4.3Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Daar de verdachte de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 ter terechtzitting heeft bekend en zijn raadsvrouw ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank ten aanzien van deze feiten met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht feit 1 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 1], namens [naam behandelcentrum];
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politieen ter terechtzitting van 21 januari 2015.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 2], namens [naam behandelcentrum] en de daarbij gevoegde bijlage goederen;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politieen ter terechtzitting van 21 januari 2015.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 2], namens [naam behandelcentrum] en de daarbij gevoegde bijlage goederen;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politieen ter terechtzitting van 21 januari 2015.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht feit 4 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 3], namens [sportclub 1];
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politieen ter terechtzitting van 21 januari 2015.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank acht feit 5 bewezen gelet op:
- de aangifte van [aangever 4], namens de Gemeente Venlo;
- het relaas van verbalisant [verbalisant], betreffende de weergave van het telefonisch contact met J.M.A. Jacobs over de vermiste goederen;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politieen ter terechtzitting van 21 januari 2015.
Ten aanzien van feit 6
Aangever [aangever 5] verklaartnamens de [sportclub 3] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op maandag 14 april 2014, omstreeks 04.23 uur, kreeg ik een telefoontje van een medewerker van de alarmcentrale. Deze zei tegen mij dat het inbraakalarm van [sportclub 3] afging. Het alarm zou in meerdere zones afgaan. Onder andere de kantine
en de kleedkamers. Hierop ben ik direct in mijn auto gestapt en naar de club gereden. Ter plaatse zag ik dat de toegangsdeur van de kantine geopend was. Ik zag dat de ruit van de toegangsdeur ingeslagen was.”
Verbalisant [verbalisant] relateert- zakelijk weergegeven – het volgende:
“Hoewel aangever [aangever 5] in zijn aangifte had verklaard dat er geen goederen waren ontvreemd, sprak ik op donderdag 17 april 2014 omstreeks 12.30 uur met hem. Daarbij deelde ik hem onder meer mede dat bij de politie in Venray informatie aanwezig was, dat er kennelijk toch goederen waren ontvreemd. Aangever [aangever 5] deelde mij daarop mede dat hij niet zou weten welke goederen dit betreft. Op mijn vraag of hij, althans zijn bedrijf, over een beamer beschikt, antwoordde hij dat dat inderdaad het geval was, met dien verstande dat deze eigendom is van [onderwijsinstelling] dat gebruik maakt van de faciliteiten van zijn bedrijf. Spontaan verklaarde hij dat deze beamer in een kastje had gestaan, doch dat hij ervan uit was gegaan dat deze door medewerkers van [onderwijsinstelling] weer was meegenomen. Deze beamer was geborgen geweest in een “zwarte beamertas met een gele sticker”. Op deze tas was het merk van deze beamer vermeld. Op mijn vraag wat hij bedoelde met “beamertas” antwoordde hij dat deze tas te vergelijken was met een laptoptas.”
Verdachte verklaart bij de politie- zakelijk weergegeven – als volgt:
“Toch zijn we toen naar de Boekend gereden, naar de sportkantine daar. Ik heb daar geplast en [betrokkene 1] is alleen daar naar binnen gegaan. [betrokkene 1] kwam daar naar buiten met een laptoptas. We zijn in de auto gegaan en [betrokkene 2] is gaan rijden. In de auto hebben we gekeken wat er in de laptoptas zat. Hier zat een beamer in. [betrokkene 2] en ik hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 3] toen bij [betrokkene 3] thuis afgezet. Zij hebben die tas met die beamer meegenomen. Ik ben toen met [betrokkene 2] samen naar mij toe gegaan.”
Ten aanzien van feit 7
Aangever [aangever 6] verklaartnamens [bedrijf] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik doe aangifte van diefstal uit de kantine van [sportclub 4] te Arcen. Vanmorgen, 14 april 2014, omstreeks 7.40 uur werd ik gebeld met de mededeling dat er ingebroken was. Er zijn diverse goederen weggenomen. De daders hebben zich de toegang verschaft via de toegangsdeur. Van deze deur is een raam vernield.”
Bij de aangifte is een lijst van weggenomen goederen gevoegd, inhoudende:
- tv Samsung
- moederkast computer
- telefoon met lader
- 19,85 euro kleingeld.
Verbalisant [verbalisant] relateert– zakelijk weergegeven – het volgende:
“Aangever [aangever 6] deelde mij eveneens mede dat tijdens deze inbraak tevens twee zwart-gele portofoontjes waren ontvreemd, alsmede een “oude mobiele telefoon” van het merk Samsung.”
Verdachte verklaart bij de politie- zakelijk weergegeven – als volgt:
“[betrokkene 2] en ik zijn toen verder gegaan. Ik dacht dat ik bij [betrokkene 2] zou blijven slapen maar hij reed naar Arcen. Hij zei dat hij naar binnen ging en daar een tv en portofoons ging halen. Hij heeft de tv gepakt en aan mij gegeven. Ik zette de tv in de auto. Toen kwam hij met de portofoons aan. Ik vroeg nog aan hem wat hij daar mee moest. Ook kwam hij met een witte computerkast. Die witte die bij mij thuis stond. Wij maakten de afspraak dat ik de tv zou houden en [betrokkene 2] zou de laptop houden.”
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 6 is het verweer gevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen omdat verdachte bij deze inbraak te kennen had gegeven hier niet aan te willen deelnemen en omdat hij geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte en zijn mededaders hebben in de nacht van 13 april 2014 op 14 april 2014 een rooftocht gemaakt die tot doel had door inbraken geld en goederen te verkrijgen. Verdachte heeft bij het plegen van die eerder die nacht gepleegde inbraken actief deelgenomen. Weliswaar is verdachte ten tijde van feit 6 niet met zijn mededader mee naar binnen gegaan, echter hij had wetenschap van de inbraak en heeft volgens zijn verklaring in de auto wel gekeken wat in de weggenomen laptoptas zat. De verdachte heeft zich ook niet gedistantieerd van het feit, terwijl hij daar wel de mogelijkheid toe had. Hij heeft vervolgens twee van zijn mededaders thuis afgezet en daarna heeft feit 7 nog plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank die bewuste nacht voortdurend sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, ook op momenten dat de rol van verdachte minder actief is geweest, zoals bij het plegen van feit 6.
Verder is namens verdachte ten aanzien van feit 7 het verweer gevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen, maar veeleer van medeplichtigheid. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Zoals hiervoor reeds overwogen, blijkt uit de verklaring van verdachte bij de politie dat hij en zijn mededader(s) die nacht samen op rooftocht waren. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de tv heeft aangepakt nadat de medeverdachte deze uit de kantine had weggehaald en dat hij de tv in de auto heeft gezet. Ook hebben verdachte en zijn mededader een afspraak gemaakt over de verdeling van de buit. Zo zou zijn mededader de laptop houden en verdachte de tv. De rechtbank leidt hieruit af dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking die gericht was op het wegnemen van goederen.