ECLI:NL:RBLIM:2015:952

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
C-03-152891 - HA ZA 10-803
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad in faillissement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een vordering van curatoren van verschillende failliete vennootschappen tegen een gedaagde, die wordt beschuldigd van onrechtmatige daden die hebben geleid tot benadeling van de schuldeisers. De curatoren, in hun hoedanigheid als vertegenwoordigers van de failliete vennootschappen, hebben de gedaagde aangeklaagd op basis van artikel 6:162 BW, dat onrechtmatige daad regelt, en artikel 2:248 lid 7 BW, dat betrekking heeft op feitelijk bestuurderschap. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen overwogen dat de gedaagde niet kan worden aangemerkt als feitelijk bestuurder, maar dat hij mogelijk als derde aansprakelijk kan worden gehouden voor zijn betrokkenheid bij selectieve betalingen aan hemzelf en zijn broer, die de vennootschappen benadeelden. De rechtbank heeft de curatoren in de gelegenheid gesteld om hun vorderingen nader te onderbouwen, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat de curatoren onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims. De rechtbank heeft de vorderingen van de curatoren afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor curatoren om concrete feiten en omstandigheden te stellen die de onrechtmatigheid van het handelen van derden kunnen onderbouwen, vooral in het kader van faillissement en bestuurdersaansprakelijkheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/152891 / HA ZA 10-803
Vonnis van 4 februari 2015
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonend te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
wonend te [woonplaats 2],
beiden in hun hoedanigheid van curator in de faillissementen van [naam] Holding B.V.,
A. [naam] & Zonen B.V., Gebr. [naam] B.V., [naam] Cold Meat B.V.,
[naam] Vlees B.V. en Gebr. [naam] Abattoir C.V.,
eisers,
advocaat mr. F.W. Udo,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 3],
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Dubbeldam.
Partijen zullen hierna “de curatoren” en [gedaagde] genoemd worden. De gefailleerde vennootschappen zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als “de vennootschappen”.

1.De procedure

1.1.
Na het vonnis van 28 mei 2014, hersteld bij vonnis van 24 september 2014, hebben de curatoren een akte genomen, waarna [gedaagde] een antwoordakte heeft genomen.
1.2.
Van de gelegenheid tot het instellen van tussentijds appel is geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 28 mei 2014 onder 5.10. als volgt overwogen:
“[gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek producties overgelegd waarop de curatoren nog niet hebben kunnen reageren. Het debat over het al dan niet onrechtmatig handelen van [gedaagde] is derhalve niet compleet. De rechtbank zal de curatoren dan ook in de gelegenheid stellen zich bij akte over die producties uit te laten. De curatoren zullen in die akte per concreet aan het adres van [gedaagde] gemaakt verwijt – en los van diens hiervoor onder 5.7. verworpen feitelijk bestuurderschap – de gestelde schade nader kunnen specificeren en hun bewijsmiddelen kunnen aangeven. [gedaagde] zal vervolgens een antwoordakte kunnen nemen.”
2.2.
De curatoren stellen op bladzijde 5 van hun akte het volgende:
“Curatoren begrijpen uw tussenvonnis aldus dat de door curatoren aan het adres van [gedaagde] verweten onrechtmatige daden vaststaan en curatoren thans gevraagd wordt de omvang van de ten gevolge van die onrechtmatige daden voor de diverse boedels c.q. vennootschappen ontstane schade nader aan te tonen en voor zover nog niet geschied, bewijs te leveren of aan te bieden.”
2.3.
De curatoren geven aldus blijk van een onjuiste lezing van het vonnis. Bedoeld is niet – en dat staat er ook niet – dat de rechtbank hetgeen de curatoren [gedaagde] verwijten onrechtmatig oordeelt en dat slechts de omvang van de daardoor geleden schade moet worden bewezen. Bedoeld is – en dat staat er ook: “al dan niet” – dat de curatoren om te beginnen dienen te verduidelijken welk handelen en nalaten van [gedaagde] onrechtmatig was en in hoeverre daardoor schade is veroorzaakt.
2.4.
De curatoren geven in hun akte vervolgens, geheel subsidiair, voor het geval dat zij het tussenvonnis niet goed hebben begrepen, ook ten aanzien van de onrechtmatigheid van de betalingen, die [gedaagde] volgens de curatoren niet had mogen (helpen) verrichten, een korte nadere toelichting. De curatoren stellen daarbij, hetgeen zij met betrekking tot de onrechtmatige daden van [gedaagde] in de dagvaarding en bij repliek hebben gesteld onverkort te handhaven.
2.5.
De curatoren leggen (in de dagvaarding) aan hun vordering art. 6:162 BW en art. 6:99 juncto art. 6:102 BW ten grondslag. Zij verwijten [gedaagde] dat hij zich onrechtmatig jegens (de schuldeisers van) de vennootschappen heeft gedragen door (in samenwerking met [broer gedaagde]) gelden aan de vennootschappen te onttrekken, dan wel onttrekkingen te bevorderen of toe te staan, terwijl hij wist dan wel behoorde te weten dat de vennootschappen al enige tijd – vanaf april 2004 – feitelijk insolvent waren. Zo heeft [gedaagde] de schuldeisers benadeeld.
2.6.
Naar de rechtbank begrijpt leggen de curatoren, nu is geoordeeld dat [gedaagde] geen met een bestuurder gelijk te stellen beleidsbepaler (“feitelijk bestuurder”) als bedoeld in art. 2:248 lid 7 BW is, aan hun vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad ten grondslag dat [gedaagde] als “derde” op onrechtmatige wijze bij de benadeling van de schuldeisers van de vennootschappen betrokken was. De curatoren verwijzen in dit verband naar het arrest Van de Riet/Hoffmann (HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881). Naar de rechtbank begrijpt, doen de curatoren (impliciet) mede een beroep op de zogenoemde Peeters q.q./Gatzen-jurisprudentie, waaruit voortvloeit dat de curator een derde kan aanspreken voor de geleden schade ten gevolge van zijn betrokkenheid bij een jegens de gezamenlijke crediteuren gepleegde onrechtmatige daad.
2.7.
Voor het slagen van een dergelijke vordering uit onrechtmatige daad dienen door de curatoren feiten en omstandigheden te worden gesteld die, indien ze vast komen te staan, het oordeel rechtvaardigen dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat de gezamenlijke schuldeisers van de failliete vennootschappen zijn benadeeld dan wel dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze bij die benadeling betrokken was.
2.8.
De benadeling door [gedaagde] is volgens de curatoren gelegen in het feit dat hij heeft meegewerkt dan wel (als begunstigde) heeft meegeprofiteerd van door de gefailleerde vennootschappen verrichte selectieve betalingen, die in een aantal gevallen direct via gelieerde ondernemingen aan hem of aan [broer gedaagde] in privé of aan hun pensioenvennootschappen ten goede zijn gekomen. [gedaagde] was volgens de curatoren blijkens de verklaringen die hij ten overstaan van de Belgische autoriteiten heeft afgelegd op de hoogte van het dreigende faillissement en heeft juist daarin aanleiding gezien om (samen met [broer gedaagde]) via allerlei constructies gelden aan de vennootschappen te onttrekken.
2.9.
De rechtbank zal de door de curatoren als onrechtmatig aangemerkte betalingen alsmede de betrokkenheid daarbij van [gedaagde] hieronder puntsgewijs beoordelen. Het betreft a) betalingen c.q. overhevelingen van A. [naam] & Zonen B.V. aan Belvi N.V.
b) betalingen door [naam] GmbH en [naam] Holding B.V. aan [gedaagde] en [broer gedaagde] in privé en c) betalingen aan hun pensioenvennootschappen, alsmede d) betalingen aan Benzon B.V.
a.
a) Belvi N.V.
2.10.
De curatoren stellen dat door onrechtmatige omzetoverheveling van A. [naam] & Zonen B.V. naar Belvi N.V. alsmede door de kwijtschelding van een bedrag door
A. [naam] & Zonen B.V. aan Belvi N.V. ten onrechte gelden aan Belvi N.V. ten goede zijn gekomen en de schuldeisers van A. [naam] & Zonen B.V. daardoor zijn benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat de curatoren onvoldoende hebben gesteld ten aanzien van de betrokkenheid van [gedaagde] bij de vermogensonttrekkingen aan A. [naam] & Zonen B.V. van in totaal € 912.052,52. De curatoren geven zelf aan dat hun stellingen ten aanzien van de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor zover deze zien op de onttrekkingen aan A. [naam] & Zonen B.V. louter op het feitelijk bestuurderschap zijn gebaseerd en dat zij niet over concrete bewijzen beschikken dat deze aan Belvi N.V. ten goede gekomen gelden geheel of ten dele in het vermogen van [gedaagde] terecht zijn gekomen. Door de curatoren is aldus niet gesubstantieerd dat [gedaagde] in dit verband onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering zal daarom op dit punt worden afgewezen.
b) en c) De pensioenstortingen
2.11.
De curatoren stellen dat aan [gedaagde] en [broer gedaagde], dan wel hun pensioenvennootschappen, op onrechtmatige wijze respectievelijk een bedrag van € 887.199,57 en € 1.017.876,59 (in totaal € 1.905.076,16) aan pensioenstortingen ten goede is gekomen en vorderen de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van dit totaalbedrag. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. Vast staat dat [gedaagde] (en [broer gedaagde] pensioenaanspraken hadden op [naam] Holding B.V. zodat in zoverre de pensioenstortingen niet onrechtmatig zijn. De curatoren verwijten [gedaagde] echter dat hij de pensioenstortingen heeft laten verrichten in de periode van december 2004 tot en met maart 2005 terwijl hij wist dat [naam] Holding B.V. sedert april 2004 feitelijk insolvent was. [gedaagde] zou aldus de paritas creditorum niet in acht hebben genomen.
2.12.
Voor zover de curatoren in dit verband de door hen gestelde vereenzelviging van [naam] Vlees B.V. en [naam] GmbH als grondslag voor de onrechtmatigheid van de betalingen van [naam] GmbH aan [gedaagde] en [broer gedaagde] en aan hun pensioenvennootschappen (dan wel Benzon B.V.) hanteren, overweegt de rechtbank als volgt. De zelfstandigheid van de rechtspersoon staat voorop. Voor vereenzelviging, waarbij wordt voorbijgegaan aan het identiteitsverschil tussen de betrokken rechtspersonen, in die zin dat de handeling van de één aan de ander wordt toegerekend, is slechts in uitzonderlijke gevallen grond. Er moeten zich dan bijzondere omstandigheden voordoen die, in onderling verband en samenhang bezien, de vereenzelviging rechtvaardigen. Het is aan de curatoren om dergelijke concrete uitzonderlijke omstandigheden te stellen. De curatoren hebben ter onderbouwing van die vereenzelviging aangevoerd dat [naam] GmbH louter een doorgeefluik is voor [naam] Vlees B.V. De curatoren stellen in dit verband slechts dat [naam] Vlees B.V. destijds de producten leverde en [naam] GmbH de facturen verstuurde en inde. Hiermee hebben de curatoren geen zodanig onderling met elkaar in verband staande bijzondere omstandigheden aangevoerd dat deze het oordeel rechtvaardigen dat grond bestaat voor vereenzelviging. De enkele omstandigheid dat [naam] GmbH, zoals door de curatoren gesteld, als administratiekantoor voor [naam] Vlees B.V. fungeerde, is onvoldoende om op grond van vereenzelviging tot aansprakelijkheid te komen.
2.13.
Voor zover de curatoren hebben bedoeld te stellen dat [gedaagde] als mede-bestuurder van [naam] GmbH verwijtbaar heeft gehandeld door de betalingen aan hemzelf en [broer gedaagde] en/of aan de pensioenvennootschappen (dan wel Benzon B.V.) te bewerkstelligen, treft dit reeds geen doel, omdat [naam] GmbH niet tot de gefailleerde ondernemingen behoort namens welke de curatoren optreden. De gestelde betrokkenheid van [gedaagde] bij die betalingen is bovendien onvoldoende concreet onderbouwd.
2.14.
Voor zover de curatoren waar het [gedaagde] betreft zich op het niet naleven van de paritas creditorum beroepen, treft dit reeds geen doel omdat [gedaagde] – zoals reeds overwogen in het vonnis van 28 mei 2014 – in de relevante periode voorafgaand aan het faillissement geen bestuurder van de gefailleerde vennootschappen was, statutair noch feitelijk. Dat [gedaagde] door het accepteren van de pensioenstortingen in strijd handelde met enige op hem rustende verplichting, hebben de curatoren in de akte onvoldoende onderbouwd. Dat de pensioenstortingen aan de destijds 55-jarige [gedaagde] op zichzelf reeds een onrechtmatig karakter hadden, kan evenmin worden geoordeeld. [gedaagde] was immers werknemer en had (in beginsel) recht op een pensioenvoorziening. Wat [gedaagde] naderhand met die betalingen heeft gedaan is voor de beoordeling van dit onderdeel van de vordering niet relevant. Ook de omstandigheid dat er in het kader van de pensioenbetalingen één betaling aan hem in privé heeft plaatsgevonden, doet in dit verband niet ter zake, althans hebben de curatoren niet onderbouwd op grond waarvan deze betaling onrechtmatig zou zijn.
2.15.
De curatoren stellen verder dat € 160.174,69 te veel aan pensioen is betaald aan [gedaagde]. De curatoren verwijzen in dit verband naar (bladzijde 72 van) het rapport van KPMG. De curatoren stellen in dit verband weliswaar dat voormeld bedrag te veel dan wel zonder enige rechtsgeldige titel is betaald, doch voeren in dit kader niet althans niet op een inzichtelijke wijze een andere (separate) grondslag dan de onrechtmatige daad aan. De rechtbank is van oordeel dat de curatoren voor het aannemen van een onrechtmatige daad op dit punt onvoldoende hebben gesteld zodat aan de stelling moet worden voorbijgegaan. Ook de door de curatoren gestelde schade ad € 160.174,69 is aldus niet vast komen te staan.
2.16.
De curatoren hebben tot slot onvoldoende concreet onderbouwd dat [gedaagde] als derde in de zin van de Peeters q.q./Gatzen-jurisprudentie is aan te merken en hij een op hem rustende norm heeft geschonden dan wel heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, door de door hem opgebouwde pensioenaanspraken te laten uitbetalen dan wel te accepteren dat deze aan hem uitbetaald werden.
2.17.
De curatoren laten na nader te concretiseren welk verwijt [gedaagde], als derde niet zijnde feitelijk bestuurder, treft ter zake de betalingen aan de pensioenvennootschappen van zijn broer [broer gedaagde]. Onduidelijk blijft daarbij welke norm hij in dit verband geschonden zou hebben en op welke wijze hij werd geacht deze betaling als derde tegen te houden dan wel teniet te doen, nog daargelaten of het onrechtmatige betalingen betrof. Dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor (pensioen)stortingen die aan [broer gedaagde] ten goede zijn gekomen, is reeds daarom onvoldoende concreet per geval onderbouwd.
2.18.
De vorderingen van de curatoren zullen voor zover zij zien op de pensioenstortingen eveneens worden afgewezen.
d) Benzon B.V.
2.19.
Benzon B.V. is een aan de vennootschappen gelieerde onderneming, die werd bestuurd door de zoon van [broer gedaagde]. De betalingen door [naam] GmbH en [naam] Holding B.V. aan Benzon B.V. eind 2004/begin 2005 zijn volgens de curatoren onrechtmatig omdat [naam] GmbH en [naam] Holding B.V. geen schuld aan Benzon B.V. hadden en de vennootschappen (mede) ten gevolge van deze betalingen niet in staat waren hun verplichtingen na te komen. [gedaagde] is volgens de curatoren aansprakelijk voor deze betalingen omdat hij er – naar de rechtbank begrijpt als bestuurder van [naam] GmbH – opdracht toe heeft gegeven dan wel heeft nagelaten te verhinderen dat deze betalingen werden verricht, althans indirect begunstigde was en als zodanig ongerechtvaardigd voordeel heeft genoten van die betalingen.
2.20.
Volgens de curatoren zijn de door [naam] GmbH respectievelijk [naam] Holding B.V. aan Benzon B.V. op respectievelijk 6 december 2004, 29 november 2004 en 16 maart 2005 overgemaakte bedragen ad respectievelijk € 942.300,00, € 300.165,00 en € 47.822,62 (in totaal € 1.290.287,62) doorgestort naar [gedaagde] en [broer gedaagde] dan wel zijn deze gelden direct contant door hen opgenomen. De curatoren verwijzen ten aanzien van deze drie betalingen naar productie 64 bij dagvaarding. De rechtbank stelt vast dat uit de als productie 64 overgelegde dagafschriften louter blijkt dat de overboekingen van [naam] GmbH respectievelijk [naam] Holding B.V. naar Benzon B.V. hebben plaatsgevonden, hetgeen door [gedaagde] ook niet is weersproken. Van een daarop volgende opname (door [gedaagde]) blijkt uit deze productie niet.
2.21.
De curatoren stellen verder ter onderbouwing van hun standpunt dat de gelden aan [gedaagde] en [broer gedaagde] zijn toegekomen, dat het opmerkelijk is dat bij het bankkantoor van KBC in Opgrimbie op respectievelijk 14 december 2004, 16 december 2004 en 6 april 2005 € 1.180.000,00, € 62.000,00 en € 47.000,00 (in totaal € 1.289.000,00) in contanten is opgenomen. Dit bedrag is nagenoeg gelijk aan het bovenvermelde aan Benzon B.V. overgemaakte bedrag. De curatoren verwijzen in dit verband naar bladzijde 167 van het verslag van de door de Belgische onderzoeksrechter aangestelde deskundige [naam deskundige]. Hiermee staat nog niet vast dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] heeft weliswaar tegenover de Belgische politie verklaringen afgelegd maar uit deze verklaringen kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] zich heeft uitgelaten over deze specifieke gelden. Door de curatoren zijn geen andere concrete bewijsmiddelen van opzettelijke benadeling van de schuldeisers door [gedaagde] aangedragen.
2.22.
De rechtbank laat in het midden of de drie betalingen al dan niet zijn aan te merken als onverplichte selectieve betalingen in het kader van een achtergestelde lening en de betalingen als zodanig onrechtmatig zijn, zoals door de curatoren gesteld. Ook indien zou komen vast te staan dat dit het geval is, laat dit onverlet dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] door (mogelijk) de betalingen afkomstig van Benzon B.V (deels) te accepteren, als derde niet zijnde feitelijk bestuurder, onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe hebben de curatoren onvoldoende gesteld.
2.23.
De curatoren verwijten [gedaagde] – zo begrijpt de rechtbank – dat hij een in het maatschappelijk verkeer geldende norm heeft geschonden door geld in ontvangst te nemen dat strijdig met de paritas creditorum (selectief) aan hem is uitbetaald. Een dergelijk verwijt is wezenlijk anders dan de verwijten die in het kader van de Peeters q.q./Gatzen-jurisprudentie (waar het een derde, niet zijnde een indirect bestuurder, betreft) aan de orde zijn. De curatoren hebben naar het oordeel van de rechtbank ook op dit punt onvoldoende onderbouwd waarom de gedragingen van [gedaagde] als derde desondanks tot een geslaagd beroep op deze jurisprudentie zouden moeten leiden. De vorderingen van de curatoren zullen dan ook eveneens op dit punt worden afgewezen.
De proceskosten
2.24.
De curatoren zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.188,00
- salaris advocaat €
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
totaal € 9.215,50
2.25.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als hierna in de beslissing te vermelden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde] af,
3.2.
veroordeelt de curatoren in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 9.215,50, tenzij de curatoren binnen twee weken na aanschrijving door [gedaagde] aan deze veroordeling voldoen te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, en indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden te vermeerderen met € 68,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten van die betekening,
3.3.
verklaart deze procesveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.P. van Unen, P.E. de Kort en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken.
type: cb