3.3.1De bewijsmiddelen ter zake van de feiten 1 en 2
[slachtoffer 1] heeft op 4 april 2015 aangifte gedaan. Hij heeft -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
Ik weet niet meer hoe laat het was maar in ieder geval verliet ik het feest op zaterdag 4 april 2015 vroeg in de morgen. Ik fietste samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Het laatste dat ik mij kan herinneren is dat ik over [pleegplaats] te Panningen fietste.
Momenteel heb ik een opgezet linkeroog en een opgezwollen rechter onderkaak en pijn links onder mijn ribben, uitstralend naar mijn nieren. Momenteel heb ik een stekende pijn aan mijn onderkaak, hoofdpijn, pijn op mijn borst, uitstralend naar de linkerzijde van mijn rug.
[slachtoffer 1] heeft op 14 april 2015 een aanvullende verklaring afgelegd. Hij heeft
-zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
Toen wij over [pleegplaats] te Panningen fietsten zag ik meerdere groepjes mensen lopen. Ik weet wel nog dat zij iets geroepen hebben, waarop ik tegen [slachtoffer 2] zei dat we door moesten fietsen. Mijn collega stopte toen. Meteen daarna werd ik door twee personen aangevallen en vanaf dat moment weet ik echt niets meer.
Mijn onderkaak was op twee plaatsen gebroken. Aan de linkerzijde werd een plaatje geplaatst en aan de rechterzijde werden twee plaatjes geplaatst. Na 6 tot 12 maanden kunnen de plaatjes er middels een operatie weer uit gehaald worden. Op dit moment gebruik ik vloeibaar voedsel tot 6 weken na de operatie en dat zal later dit jaar nog een keer gebeuren.
De medische informatie d.d. 21 april 2015 omtrent [slachtoffer 1] door [naam arts] , SEH-arts in opleiding, houdt in -zakelijk weergegeven-:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [verdachte]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Zwelling kaak, bloed in de mond. Bloeduitstorting linkerflank.
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.):
CI-hersenen: bloeding (subarachnoidaal) rechtsfrontaal, traumatisch.
CI-aangezicht: breuk kaak linkerzijde (+ rechtszijdig op aanvullende foto).
De medische informatie d.d. 1 juni 2015 omtrent [slachtoffer 1] door [naam kaakchirurg] , kaakchirurg in VieCurie, houdt in -zakelijk weergegeven-:
Naam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [verdachte]
1. Welk letsel heeft u waargenomen bij bovengenoemd persoon?
Dubbelzijdige onderkaakfractuur regio 32/33 en regio 48; subarachnoidale bloeding (= rond of in de hersenen onder het spinnenwebvlies). Onderkaak botstukken operatief (onder narcose) op hun plaats gebracht en ‘vastgezet’ met fixatiemateriaal (schroeven, platen, draden).
5. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
05-04-2015 (kaakchirurg).
7. Geschatte duur van de genezing:
6 – 12 maanden, met het advies het fixatiemateriaal (wederom alternatief) na 6 maanden te laten verwijderen.
Ook [slachtoffer 2] heeft op 4 april 2015 aangifte gedaan. Hij heeft als volgt verklaard
-zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van openlijke geweldpleging dan wel mishandeling. Op zaterdag 4 april 2015, omstreeks 02:05 uur, fietste ik samen met een vriend van mij, genaamd [slachtoffer 1] , naar huis. Toen wij over [pleegplaats] in Panningen fietsten, zagen en hoorden [slachtoffer 1] en ik een groepje jongens lopen. Kort hierop zag ik dat er drie jongens vanuit dit groepje achter ons aangerend kwamen. Ik zag dat die drie jongens ons inhaalden en ik stapte van mijn fiets af. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierop meteen opzettelijk en met kracht keihard geslagen werd door een jongen met een blauwkleurig T-shirt aan. Ik zag dat [slachtoffer 1] door die klap op de grond ten val kwam. Ik zag dat voor mij een andere jongen stond. Ik zag en voelde hierop dat ik door die jongen opzettelijk en met kracht geslagen werd tegen mijn lippen. Ik zag dat die jongen met gebalde vuist sloeg. Ik voelde een stekende pijn op mijn lippen door die klap die ik kreeg. Die jongen probeerde mij vaker te slaan. Volgens mij ben ik maar één keer echt tegen mijn lippen geraakt. Ik heb hieraan gezwollen en bloedende lippen overgehouden.
Op enig moment zag ik dat [slachtoffer 1] bewegingsloos op de weg lag. Ik zag tevens dat er een flinke plas bloed naast zijn hoofd lag. Ik zag dat die jongen met het blauwkleurig T-shirt aan met beide voeten van de grond sprong en hierop keihard met beide voeten op [slachtoffer 1] ’s buik landde.
[slachtoffer 2] heeft op 6 april 2015 een aanvullende verklaring afgelegd. Hij heeft daarin als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en dat in ieder geval de jongen met het blauwe T-shirt op [slachtoffer 1] in bleef slaan. Ik heb gezien dat de jongen met het blauwe shirt met twee voeten van de grond kwam en vol [slachtoffer 1] op zijn buik / ribben sprong. [slachtoffer 1] lag op dat moment al op de grond en ik had de indruk dat hij al buiten bewustzijn was. Hij bewoog alleen door de klappen en de schoppen die hij kreeg. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] met zijn rug bijna tegen de stoeprand aan lag. Het kan goed zijn dat hij deels op zijn zij lag.
[medeverdachte/getuige 1] heeft op 4 april 2015 bij de politie een verklaring als verdachte afgelegd. Hij heeft als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik was op 4 april 2015 stap met [getuige 3] , [verdachte] en [medeverdachte/getuige 4] . Omstreeks 02:00 uur wilden we naar huis gaan met de taxi vanuit Panningen. Toen we door het dorp liepen hebben we ruzie gekregen met twee jongens. We zijn achter de twee jongens aangerend. Na de woordenwisseling ontstond er een vechtpartij. Ik heb gevochten met die jongen met de korte haren. Er werd eerst gescholden. Daarna getrokken en geduwd en toen werd er geslagen. [medeverdachte/getuige 4] heeft zich ook even bemoeid met de ruzie die ik had met de jongen met de korte haren. Ik denk dat ik die jongen maar één keer goed geraakt heb. De rest was allemaal mis. Ik zag dat hij bloedde aan zijn mond. Ik draaide mij om. Toen zag ik die vriend van hem, de jongen met de langere haren, op de grond liggen. Ik zag dat hij een beetje in elkaar gekronkeld op de grond lag. Het zag er niet goed uit. Ik zag bloed uit de mond en hij reageerde nergens op. Hij lag stil en bewoog niet.
Op 3 juli 2015 heeft [medeverdachte/getuige 1] ter zitting als getuige een verklaring afgelegd. Hij heeft als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb [verdachte] wel op het lichaam van [slachtoffer 1] zien springen. [slachtoffer 1] lag op de grond en we hebben [verdachte] weggeduwd.
[medeverdachte/getuige 4] heeft op 5 april 2015 bij de politie een verklaring als verdachte afgelegd. Hij heeft verklaard -zakelijk weergegeven-:
We waren uitgegaan naar [naam cafe] in Panningen. Ik doel daarmee op [getuige 3] , [medeverdachte/getuige 1] , [verdachte] en ik. Om ongeveer 2 uur ‘s nachts, in de nacht van vrijdag op zaterdag 4 april 2015, zijn we weggegaan uit [naam cafe] .
Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte/getuige 1] achter deze fietsers aanrenden. Ik ben er toen ook achteraan gaan rennen. Toen ik de hoek om kwam zag ik dat de twee fietsers naast elkaar stonden met ongeveer drie meter tussen hen beiden. Gezien vanuit mijn positie zag ik dat links [verdachte] bij een persoon stond met een fiets. En rechts stond [medeverdachte/getuige 1] ook bij een man met de fiets. Ik ben toen naar [medeverdachte/getuige 1] gerend. Ik heb die grote man vastgepakt. Volgens mij heeft [medeverdachte/getuige 1] toen de man geslagen en geraakt want de man had erna een bloedlip.
Ik draaide mij om en zag dat [verdachte] samen met de man met het staartje op de grond lag. Ik zag dat [verdachte] vervolgens weer op die man dook, erbovenop sprong. Later hoorde ik dat [verdachte] dus tegen ons vertelde dat hij zo geschrokken was van wat hij die man met het staartje had aangedaan, Hij had die man dus zo geslagen dat die man niet meer bewoog.
Getuige [getuige 2] heeft op 5 april 2015 bij de politie een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard -zakelijk weergegeven-:
Op 4 april 2015 zag ik ineens [medeverdachte/getuige 1] en [verdachte] voorbij rennen. Ik ben naar huis gefietst en op weg naar huis ben ik bij de vechtpartij uitgekomen. Ik richtte mijn blik op [verdachte] en de jongen waarmee hij ruzie had. Ik zag dat [verdachte] die andere jongen bij de haren pakte en hem naar de grond trok. En toen zag ik dat [verdachte] boven op hem kroop en hem in elkaar sloeg. Het was eenrichtingsverkeer. [verdachte] bleef op hem inslaan. Ik zag dat die jongen onder hem niets terug deed. Plotseling zag ik dat [verdachte] opstond en boven op die jongen sprong. Ik zag dat de jongen met zijn rechterkant op de grond lag. Ik zag dat [verdachte] bovenop hem sprong. Ik hoorde dat die jongen waar [verdachte] op sprong een diepe zucht liet horen. Ik zag dat [verdachte] met zijn voeten op die jongen terecht kwam.
De verdachte heeft op 5 april 2015 een verklaring bij de politie afgelegd. Hij heeft als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
We waren op stap geweest in [naam cafe] in Panningen. Ik was daar met [medeverdachte/getuige 4] , [getuige 3] en [medeverdachte/getuige 1] . We waren uit geweest en op een gegeven moment gingen wij naar buiten. Ik was met [medeverdachte/getuige 1] . Er kwamen twee fietsers voorbij en er werd wat door [medeverdachte/getuige 1] en de fietsers geroepen. [medeverdachte/getuige 1] rende er achteraan. Ik rende toen achter [medeverdachte/getuige 1] aan. [medeverdachte/getuige 1] sloeg die ene jongen en ik sloeg die andere jongen. Ik lag met die jongen op de grond en toen heb ik hem ook nog geslagen. Ik ben toen weggerend, naar waar [getuige 3] en [medeverdachte/getuige 4] waren. Ik droeg een blauw T-shirt en een blauwe spijkerbroek.
Ik begon met slaan. Ik heb die jongen gewoon tegen zijn hoofd geslagen, volgens mij. Ik sloeg hem met mijn rechtervuist. De jongen stapte of viel van de fiets af, dat weet ik niet. Die jongen en ik hadden elkaar vast. We lagen op een gegeven moment samen op de grond. Toen heb ik hem nog een paar keer geslagen en toen ben ik weggerend. Misschien heb ik hem een keer of vijf geslagen. Ik raakte hem op zijn hoofd.
Ter terechtzitting van 27 oktober 2015 heeft de verdachte als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
[medeverdachte/getuige 1] ging verhaal halen en rende achter de fietsers aan. Ik rende mee. Het klopt dat ik [slachtoffer 1] heb aangevallen. Ik heb [slachtoffer 1] geslagen toen hij op de grond lag. Ik heb hem meerdere keren in blinde woede tegen zijn hoofd geslagen. Ik heb er niet op gelet op [slachtoffer 1] toen nog reageerde. Hierna ben ik geschrokken en ben ik weggerend.
Voor de rechtbank staat op grond van het vorenstaande vast dat:
- verdachte in de nacht van 4 april 2015 in het gezelschap van [medeverdachte/getuige 1] , [medeverdachte/getuige 4] en [getuige 3] huiswaarts keerde;
- dat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hen fietsend passeerden;
- dat [medeverdachte/getuige 1] , [medeverdachte/getuige 4] en verdachte de aangevers achterna zijn gerend;
- dat er vervolgens geweld is gebruikt tegen beide aangevers;
- dat verdachte de aangever [slachtoffer 1] meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen en op diens lichaam is gesprongen, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag;
- dat [slachtoffer 1] na afloop van het geweld bewusteloos op de grond lag;
- dat [medeverdachte/getuige 1] eenmaal [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl [medeverdachte/getuige 4] [slachtoffer 2] vasthield.
3.3.3Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Gedragingen van de verdachte
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen en eenmaal op diens lichaam is gesprongen, onder andere terwijl [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag. Van de overige tenlastegelegde gedragingen (schoppen en het springen op het hoofd van die [slachtoffer 1] ) dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor deze gedragingen van de verdachte.
Het letsel van [slachtoffer 1]
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechtbank de vrijheid om ook buiten de genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is, om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Uit de geneeskundige verklaringen volgt dat het letsel van [slachtoffer 1] bestaat uit een dubbele kaakfractuur en een subarachnoidale bloeding (= rond of in de hersenen onder het spinnenwebvlies). De botstukken in de onderkaak zijn operatief gefixeerd. Na enkele maanden zal [slachtoffer 1] weer geopereerd moeten worden om het lichaamsvreemde fixatiemateriaal te verwijderen. Het herstel van [slachtoffer 1] zal 6 tot 12 maanden duren. Gelet op de aard en de omvang van het letsel van [slachtoffer 1] , alsook op de noodzakelijke operatie(s) en de genezingsduur, is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat er wel degelijk sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal dit bestanddeel derhalve bewezen verklaren.
Nu echter niet blijkt dat [slachtoffer 1] kneuzingen in de buikstreek heeft opgelopen, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van dit bestanddeel.
Causaliteit
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is om te komen tot het bewijs dat het letsel van [slachtoffer 1] is ontstaan ten gevolge van het meermalen slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 1] door de verdachte. De rechtbank kan niet vaststellen dat de kaakbreuken en het hoofdletsel van [slachtoffer 1] zijn ontstaan door het springen van de verdachte op het lichaam van [slachtoffer 1] .
Het (voorwaardelijk) opzet
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] meermalen in blinde woede met een vuist tegen diens hoofd heeft geslagen. De rechtbank merkt op dat noch hieruit, noch uit een van de andere processtukken volgt dat verdachte het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] had. Door echter herhaaldelijk met kracht met een vuist in het een kwetsbaar deel van het lichaam zoals het gezicht te slaan, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiermee wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met een ander of anderen [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het tenlastegelegde ‘medeplegen’.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen, in dier voege dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meermalen tegen het hoofd te slaan, onder andere terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag.
3.3.4Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde, openlijke geweldpleging jegens aangever [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte, [medeverdachte/getuige 1] en [medeverdachte/getuige 4] kregen op straat ruzie met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Op basis van de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte/getuige 1] en [medeverdachte/getuige 4] stelt de rechtbank vast dat zij de beide aangevers achterna zijn gerend, nadat deze hen fietsend passeerden. Vervolgens volgt uit deze verklaringen dat zij min of meer gelijktijdig geweld hebben gebruikt tegen beide aangevers.
Hoewel [medeverdachte/getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] tevens door [medeverdachte/getuige 4] is geslagen, wordt deze verklaring niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. De rechtbank stelt derhalve vast dat [slachtoffer 2] door [medeverdachte/getuige 4] werd vastgepakt, waarna [medeverdachte/getuige 1] hem eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen. Aangever [slachtoffer 2] hierbij een bloedlip heeft opgelopen. Terwijl [medeverdachte/getuige 4] en [medeverdachte/getuige 1] geweld gebruikten tegen [slachtoffer 2] , heeft de verdachte de aangever [slachtoffer 1] zwaar mishandeld, hetgeen de rechtbank onder feit 1 subsidiair bewezen heeft verklaard.
Nu de verdachte, [medeverdachte/getuige 1] en [medeverdachte/getuige 4] gelijktijdig de confrontatie hebben opgezocht met beide aangevers door hen achterna te rennen en vervolgens geweld tegen beiden aan te wenden, is de rechtbank – anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat de verdachte ook betrokken is geweest bij het toepassen van geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt in dit verband dat het voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet vereist is dat vanuit de verdachte zelf een gewelddadige rol jegens [slachtoffer 2] is uitgegaan. De actieve rol van verdachte (in groepsverband achterna rennen van beide aangevers en willekeurig één van hen aan te vallen) bij het verband dat het geweld onder meer jegens [slachtoffer 2] heeft gepleegd, is voldoende om te komen tot het bewijs voor de significante en wezenlijke bijdrage van verdachte aan dit openlijk geweld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 2 bewezen.