rechthebbende van de navolgende inbeslaggenomen goederen:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de na te noemen inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goederen aan de rechthebbende kunnen worden teruggegeven, te weten:
2014135843 1 1.00 STK GSM NOKIA
2014135843 2 1.00 STK Brief
Zie lijst Ligom 3 Geld Nederlands 70 euro (ibn 11-12-2014).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. P.H.J. Frénay en mr. J.J.M. Wassenberg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 november 2015.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer: 03/702677-14
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 17 november 2015 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1998,
wonende te [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in JJI [verblijfsplaats verdachte] .
Tegenwoordig:
mr. J.J.M. Wassenberg, kinderrechter,
mr. , officier van justitie,
dhr. J.H.J. van Daal, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. M.J.A. Beukers-Bouten, advocaat te Eindhoven.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van de in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL21XS-201402970 en PL2300-201435843 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.PL2300-201435843, pagina 79
3.“proces-verbaal ter terechtzitting van 3 november 2015
4.PL2300-201435843, pagina 105
5.“proces-verbaal ter terechtzitting van 3 november 2015