ECLI:NL:RBLIM:2015:9441

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
03/659137-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezen zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In de zaak tegen de verdachte, die op 4 april 2015 in Panningen betrokken was bij een gewelddadig voorval, heeft de rechtbank Limburg op 10 november 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd had geslagen en op diens lichaam was gesprongen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Dit leidde tot een dubbele kaakfractuur en een subarachnoidale bloeding bij [slachtoffer 1], wat door de rechtbank werd gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet of voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan [slachtoffer 1]. Wat betreft [slachtoffer 2] oordeelde de rechtbank dat de verdachte ook betrokken was bij het openlijk geweld, hoewel de verdachte niet zelf de gewelddadige handelingen tegen [slachtoffer 2] had uitgevoerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een alcoholverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers, waarbij de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk werd toegewezen en die van [slachtoffer 2] volledig.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659137-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in [detentieadres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.A. Korfker, advocaat, kantoorhoudende te Koog aan de Zaan.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2015. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een of meer anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden dan wel samen met een of meer anderen [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
Feit 2:openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit 1 primair, nu het intreden van de dood van [slachtoffer 1] geen voorzienbaar gevolg was van het slaan van [slachtoffer 1] door verdachte of het springen door verdachte op diens lichaam.
De officier van justitie heeft gevorderd dat feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard. De officier van justitie wijst op de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting en bij de politie, inhoudende dat hij [slachtoffer 1] meerdere malen in blinde woede heeft geslagen, ook toen [slachtoffer 1] reeds op de grond lag. Uit de verklaringen van de getuigen [medeverdachte/getuige 1] , [getuige 2] en [slachtoffer 2] volgt dat de verdachte tevens op de flank van het lichaam van [slachtoffer 1] is gesprongen, terwijl het slachtoffer op de grond lag en zich niet verdedigen kon. De officier van justitie acht niet bewezen dat de verdachte op het hoofd van [slachtoffer 1] is gesprongen of dat hij hem heeft geschopt of getrapt. Voorts wijst de officier van justitie op de geneeskundige verklaringen, waaruit de zware verwondingen van [slachtoffer 1] blijken. Dit letsel is ontstaan door het slaan van verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Volgens de officier van justitie zijn het hoofdletsel en de meervoudige kaakbreuken aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair samen met een ander of anderen heeft gepleegd.
De officier van justitie is van mening dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit 2. De officier van justitie acht de verdachte niet aansprakelijk voor het jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] toegepaste geweld, nu de verdachte zich volledig heeft gericht op het toepassen van geweld jegens [slachtoffer 1] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Voor wat betreft de gedragingen van de verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte op het hoofd van [slachtoffer 1] is gesprongen of tegen diens lichaam heeft geschopt of getrapt. Voorts is er weliswaar voldoende wettig, doch onvoldoende overtuigend bewijsmateriaal voor het springen van de verdachte op het lichaam van [slachtoffer 1] . De verklaringen van de getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 2] en [medeverdachte/getuige 1] zijn hierover niet eenduidig. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de verdachte enkel heeft verklaard dat hij vijf maal tegen het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Ter zake van feit 1 primair heeft de raadsvrouw betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is voor het bewijs van de opzet of het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
Ter zake van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de gevolgen van het letsel van [slachtoffer 1] niet vaststaan, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft geleden. Bovendien kan volgens de raadsvrouw het door [slachtoffer 1] geleden letsel niet als ‘zwaar lichamelijk letsel’ in de zin van artikel 82 lid 1 Sr worden gekwalificeerd. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had.
Ter zake van feit 1 meer subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1] .
Feit 2 kan volgens de raadsvrouw niet bewezen worden verklaard, nu geen van de getuigenverklaringen ondersteunend bewijs oplevert voor de betrokkenheid van verdachte bij de vermeende openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De bewijsmiddelen ter zake van de feiten 1 en 2 [1]
[slachtoffer 1] heeft op 4 april 2015 aangifte gedaan. Hij heeft -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
Ik weet niet meer hoe laat het was maar in ieder geval verliet ik het feest op zaterdag 4 april 2015 vroeg in de morgen. Ik fietste samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Het laatste dat ik mij kan herinneren is dat ik over [pleegplaats] te Panningen fietste.
Momenteel heb ik een opgezet linkeroog en een opgezwollen rechter onderkaak en pijn links onder mijn ribben, uitstralend naar mijn nieren. Momenteel heb ik een stekende pijn aan mijn onderkaak, hoofdpijn, pijn op mijn borst, uitstralend naar de linkerzijde van mijn rug. [2]
[slachtoffer 1] heeft op 14 april 2015 een aanvullende verklaring afgelegd. Hij heeft
-zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
Toen wij over [pleegplaats] te Panningen fietsten zag ik meerdere groepjes mensen lopen. Ik weet wel nog dat zij iets geroepen hebben, waarop ik tegen [slachtoffer 2] zei dat we door moesten fietsen. Mijn collega stopte toen. Meteen daarna werd ik door twee personen aangevallen en vanaf dat moment weet ik echt niets meer.
Mijn onderkaak was op twee plaatsen gebroken. Aan de linkerzijde werd een plaatje geplaatst en aan de rechterzijde werden twee plaatjes geplaatst. Na 6 tot 12 maanden kunnen de plaatjes er middels een operatie weer uit gehaald worden. Op dit moment gebruik ik vloeibaar voedsel tot 6 weken na de operatie en dat zal later dit jaar nog een keer gebeuren. [3]
De medische informatie d.d. 21 april 2015 omtrent [slachtoffer 1] door [naam arts] , SEH-arts in opleiding, houdt in -zakelijk weergegeven-:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [verdachte]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Zwelling kaak, bloed in de mond. Bloeduitstorting linkerflank.
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.):
CI-hersenen: bloeding (subarachnoidaal) rechtsfrontaal, traumatisch.
CI-aangezicht: breuk kaak linkerzijde (+ rechtszijdig op aanvullende foto). [4]
De medische informatie d.d. 1 juni 2015 omtrent [slachtoffer 1] door [naam kaakchirurg] , kaakchirurg in VieCurie, houdt in -zakelijk weergegeven-:
Naam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [verdachte]
1. Welk letsel heeft u waargenomen bij bovengenoemd persoon?
Dubbelzijdige onderkaakfractuur regio 32/33 en regio 48; subarachnoidale bloeding (= rond of in de hersenen onder het spinnenwebvlies). Onderkaak botstukken operatief (onder narcose) op hun plaats gebracht en ‘vastgezet’ met fixatiemateriaal (schroeven, platen, draden).
5. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
05-04-2015 (kaakchirurg).
7. Geschatte duur van de genezing:
6 – 12 maanden, met het advies het fixatiemateriaal (wederom alternatief) na 6 maanden te laten verwijderen. [5]
Ook [slachtoffer 2] heeft op 4 april 2015 aangifte gedaan. Hij heeft als volgt verklaard
-zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van openlijke geweldpleging dan wel mishandeling. Op zaterdag 4 april 2015, omstreeks 02:05 uur, fietste ik samen met een vriend van mij, genaamd [slachtoffer 1] , naar huis. Toen wij over [pleegplaats] in Panningen fietsten, zagen en hoorden [slachtoffer 1] en ik een groepje jongens lopen. Kort hierop zag ik dat er drie jongens vanuit dit groepje achter ons aangerend kwamen. Ik zag dat die drie jongens ons inhaalden en ik stapte van mijn fiets af. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierop meteen opzettelijk en met kracht keihard geslagen werd door een jongen met een blauwkleurig T-shirt aan. Ik zag dat [slachtoffer 1] door die klap op de grond ten val kwam. Ik zag dat voor mij een andere jongen stond. Ik zag en voelde hierop dat ik door die jongen opzettelijk en met kracht geslagen werd tegen mijn lippen. Ik zag dat die jongen met gebalde vuist sloeg. Ik voelde een stekende pijn op mijn lippen door die klap die ik kreeg. Die jongen probeerde mij vaker te slaan. Volgens mij ben ik maar één keer echt tegen mijn lippen geraakt. Ik heb hieraan gezwollen en bloedende lippen overgehouden.
Op enig moment zag ik dat [slachtoffer 1] bewegingsloos op de weg lag. Ik zag tevens dat er een flinke plas bloed naast zijn hoofd lag. Ik zag dat die jongen met het blauwkleurig T-shirt aan met beide voeten van de grond sprong en hierop keihard met beide voeten op [slachtoffer 1] ’s buik landde. [6]
[slachtoffer 2] heeft op 6 april 2015 een aanvullende verklaring afgelegd. Hij heeft daarin als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en dat in ieder geval de jongen met het blauwe T-shirt op [slachtoffer 1] in bleef slaan. Ik heb gezien dat de jongen met het blauwe shirt met twee voeten van de grond kwam en vol [slachtoffer 1] op zijn buik / ribben sprong. [slachtoffer 1] lag op dat moment al op de grond en ik had de indruk dat hij al buiten bewustzijn was. Hij bewoog alleen door de klappen en de schoppen die hij kreeg. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] met zijn rug bijna tegen de stoeprand aan lag. Het kan goed zijn dat hij deels op zijn zij lag. [7]
[medeverdachte/getuige 1] heeft op 4 april 2015 bij de politie een verklaring als verdachte afgelegd. Hij heeft als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik was op 4 april 2015 stap met [getuige 3] , [verdachte] en [medeverdachte/getuige 4] . Omstreeks 02:00 uur wilden we naar huis gaan met de taxi vanuit Panningen. Toen we door het dorp liepen hebben we ruzie gekregen met twee jongens. We zijn achter de twee jongens aangerend. Na de woordenwisseling ontstond er een vechtpartij. Ik heb gevochten met die jongen met de korte haren. Er werd eerst gescholden. Daarna getrokken en geduwd en toen werd er geslagen. [medeverdachte/getuige 4] heeft zich ook even bemoeid met de ruzie die ik had met de jongen met de korte haren. Ik denk dat ik die jongen maar één keer goed geraakt heb. De rest was allemaal mis. Ik zag dat hij bloedde aan zijn mond. Ik draaide mij om. Toen zag ik die vriend van hem, de jongen met de langere haren, op de grond liggen. Ik zag dat hij een beetje in elkaar gekronkeld op de grond lag. Het zag er niet goed uit. Ik zag bloed uit de mond en hij reageerde nergens op. Hij lag stil en bewoog niet. [8]
Op 3 juli 2015 heeft [medeverdachte/getuige 1] ter zitting als getuige een verklaring afgelegd. Hij heeft als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb [verdachte] wel op het lichaam van [slachtoffer 1] zien springen. [slachtoffer 1] lag op de grond en we hebben [verdachte] weggeduwd. [9]
[medeverdachte/getuige 4] heeft op 5 april 2015 bij de politie een verklaring als verdachte afgelegd. Hij heeft verklaard -zakelijk weergegeven-:
We waren uitgegaan naar [naam cafe] in Panningen. Ik doel daarmee op [getuige 3] , [medeverdachte/getuige 1] , [verdachte] en ik. Om ongeveer 2 uur ‘s nachts, in de nacht van vrijdag op zaterdag 4 april 2015, zijn we weggegaan uit [naam cafe] .
Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte/getuige 1] achter deze fietsers aanrenden. Ik ben er toen ook achteraan gaan rennen. Toen ik de hoek om kwam zag ik dat de twee fietsers naast elkaar stonden met ongeveer drie meter tussen hen beiden. Gezien vanuit mijn positie zag ik dat links [verdachte] bij een persoon stond met een fiets. En rechts stond [medeverdachte/getuige 1] ook bij een man met de fiets. Ik ben toen naar [medeverdachte/getuige 1] gerend. Ik heb die grote man vastgepakt. Volgens mij heeft [medeverdachte/getuige 1] toen de man geslagen en geraakt want de man had erna een bloedlip.
Ik draaide mij om en zag dat [verdachte] samen met de man met het staartje op de grond lag. Ik zag dat [verdachte] vervolgens weer op die man dook, erbovenop sprong. Later hoorde ik dat [verdachte] dus tegen ons vertelde dat hij zo geschrokken was van wat hij die man met het staartje had aangedaan, Hij had die man dus zo geslagen dat die man niet meer bewoog. [10]
Getuige [getuige 2] heeft op 5 april 2015 bij de politie een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard -zakelijk weergegeven-:
Op 4 april 2015 zag ik ineens [medeverdachte/getuige 1] en [verdachte] voorbij rennen. Ik ben naar huis gefietst en op weg naar huis ben ik bij de vechtpartij uitgekomen. Ik richtte mijn blik op [verdachte] en de jongen waarmee hij ruzie had. Ik zag dat [verdachte] die andere jongen bij de haren pakte en hem naar de grond trok. En toen zag ik dat [verdachte] boven op hem kroop en hem in elkaar sloeg. Het was eenrichtingsverkeer. [verdachte] bleef op hem inslaan. Ik zag dat die jongen onder hem niets terug deed. Plotseling zag ik dat [verdachte] opstond en boven op die jongen sprong. Ik zag dat de jongen met zijn rechterkant op de grond lag. Ik zag dat [verdachte] bovenop hem sprong. Ik hoorde dat die jongen waar [verdachte] op sprong een diepe zucht liet horen. Ik zag dat [verdachte] met zijn voeten op die jongen terecht kwam. [11]
De verdachte heeft op 5 april 2015 een verklaring bij de politie afgelegd. Hij heeft als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
We waren op stap geweest in [naam cafe] in Panningen. Ik was daar met [medeverdachte/getuige 4] , [getuige 3] en [medeverdachte/getuige 1] . We waren uit geweest en op een gegeven moment gingen wij naar buiten. Ik was met [medeverdachte/getuige 1] . Er kwamen twee fietsers voorbij en er werd wat door [medeverdachte/getuige 1] en de fietsers geroepen. [medeverdachte/getuige 1] rende er achteraan. Ik rende toen achter [medeverdachte/getuige 1] aan. [medeverdachte/getuige 1] sloeg die ene jongen en ik sloeg die andere jongen. Ik lag met die jongen op de grond en toen heb ik hem ook nog geslagen. Ik ben toen weggerend, naar waar [getuige 3] en [medeverdachte/getuige 4] waren. Ik droeg een blauw T-shirt en een blauwe spijkerbroek.
Ik begon met slaan. Ik heb die jongen gewoon tegen zijn hoofd geslagen, volgens mij. Ik sloeg hem met mijn rechtervuist. De jongen stapte of viel van de fiets af, dat weet ik niet. Die jongen en ik hadden elkaar vast. We lagen op een gegeven moment samen op de grond. Toen heb ik hem nog een paar keer geslagen en toen ben ik weggerend. Misschien heb ik hem een keer of vijf geslagen. Ik raakte hem op zijn hoofd. [12]
Ter terechtzitting van 27 oktober 2015 heeft de verdachte als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
[medeverdachte/getuige 1] ging verhaal halen en rende achter de fietsers aan. Ik rende mee. Het klopt dat ik [slachtoffer 1] heb aangevallen. Ik heb [slachtoffer 1] geslagen toen hij op de grond lag. Ik heb hem meerdere keren in blinde woede tegen zijn hoofd geslagen. Ik heb er niet op gelet op [slachtoffer 1] toen nog reageerde. Hierna ben ik geschrokken en ben ik weggerend. [13]
Voor de rechtbank staat op grond van het vorenstaande vast dat:
  • verdachte in de nacht van 4 april 2015 in het gezelschap van [medeverdachte/getuige 1] , [medeverdachte/getuige 4] en [getuige 3] huiswaarts keerde;
  • dat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hen fietsend passeerden;
  • dat [medeverdachte/getuige 1] , [medeverdachte/getuige 4] en verdachte de aangevers achterna zijn gerend;
  • dat er vervolgens geweld is gebruikt tegen beide aangevers;
  • dat verdachte de aangever [slachtoffer 1] meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen en op diens lichaam is gesprongen, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag;
  • dat [slachtoffer 1] na afloop van het geweld bewusteloos op de grond lag;
  • dat [medeverdachte/getuige 1] eenmaal [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl [medeverdachte/getuige 4] [slachtoffer 2] vasthield.
3.3.2
Vrijspraakoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er zijdens de verdachte sprake was van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op het doden van [slachtoffer 1] .
De rechtbank merkt allereerst op dat uit geen van de processtukken volgt dat verdachte het opzet op het doden van [slachtoffer 1] had.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met zijn gedragingen ten tijde van het incident willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij mogelijk [slachtoffer 1] zou doden. De rechtbank kan op grond van vorenstaande bewijsmiddelen niet vaststellen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geschopt dan wel dat deze op diens hoofd is gesprongen. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en eenmaal op het lichaam van [slachtoffer 1] is gesprongen. De rechtbank is van oordeel dat uit het bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid dat verdachte door deze gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] door zijn handelen zou overlijden.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen voorhanden heeft om het onder 1 primair tenlastegelegde te kunnen bewijzen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
3.3.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Gedragingen van de verdachte
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen en eenmaal op diens lichaam is gesprongen, onder andere terwijl [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag. Van de overige tenlastegelegde gedragingen (schoppen en het springen op het hoofd van die [slachtoffer 1] ) dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor deze gedragingen van de verdachte.
Het letsel van [slachtoffer 1]
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechtbank de vrijheid om ook buiten de genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is, om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Uit de geneeskundige verklaringen volgt dat het letsel van [slachtoffer 1] bestaat uit een dubbele kaakfractuur en een subarachnoidale bloeding (= rond of in de hersenen onder het spinnenwebvlies). De botstukken in de onderkaak zijn operatief gefixeerd. Na enkele maanden zal [slachtoffer 1] weer geopereerd moeten worden om het lichaamsvreemde fixatiemateriaal te verwijderen. Het herstel van [slachtoffer 1] zal 6 tot 12 maanden duren. Gelet op de aard en de omvang van het letsel van [slachtoffer 1] , alsook op de noodzakelijke operatie(s) en de genezingsduur, is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat er wel degelijk sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal dit bestanddeel derhalve bewezen verklaren.
Nu echter niet blijkt dat [slachtoffer 1] kneuzingen in de buikstreek heeft opgelopen, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van dit bestanddeel.
Causaliteit
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is om te komen tot het bewijs dat het letsel van [slachtoffer 1] is ontstaan ten gevolge van het meermalen slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 1] door de verdachte. De rechtbank kan niet vaststellen dat de kaakbreuken en het hoofdletsel van [slachtoffer 1] zijn ontstaan door het springen van de verdachte op het lichaam van [slachtoffer 1] .
Het (voorwaardelijk) opzet
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] meermalen in blinde woede met een vuist tegen diens hoofd heeft geslagen. De rechtbank merkt op dat noch hieruit, noch uit een van de andere processtukken volgt dat verdachte het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] had. Door echter herhaaldelijk met kracht met een vuist in het een kwetsbaar deel van het lichaam zoals het gezicht te slaan, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiermee wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met een ander of anderen [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het tenlastegelegde ‘medeplegen’.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen, in dier voege dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meermalen tegen het hoofd te slaan, onder andere terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag.
3.3.4
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde, openlijke geweldpleging jegens aangever [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte, [medeverdachte/getuige 1] en [medeverdachte/getuige 4] kregen op straat ruzie met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Op basis van de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte/getuige 1] en [medeverdachte/getuige 4] stelt de rechtbank vast dat zij de beide aangevers achterna zijn gerend, nadat deze hen fietsend passeerden. Vervolgens volgt uit deze verklaringen dat zij min of meer gelijktijdig geweld hebben gebruikt tegen beide aangevers.
Hoewel [medeverdachte/getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] tevens door [medeverdachte/getuige 4] is geslagen, wordt deze verklaring niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. De rechtbank stelt derhalve vast dat [slachtoffer 2] door [medeverdachte/getuige 4] werd vastgepakt, waarna [medeverdachte/getuige 1] hem eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen. Aangever [slachtoffer 2] hierbij een bloedlip heeft opgelopen. Terwijl [medeverdachte/getuige 4] en [medeverdachte/getuige 1] geweld gebruikten tegen [slachtoffer 2] , heeft de verdachte de aangever [slachtoffer 1] zwaar mishandeld, hetgeen de rechtbank onder feit 1 subsidiair bewezen heeft verklaard.
Nu de verdachte, [medeverdachte/getuige 1] en [medeverdachte/getuige 4] gelijktijdig de confrontatie hebben opgezocht met beide aangevers door hen achterna te rennen en vervolgens geweld tegen beiden aan te wenden, is de rechtbank – anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat de verdachte ook betrokken is geweest bij het toepassen van geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt in dit verband dat het voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet vereist is dat vanuit de verdachte zelf een gewelddadige rol jegens [slachtoffer 2] is uitgegaan. De actieve rol van verdachte (in groepsverband achterna rennen van beide aangevers en willekeurig één van hen aan te vallen) bij het verband dat het geweld onder meer jegens [slachtoffer 2] heeft gepleegd, is voldoende om te komen tot het bewijs voor de significante en wezenlijke bijdrage van verdachte aan dit openlijk geweld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 2 bewezen.
3.3.5
Tot slot
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 4 april 2015 te Panningen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel en gebroken kaak heeft toegebracht, door het meermalen slaan tegen het
hoofd van die [slachtoffer 1] , onder andere terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag;
2.
op 4 april 2015 te Panningen, openlijk, te weten aan de openbare weg, [pleegplaats] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de duur van het voorarrest van de verdachte. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals deze door de reclassering in haar advies d.d. 27 oktober 2015 zijn geformuleerd, eventueel aangevuld met het ondergaan van urinecontroles. De officier van justitie heeft bij het formuleren van de strafeis rekening gehouden met de ernst van het letsel van [slachtoffer 1] en het strafblad van de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de vrijspraak van de verdachte ter zake van beide tenlastegelegde feiten bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat kan worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een duur die gelijk is aan het voorarrest van de verdachte, eventueel met oplegging van een taakstraf. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar jurisprudentie waarin sprake was van slachtoffers met een soortgelijk letsel als [slachtoffer 1] . De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat een voorwaardelijk strafdeel kan worden opgelegd, met daaraan verbonden de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 4 april 2015 zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer 1] toegebracht. Verdachte heeft meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen, terwijl deze (bewusteloos) op de grond lag. Tevens heeft de verdachte in vereniging openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] , waardoor [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen. Dit soort zinloos uitgaansgeweld heeft grote lichamelijke en psychische gevolgen voor een slachtoffer. Zo heeft [slachtoffer 1] onder meer een dubbelzijdige onderkaakfractuur opgelopen, welke operatief is gefixeerd en welke een genezingsduur van 6 tot 12 maanden heeft. Waarschijnlijk moet het slachtoffer nog een keer worden geopereerd, met alle ongemak en tijdelijke arbeidsongeschiktheid van dien. Dit soort uitgaansgeweld heeft ook een grote impact op zowel de getuigen daarvan, als op de samenleving in het algemeen en leidt onder andere tot toename van een gevoel van onveiligheid.
De rechtbank acht dit ernstige feiten en rekent de gevolgen daarvan de verdachte aan. Voor de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ter zake van feit 1 subsidiair heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de categorie ‘zware mishandeling door één/of meer kopstoten en/of door schoppen en/of trappen tegen het hoofd, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg’. Volgens dit oriëntatiepunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op zijn plaats. Ter zake van feit 2 heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de categorie ‘openlijke geweldpleging, enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’. Volgens dit oriëntatiepunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op zijn plaats.
De rechtbank ziet aanleiding om in strafverzwarende zin van deze oriëntatiepunten af te wijken. De rechtbank houdt er immers ten nadele rekening mee dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten in aanraking met politie en justitie is geweest. Om deze reden acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geëigend. De persoonlijke omstandigheden, en dan in het bijzonder zijn licht verstandelijke beperking en vermoedelijke autismespectrumstoornis, blijkend uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 27 oktober 2015, weerhouden de rechtbank er evenwel van deze gevangenisstraf geheel onvoorwaardelijk te laten zijn. De rechtbank zal derhalve aan de verdachte een deel van de gevangenisstraf, groot 4 maanden, in voorwaardelijke zin opleggen. Het opleggen van deze voorwaardelijke gevangenisstraf moet verdachte enerzijds duidelijk maken dat hij de lichamelijke integriteit van anderen moet respecteren. Anderzijds wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van drie jaren verbinden, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, welke de reclassering in haar rapportage heeft geformuleerd, inhoudende een meldplicht, een ambulante behandeling bij [naam instantie 1] of een soortgelijke instelling en een alcoholverbod. Onder het alcoholverbod zal de rechtbank tevens de verplichting verstaan dat de verdachte moet meewerken aan eventuele urinecontroles.
Tenslotte bepaalt de rechtbank dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
7.1.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.081,37 ter zake van feit 1, waarvan € 581,37 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade.
7.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
7.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw inhoudelijk verweer gevoerd. Zij heeft ter zake van de post ‘reiskosten’ primair gesteld dat deze dient te worden afgewezen, nu deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft zij gesteld dat deze post dient te worden gematigd tot een bedrag van € 75,00.
Ter zake van de post ‘parkeergeld ziekenhuis’ heeft de raadsvrouw primair gesteld dat deze moet worden afgewezen, nu deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft zij gesteld dat deze dient te worden gematigd tot een bedrag van € 10,00.
Voor wat betreft de post ‘smartengeld’ heeft de raadsvrouw primair betoogd dat deze dient te worden afgewezen omdat deze onvoldoende onderbouwd is en derhalve onredelijk belastend
voor het strafproces is. Subsidiair heeft zij verzocht om deze post te matigen.
Ter zake van de overige posten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd.
7.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde [slachtoffer 1] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit 1 subsidiair rechtstreeks schade is toegebracht.
Nu er geen verweer is gevoerd ter zake van de posten ‘eigen risico’ ad € 375,00 en ‘kosten tv in ziekenhuis’ ad € 9,37 zal de rechtbank deze posten toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de posten ‘reiskosten’ en ‘parkeerkosten ziekenhuis’ niet eenvoudig vast te stellen of deze in rechtstreeks verband staan tot het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de beoordeling van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, reden waarom de rechtbank zal bepalen dat de benadeelde ter zake van deze posten niet-ontvankelijk is in zijn vordering; de vordering kan ter zake van deze posten slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat de door [slachtoffer 1] geleden immateriële schade in rechtstreeks verband staat tot het door de verdachte gepleegde strafbare feit. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding heeft de rechtbank aangesloten bij de namens de benadeelde aangedragen casus uit de ANWB Smartengeldgids met nummer 962, nu het letsel in voornoemde casus sterke gelijkenis vertoont met het letsel dat [slachtoffer 1] heeft geleden. De geïndexeerde immateriële schade werd in deze casus geschat op € 1.851,00. Nu [slachtoffer 1] echter gedurende een langere periode dan het slachtoffer in voornoemde casus geen vast voedsel heeft kunnen nuttigen, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op € 1.900,00 en de gevorderde vergoeding wegens immateriële schade tot dit bedrag toewijzen. Het meer gevorderde zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.284,37, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2015. De rechtbank zal tevens ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
7.2.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 200,00 ter zake van feit 2, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
7.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de officier van justitie de vrijspraak van de verdachte ter zake van feit 2 heeft gevorderd.
7.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij de vrijspraak van de verdachte heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde [slachtoffer 2] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de referte van de verdediging tegen de hoogte van de vordering zal de rechtbank deze schade vaststellen op € 200,00. De rechtbank zal de vordering ten bedrage van € 200,00 derhalve volledig toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2015. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 subsidiair en 2 tot een gevangenisstraf van
14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen volgend op het onherroepelijk vonnis van de rechtbank bij [naam instantie 2] [naam reclasseringsmedewerker] [telefoonnummer instantie] en blijft zich daarna gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
de veroordeelde onthoudt zich gedurende de proeftijd van het gebruik van alcohol, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, dient mee te werken aan een 'controle medium drugs en/of alcohol' indien de reclassering dit nodig acht en verplicht zich ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
de veroordeelde stelt zich gedurende de proeftijd onder behandeling bij [naam instantie 1] of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • verklaart de benadeelde partij,
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 2.284,37;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 2.284,37, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij,
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de/een of meer mededader(s) is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 200,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 4 april 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de/een of meer mededader(s) is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. J. Iding en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 november 2015.
Buiten staat
mr. C.C.W.M. Aretz is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 april 2015 te Panningen, in elk geval in de gemeente
Peel en Maas,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gesprongen en/of
tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben getrapt en/of
tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen,
onder andere terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 april 2015 te Panningen, in elk geval in de gemeente
Peel en Maas,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel en/of gebroken kaak en/of
breuken en/of kneuzingen in de buikstreek, in elk geval enig zwaar lichamelijk
letsel, heeft toegebracht, door (meermalen) te springen op het hoofd en/of
lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het (meermalen) trappen tegen het hoofd en/of het
lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het (meermalen) slaan tegen het hoofd en/of het
lichaam van die [slachtoffer 1] , onder andere terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de
grond lag;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 april 2015 te Panningen, in elk geval in de gemeente
Peel en Maas,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [pleegplaats] , in elk geval op of
aan een openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ,
welk geweld bestond uit
- het (meermalen) springen op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het (meermalen) trappen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het (meermalen) slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
onder andere terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag en/of
- het (met kracht) trekken aan de haren van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 04 april 2015 te Panningen, in elk geval in de gemeente
Peel en Maas,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [pleegplaats] , in elk geval op of
aan een openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] ,
welk geweld bestond uit
- het (meermalen) slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] ;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, District Venlo, recherche Venlo, proces-verbaalnummer 2015062118 / 2015062122, gesloten d.d. 20 mei 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 281.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 4 april 2015, pagina 130 en 131.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 14 april 2015, pagina 132 tot en met 134.
4.Geneeskundige verklaring d.d. 21 april 2015 omtrent [slachtoffer 1] door [naam arts] , SEH-arts in opleiding, zonder doornummering.
5.Medische informatie d.d. 1 juni 2015 omtrent [slachtoffer 1] door [naam kaakchirurg] , kaakchirurg VieCurie, zonder doornummering.
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 4 april 2015, pagina 119 tot en met 122.
7.Proces-verbaal aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 6 april 2015, pagina 123 tot en met 126.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte/getuige 1] d.d. 4 april 2015, p. 34 tot en met 40.
9.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 3 juli 2015, pagina 2.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte/getuige 4] d.d. 5 april 2015, p. 87 tot en met 93.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 5 april 2015, p. 141 tot en met 143.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 april 2015, p. 61 tot en met 67.
13.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 oktober 2015.