3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en het feit onder het gevoegde parketnummer 03/700476-15: de tenlastegelegde pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Feitenrelaas
Op 30 maart 2015 omstreeks 02.35 uur gaf de politie verdachte, die met hoge snelheid in zijn [Merk auto verdachte] reed, opdracht te stoppen. Daaraan voldeed verdachte niet. Wat volgde, was een lange nachtelijke achtervolging door Heerlen, Landgraaf en Voerendaal. Uiteindelijk reed verdachte met zijn auto een beek in en wist de politie hem aan te houden.
In de tenlastelegging zijn namen genoemd van de politieagenten die zich tijdens deze achtervolging geconfronteerd zagen met verdachte en zijn rijgedrag.
Als eersten kregen de verbalisanten [Namen slachtoffers] zicht op de verdachte. Zij zetten de achtervolging in toen hij niet reageerde op hun stopteken. Zij verklaren dat zij op een gegeven moment de koplampen van de [Merk auto verdachte] (van de verdachte) zagen opdoemen en het voertuig snel en frontaal op zich af zagen komen. Zij zagen dat de bestuurder van de [Merk auto verdachte] zijn voertuig in de achteruit zette en enigszins wegstuurde, zodat de [Merk auto verdachte] gedeeltelijk met de achterzijde in een groenvoorziening terecht kwam. [Namen slachtoffers] had de dienstauto recht voor de voorzijde van de [Merk auto verdachte] gezet, teneinde de [Merk auto verdachte] de verdere doorgang te blokkeren. [Namen slachtoffers] zijn vervolgens uit hun dienstvoertuig gestapt en richting de bestuurder gerend. Toen zij naar de bestuurder renden zagen zij dat de bestuurder de [Merk auto verdachte] verder achteruit de groenvoorziening inreed en zijn voertuig linksom van hen weg stuurde. Op het moment dat zij voor de [Merk auto verdachte] langs liepen, hoorden zij de auto accelereren en zagen zij dat de bestuurder vol gas op hen inreed. Ze moesten beiden aan de kant springen en voorkwamen daarmee naar eigen zeggen dat ze aangereden werden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de agenten niet voor zijn auto heeft zien staan en dat zij, toen hij wegreed, naast hun eigen voertuig stonden.
[Namen slachtoffers] stapten vervolgens weer in hun dienstauto en reden achter verdachte aan. Zij zagen de snelheid oplopen tot wel 160 km per uur.
De verbalisanten [Namen slachtoffers] hoorden van de achtervolging en besloten de verdachte tot stoppen te dwingen op de kruising tussen de Moltweg en de Pasweg in Landgraaf. [Namen slachtoffers] heeft zijn dienstvoertuig daar zo neergezet dat de bestuurder voldoende ruimte had om voor hen langs te rijden. Beide verbalisanten zaten in hun dienstvoertuig. Ze zagen verdachte aan komen rijden met verhoogde snelheid. Hij minderde geen vaart, ondanks de in werking gestelde optische signalen van het dienstvoertuig. Verdachte reed volgens deze twee verbalisanten recht op hun dienstvoertuig af en maakte pas enkele meters voor hun dienstvoertuig een scherpe bocht naar rechts. Hij reed voor hen langs en raakte het dienstvoertuig net niet. [Namen slachtoffers] verklaart dat dit mede kwam omdat hij het dienstvoertuig enkele meters achteruit had laten rijden. Ook [Namen slachtoffers] zetten vervolgens de achtervolging in en terug in Heerlen plaatst [Namen slachtoffers] het dienstvoertuig aan de linkerzijde van een vluchtheuvel om verdachte tot stoppen te dwingen. Deze komt hen op dat moment met geringe snelheid tegemoet rijden. Vlak voor het dienstvoertuig van [Namen slachtoffers] en [Namen slachtoffers] stuurde verdachte scherp naar rechts, reed daarbij een paaltje omver en ging er weer vandoor.
Het derde incident vond plaats met twee andere verbalisanten, [Namen slachtoffers] en [Namen slachtoffers] , in Landgraaf. Zij hebben op weer een andere kruising – namelijk van de Streeperstraat met de Hoofdstraat – hun dienstvoertuig dwars op de weg gezet met de optische blauwe signalen aan. Het is een overzichtelijk stuk rechte weg, voorzien van straatverlichting. Voor verdachte moesten zij dus goed zichtbaar zijn. [Namen slachtoffers] zette het voertuig zo neer dat er nog een weghelft overbleef om het dienstvoertuig te ontwijken. [Namen slachtoffers] en [Namen slachtoffers] zagen het voertuig van verdachte met zeer hoge snelheid vanaf de rechterzijde van hun voertuig aan komen rijden. Door de hoge snelheid van de bestuurder was er voor de verbalisanten naar eigen zeggen geen tijd om hun dienstvoertuig te verlaten. Zij schatten dat hij ongeveer 120 kilometer per uur reed en, op een afstand van 500 meter, geen snelheid minderde. Het voertuig kwam recht op hen afrijden en zij zagen dat de bestuurder meerdere malen met zijn lichten seinde en zonder af te remmen op hen afgereden kwam. Inmiddels was de bestuurder zonder af te remmen of uit te wijken tot op 100 meter genaderd. Ondanks het feit dat de verbalisanten een weghelft vrij hadden gehouden, bleef de bestuurder recht op het dienstvoertuig afrijden. Om een aanrijding te voorkomen voelde [Namen slachtoffers] zich gedwongen om het dienstvoertuig met hoge snelheid achteruit te zetten. Zij zagen dat het voertuig, zonder snelheid te minderen en zonder van rijstrook of rijrichting te veranderen, het dienstvoertuig op een afstand van 10 tot 20 centimeter voorbij reed.
Het vierde incident met weer twee andere verbalisanten, [Namen slachtoffers] , vond plaats op de rotonde Euregioweg/Heerlenseweg in Landgraaf. Zij zagen de [Merk auto verdachte] van verdachte met hoge snelheid uit tegengestelde richting naderen, terwijl zij zelf over de rotonde reden. Volgens de verbalisanten minderde de [Merk auto verdachte] geen snelheid, maar ging hij juist harder rijden. Daardoor moest [Namen slachtoffers] een noodstop te maken. De verbalisanten schatten dat de [Merk auto verdachte] op dat moment tenminste 80 kilometer per uur reed. Zij zagen dat de [Merk auto verdachte] op minder dan een meter langs de voorzijde van het dienstvoertuig reed en zijn weg vervolgde.
De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat aan hem een stopteken was gegeven, ergens wilde parkeren en zich wilde verstoppen. Hij was namelijk bang dat de politie zijn auto zou afnemen, omdat hij zonder rijbewijs reed. Hem was er alles aan gelegen om aan de politie te ontkomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij met hoge snelheden heeft gereden op rechte stukken weg. In de buurt van rotondes ging hij een stuk langzamer rijden. Hij remde dan af tot 50 of 60 km per uur. Hij wilde namelijk geen risico lopen voor zichzelf en de politie. Er waren volgens hem die nacht weinig andere verkeersdeelnemers op de weg. Het was “ik en de politie”. Verdachte heeft gezien dat politieauto’s hem de doorgang blokkeerden, maar hij is daar naar eigen zeggen ruim omheen gereden. Daar was ook steeds ruimte voor omdat de weg niet helemaal door de politie was afgesloten. Als hij geen andere weg had gevonden om hen links of rechts te passeren, dan had hij wel moeten stoppen.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er van boos opzet op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten geen sprake is. Met andere woorden, er is geen bewijs voor de stelling dat verdachte er juist op uit is geweest om de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte verklaart hierover dat hij steeds de ruimte had om langs de verbalisanten te kunnen sturen en dat zijn handelen er slechts op was gericht om aan de politie te ontkomen, en niet om letsel te veroorzaken. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die het tegendeel aannemelijk maken. De rechtbank merkt in dit verband op dat het veroorzaken van een aanrijding in die zin ook onverenigbaar is met het doel dat de verdachte zich had gesteld, te weten het koste wat kost aan de politie ontkomen. Indien er een aanrijding had plaatsgevonden, had dit de verdachte zeer waarschijnlijk gestopt en dan was hij aangehouden. Dit probeerde hij nu juist uit alle macht te vermijden.
Hoewel de intentie van de verdachte niet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten, kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het met hoge snelheid inrijden op personen kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengen.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verdachte met zijn rijgedrag voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds vaststellen of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij acht verbalisanten. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen.
In een zaak als deze, waarbij het gaat om een achtervolging waarbij verschillende voertuigen zijn betrokken en in een geval twee personen buiten hun voertuig waren, spelen naast de verklaringen van betrokkenen ook andere aspecten een rol, zoals ieders positie op bepaalde momenten in de tijd op de weg, de snelheid van de voertuigen op die tijdstippen en de plaats waar de verbalisanten en hun voertuigen dan in aanraking hadden kunnen komen met de door verdachte bestuurde auto. De kans op zwaar lichamelijk letsel is daarbij mede afhankelijk van hoeveel energie en welke krachten de lichamen van de verbalisanten te verduren hadden gekregen bij een botsing. De mate van energie en de aard van de krachten is weer afhankelijk van de snelheid en de massa van de auto waarmee gebotst wordt, alsook van de plek waar de auto’s elkaar raken. Ter illustratie: het lichaam van een inzittende krijgt een heel andere energie en kracht te verwerken wanneer de auto door een andere auto aan de voorzijde “geschampt” wordt, dan wanneer de auto’s, beide rijdend met een snelheid van 100 km per uur, frontaal op elkaar inrijden.
In het licht van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de rechtbank in de onderhavige zaak tot de conclusie dat zij niet kan vaststellen of er telkens een feitelijk aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten. Hiervoor biedt het dossier te weinig aanknopingspunten. Uit de processen-verbaal en de aangiftes van de verbalisanten blijkt namelijk onvoldoende ten aanzien van de vier beschreven incidenten
- met welke snelheid verdachte op de verbalisanten af kwam gereden en op welke afstand hij dan van hen was,
- waar de verbalisanten zich – al dan niet met hun voertuig – op die verschillende momenten bevonden en
- waar het voertuig van verdachte de twee verbalisanten te voet had kunnen raken en waar de verschillende voertuigen elkaar hadden kunnen raken.
Het klopt dat de verbalisanten hebben verklaard dat de verdachte met hoge, soms zeer hoge snelheden heeft gereden. Dat de verdachte tussen de incidenten door met hoge snelheden reed, is echter niet van belang voor de vraag die de rechtbank moet beantwoorden. Het gaat dan immers om de snelheden ten tijde van de incidenten. De schattingen van snelheden tijdens de beschreven incidenten leggen onvoldoende gewicht in de schaal, omdat niet helder is geworden waar de verschillende voertuigen of personen zich op verschillende momenten in de tijd bevonden. Daarbij speelt ook een rol dat uit de verklaringen van de verbalisanten [Namen slachtoffers] , [Namen slachtoffers] , [Namen slachtoffers] en [Namen slachtoffers] volgt dat zij hun dienstvoertuigen steeds zo hadden opgesteld dat de verdachte de ruimte had om hen te passeren, ook als zij hun voertuig niet hadden verplaatst.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond, noch in de gevallen van de verbalisanten die in hun dienstvoertuig zaten noch in het geval van de twee verbalisanten die zich buiten hun dienstvoertuig bevonden. Met betrekking tot deze laatste twee verbalisanten, [Namen slachtoffers] , merkt de rechtbank nog op dat er te weinig zekerheid bestaat over de plaats waar zij stonden, de afstand tot de auto van verdachte en de snelheid van de verdachte toen hij, optrekkend met zijn auto uit stilstand, wegreed en de verbalisanten wegsprongen, om met voldoende zekerheid te kunnen zeggen dat er toen wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond.
Mocht het zo zijn dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten of bij een deel van hen, dan hecht de rechtbank eraan op te merken dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte bewust die aanmerkelijke kans op lichamelijk letsel van de verbalisanten op de koop toe heeft genomen, toen hij zich uit de voeten maakte. Bepalend voor dit oordeel zijn de hierboven opgesomde feitelijkheden ten aanzien van de snelheid, de plaats op de weg en de mogelijke botsplaatsen, alsmede de verklaring van de verdachte dat hij koste wat kost wilde ontsnappen aan de politie, zonder hen of zichzelf letsel toe te brengen.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten, zal verdachte worden vrijgesproken van de tenlastegelegde pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan alle verbalisanten.
Voor de rechtbank is de vrijspraak, hoewel juridisch juist, een zeer onbevredigende uitkomst. Een uitkomst waarvan de rechtbank beseft dat zij ook moeilijk aan de maatschappij en de aangevers valt uit te leggen. Verdachte wordt immers niet veroordeeld voor de dollemansrit, waarbij hij meerdere verkeersovertredingen heeft begaan en die de aangevers buiten twijfel als zeer bedreigend hebben ervaren. Het bedreigende karakter van de handelingen van de verdachte miskent de rechtbank allerminst en ook de impact hiervan op de betrokken verbalisanten dient niet gebagatelliseerd te worden. Het verwerpelijke rijgedrag van verdachte zou gekwalificeerd kunnen worden als een bedreiging richting de verbalisanten en als het plegen van diverse verkeersovertredingen. Dat is hem echter niet tenlastegelegd. En omdat de rechtbank alleen kan beoordelen wat in de tenlastelegging staat, kan de rechtbank ook alleen een oordeel geven over de vraag of de verdachte geprobeerd heeft de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zoals in het voorgaande uiteen is gezet, kan - door de strenge eisen die de jurisprudentie hieraan stelt - echter niet bewezen worden dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Dit heeft als juridische consequentie dat verdachte vrijgesproken wordt van de tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In deze zaak betekent dit echter ook dat de verdachte volledig vrijuit gaat wat zijn dollemansrit betreft.
Ten aanzien van feit 2: de tenlastegelegde wederspannigheid
Verdachte wordt verweten dat hij zich heeft verzet tegen zijn aanhouding door te proberen zich los te rukken en door een verbalisant in diens arm te bijten. Dat verdachte zich zou hebben verzet tegen zijn aanhouding blijkt niet uit het proces-verbaal van aanhouding of uit een daarover opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. Enkel in de aangifte van verbalisant [Namen slachtoffers] komt dit aspect naar voren. [Namen slachtoffers] heeft namelijk verklaard dat hij verdachte, om hem te kunnen aanhouden, enkele klappen heeft gegeven en dat de verdachte op dat moment weliswaar zachtjes, maar toch duidelijk voelbaar in zijn linker onderarm beet. Over losrukken verklaart ook [Namen slachtoffers] niet. Verdachte heeft ontkend dat hij zich heeft verzet tegen zijn aanhouding.
Hoewel de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, mag baseren op de verklaring van één opsporingsambtenaar, al dan niet in de vorm van een proces-verbaal, komt de rechtbank in dit geval niet tot een bewezenverklaring. Voor het gedeelte van het losrukken is überhaupt geen bewijs. Omdat voor het bijten enkel de aangifte van [Namen slachtoffers] voorhanden is en verder in geen enkel proces-verbaal gewag wordt gemaakt van verzet bij aanhouding, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich tegen zijn aanhouding heeft verzet. Verdachte zal dan eveneens worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 wordt verweten.