ECLI:NL:RBLIM:2015:9261

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
C/03/211553 / KG ZA 15-497
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het verwijderen van een hek en het vaststellen van een perceelsgrens in kort geding

In deze zaak, die op 2 november 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, wonend te [woonplaats 1], dat gedaagde, wonend te [woonplaats 2], het bezit van een strook grond zou beëindigen en het hek met prikkeldraad zou verwijderen. Eiser stelde dat hij recht had op een strook grond van minimaal 2,5 meter en maximaal 4 meter, gemeten vanaf de noordelijke grens van zijn perceel, en dat gedaagde onterecht een hek had geplaatst dat deze strook grond in bezit nam. De procedure begon met een dagvaarding op 6 oktober 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 oktober 2015. Tijdens de zitting werden verschillende producties en verklaringen overgelegd, maar er bleek geen duidelijke kadastrale grensinmeting te zijn uitgevoerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de grens tussen de percelen van eiser en gedaagde niet eenvoudig vast te stellen was op basis van de overgelegde stukken en verklaringen. Beide partijen hadden geprobeerd de formele werkelijkheid naar hun hand te zetten door feitelijk handelen, wat leidde tot een onduidelijke situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de toestand van de strook grond hersteld moest worden naar de situatie vóór de werkzaamheden van eiser en de plaatsing van het hek door gedaagde. Gedaagde werd veroordeeld tot het verwijderen van het hek, terwijl de vordering van eiser om een noodweg aan te wijzen werd afgewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/211553 / KG ZA 15-497
Vonnis in kort geding van 2 november 2015
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. M.J. van Loon,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.M.T.C. Plantaz.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2015, met producties,
  • de brieven van 14 en 16 oktober 2015 van [eiser] , met producties,
  • de brieven van 5 oktober 2015 van [gedaagde] , met producties
  • de mondelinge behandeling van 19 oktober 2015,
  • de ter zitting overgelegde productie van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] , met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert primair, kort weergegeven:
  • [gedaagde] te veroordelen het bezit te beëindigen en beëindigd te houden van een strook grond met en breedte van minimaal 2,5 meter en maximaal 4 meter gemeten vanuit de noordelijke grens van zijn perceel, zijnde 0,8 meter uit de achterzijde van het clubgebouw van Waolenwiert,
  • [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de door hem geplaatste afrastering op bovenbedoelde strook grond,
  • een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding,
en subsidiair, kort weergegeven:
  • de aanwijzing van een noodweg van ten minste 2,5 meter en maximaal 4 meter breed ten behoeve van het perceel van [eiser] via het perceel van [gedaagde] , althans te [gedaagde] te bevelen te gehengen en gedogen dat [eiser] het perceel van [gedaagde] gebruikt als toegangsweg voor het uitvoeren van werkzaamheden op het perceel van [eiser] totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan en zonder vaststellen van een schadevergoeding,
  • een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.2.
[eiser] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorziening te hebben. Hij stelt dat gegeven het feit dat geen kadastrale grensinmeting heeft plaatsgevonden, uit de partijbedoeling ter zake de levering van zijn perceel en de stukken betreffende het perceel van [gedaagde] blijkt dat hij gerechtigd is tot de eigendom, althans het exclusieve gebruiksrecht van een strook grond van minimaal 2,5 tot maximaal 4 meter, gemeten vanaf 0,8 meter uit de achterzijde van het clubgebouw van Waolenwiert tot aan de bovenkant van het talud.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] heeft op 23 december 2014 geleverd gekregen van [naam 1] (hierna: [naam 1] ):
(1) een in aanbouw zijnde woonark,
(2) de rechten te ontlenen aan de vergunning RWS/DLB-2011/3083 (hierna: de vergunning van Rijkswaterstaat),
(3) de rechten te ontlenen aan het ligplaatsbesluit d.d. 4 oktober 2005/20 december 2005 van de Gemeente Eijsden ten behoeve van een woonschip/watervilla, en
(4) een perceel grond ter grootte van ongeveer zes are en een perceel water ter grootte van ongeveer vijf are gelegen achter de [adres] te [postcode] Eijsden, tezamen uitmakende een aangesloten gedeelte ter grootte van ongeveer elf are of zoveel meer of minder dan na uitmeting door de Dienst voor het kadaster zal blijken van het kadastrale perceel gemeente Eijsden, sectie B, nummer [kadasternummer 1] , exact zoals [naam 1] krachtens akte van levering heeft verkregen.
3.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in genoemde notariële akte niet verwezen wordt naar een (gewaarmerkte) situatietekening van het geleverde stuk grond. Er wordt enkel gerefereerd aan de notariële akte van levering waarbij [naam 1] het aan [eiser] verkochte heeft geleverd gekregen. Een afschrift van die laatste akte is niet bij de gedingstukken gevoegd.
3.3.
Door [eiser] is (wel) in geding gebracht de koopakte van 12 januari 2011 waarbij [naam 2] (hierna: [naam 2] ) aan [naam 1] , onder meer, heeft verkocht de hierboven in 3.1. onder (2) en (4) omschreven ligplaats en perceel.
3.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze koopakte niet verwijst naar een bijgevoegde situatieschets van het gekochte. Aangehecht aan deze koopakte is evenwel een drietal situatieschetsen, waarvan nr. 1 door verkoper en koper is geparafeerd en onder meer ook is getekend door notaris R. Thissen. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de drie schetsen geen maatvoering blijkt.
3.5.
[eiser] heeft een schets van het aan hem geleverde perceel in geding gebracht met daarop met (rode) viltstift aangegeven de contouren van dat perceel. Een maatvoering ontbreekt op deze schets.
[eiser] heeft een verklaring van [naam 2] van 24 september 2015 in geding gebracht waarin [naam 2] schrijft dat de dikke viltstiftlijn een ruwe schetsmatige accentuering is en niet is bedoeld als erfscheiding. Hij schrijft dat de exacte grens nog door het kadaster moet worden aangegeven. Hij schrijft voorts: “Als regel hanteren wij de bovenkant van het talud”.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam 2] niet duidelijk maakt wie “wij” zijn, noch inzichtelijk maakt wat hij met de “bovenkant van het talud” bedoelt.
3.6.
[eiser] heeft een verklaring van [naam 1] in het geding gebracht van 26 september 2015. [naam 1] schrijft dat hij met [naam 2] heeft afgesproken dat “de weg” minimaal 2,5 meter breed zou worden met aan weerszijden 50 centimeter berm, in totaal dus 3,5 meter.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam 1] niet verklaart waar deze weg precies ligt en hoe de gegeven maten zich verhouden tot de situatie ter plekke.
3.7.
[eiser] heeft tevens in geding gebracht een door de heer [naam bestuurder] , bestuurder van de Waolenwiert (hierna: [naam bestuurder] ), gemaakte schets “grensaanpassing van het gehuurde” met maatvoering, waarbij sprake is van een strook van 0,8 meter aan de achterzijde van het clubgebouw van de Waolewiert, een daaraan grenzend “pad” van 1,40 meter en een daaraan grenzend “talud” van 1,60 meter, alsmede van een stuk zonder maatvoering aangeduid met “4 pp woonboot”.
In de door [eiser] in geding gebrachte verklaring van [naam bestuurder] van 14 oktober 2015 schrijft [naam bestuurder] dat die tekening een addendum uit 2008 is bij het huurcontract van de Waolenwiert met [naam 2] . Aan de tekening ligt, zo schrijft [naam bestuurder] , geen landmeting ten grondslag en de schaal en de maten zijn slechts schematisch. [naam bestuurder] verklaart dat de breedte van de strook die uit het gehuurde werd gehaald ongeveer 3,20 meter bedroeg, grenzend aan de 80 cm strook achter het clubhuis van de Waolenwiert. [naam bestuurder] verklaart dat het vanaf het begin duidelijk was dat er een auto achter het clubhuis langs moest kunnen.
3.8.
[eiser] stelt dat op 5 maart 2015 [naam 1] , [naam bestuurder] en de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) in aanwezigheid van de advocaat van [eiser] aan de hand van de verschillende tekeningen die bij de overdracht horen de erfgrens hebben vastgesteld door het slaan van piketpalen en het spannen van linten. Een en ander is vastgelegd op foto’s, die in het geding zijn gebracht.
3.9.
[gedaagde] heeft op 15 maart 2015 geleverd gekregen van [naam 2] :
twee met elkaar verbonden percelen grond met dienstwoning en gedeelte water (met verbindingsstrook grenzend aan het perceel kadastraal bekend als gemeente Eijsden, sectie B, nummer [kadasternummer 2] ), uitmakend een gedeelte ter grootte van ongeveer vijftig are of zoveel meer of minder dan na uitmeting door de Landmeetkundige Dienst voor het Kadaster zal blijken van het kadastrale perceel gemeente Eijsden, sectie B, nummer [kadasternummer 1] een en ander zoals met dikke zwarte omlijning is aangegeven op een door partijen gewaarmerkte situatieschets die als annex 1 aan deze akte is gehecht.
3.10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op de betreffende annex bij de notariële leveringsakte van 15 maart 2015, die door [eiser] in geding is gebracht, met een dikke (rode) lijn de contouren van het geleverde zijn aangegeven. Deze schets kent geen maatvoering en geen afmetingen. De schets is voorzien, zo is door [gedaagde] ter zitting gesteld, van de handtekeningen van [gedaagde] , [gedaagde sub 2] , [naam 2] en zijn echtgenote, [naam 3] en diens echtgenote en notaris Thissen.
3.11.
[gedaagde] heeft in geding gebracht een verklaring van 13 oktober 2015 van [naam 3] . Deze schrijft dat de opmeting van 5 maart 2015 onnauwkeurig was onder andere door de begroeiing. [naam 3] schrijft voorts dat is gemeten met een maat van 21 of 22 meter vanaf een bepaald punt, terwijl hem bij navraag bij [naam 2] op 15 maart 2015 bleek dat dit 20 meter moest zijn. De meting van 5 maart 2015 was dus onjuist, zo schrijft [naam 3] . Hij schrijft voorts dat hij met [eiser] die 20 meter lijnen later nog heeft uitgezet en dat de grenslijn toen binnen het toenmalige talud lag. [naam 3] schrijft ook dat de metingen niet kloppen omdat uit is gegaan van het huidige clubgebouw van Waolenwiert, maar dat op de tekeningen het oude, kleinere gebouw is ingetekend. [naam 3] verklaart ook dat op de tekening die bij de vergunning van Rijkswaterstaat is gevoegd het talud bijna aan het clubhuis van Waolenwiert grenst.
3.12.
[eiser] stelt dat de grens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] blijkt uit de bedoeling van partijen, die blijkt uit de verschillende tekeningen en verklaringen en dat [gedaagde] het hekwerk met prikkeldraad onjuist heeft geplaatst en daardoor ten onrechte een strook, die niet aan hem toebehoort, in bezit heeft genomen.
3.13.
[gedaagde] stelt dat de grens die hij met paaltjes en draad heeft afgezet zelfs nog niet noordelijk genoeg is gelegd, omdat de tekening die bij de leveringsakte van 15 maart 2015 is gevoegd, uitgaat van een kleiner clubgebouw dan dat er nu staat. De op 5 maart 2015 uitgezette grenslijnen geven niet de bedoeling van [naam 2] en [gedaagde] weer. [gedaagde] stelt dat [eiser] eigenmachtig en ten onrechte de grens van zijn perceel naar het zuiden, namelijk op het perceel van [gedaagde] , heeft opgeschoven door het laten uitvoeren van de kap- en graafwerkzaamheden.
3.14.
[gedaagde] en [eiser] betwisten over en weer uitdrukkelijk en met onderbouwing door tekeningen en verklaringen dat de ander de partijbedoelingen bij de overdracht van de percelen aan hen (al dan niet middellijk) door [naam 2] juist weergeeft. Saillant is dat geen van beide partijen een verklaring van [naam 2] in geding brengt waaruit zonneklaar diens bedoeling als verkoper van de percelen blijkt.
Op grond van hetgeen partijen hebben gesteld en voorshands voldoende aannemelijk hebben gemaakt om er een voorlopige voorziening op te baseren, laat zich de grens tussen (1) het door de Waolenwiert gehuurde gedeelte van de eigendom van [naam 2] en het perceel dat [naam 2] aan [naam 1] heeft verkocht en door [naam 1] is geleverd aan [eiser] en (2) de grens tussen het perceel dat door [naam 2] is verkocht en geleverd aan [gedaagde] en het perceel van [eiser] niet eenvoudig vaststellen. Nadere bewijslevering omtrent de bedoelingen van de verschillende betrokkenen en de vraag of hetgeen daarvan in bovengenoemde stukken is vastgelegd een juiste weergave van die bedoelingen vormt, is noodzakelijk en een kort gedingprocedure leent zich daar niet voor.
3.15.
Beide partijen hebben kennelijk getracht door feitelijk handelen de formele (juridische) werkelijkheid naar hun hand te zetten: [eiser] door rücksichtslos bomen en struiken te rooien en het talud te prepareren voor de aanleg van een weg achter het clubhuis van Waolenwiert ten dele op een plek waar hij wist dat ook [gedaagde] rechten pretendeert, en [gedaagde] door het plaatsen van een hekwerk met prikkeldraad langs een naar hij wist door [eiser] betwiste perceelsgrens.
Als [eiser] zijn werkzaamheden thans voort zou zetten riskeert hij dat op een later tijdstip zijn handelen onrechtmatig blijkt, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit neemt niet weg dat de plaatsing van het door [gedaagde] evenmin op voorhand rechtmatig is gebleken.
3.16.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de toestand van de strook grond op het talud zoveel mogelijk moet worden gebracht in de toestand voordat de werkzaamheden van [eiser] werden uitgevoerd en het hek door [gedaagde] werd geplaatst, een en ander in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure. Dit betekent in ieder geval dat (1) [gedaagde] het hek moet verwijderen (nog daargelaten dat het aanbrengen van prikkeldraad onnodig was, nu niet is gesteld of gebleken dat moet worden voorkomen dat vee het perceel van [gedaagde] betreedt of verlaat), en (2) [eiser] wel gebruik mag maken van een deel van het talud onmiddellijk grenzend aan het clubhuis van Waolenwiert bij wijze van voetpad, omdat niet betwist is dat daarvoor ruimte is, hetgeen ook blijkt uit de plaatsing van het hek door [gedaagde] , en deze mogelijkheid in het verleden ook steeds heeft bestaan, zodat hij over land de ligplaats kan bereiken. Daden van bezit van elk van beide partijen zijn zoals hierboven reeds aangegeven, voorbarig zolang partijen niet buiten rechte overeenstemming bereiken of door de rechter in een bodemprocedure is geoordeeld.
Het aanwijzen van een noodweg kan (derhalve) achterwege blijven, overigens ook al omdat het perceel van [eiser] bereikbaar is vanaf openbaar vaarwater. Niet gesteld, noch gebleken uit de door [eiser] overgelegde stukken, en ook overigens betwist door [gedaagde] , is bovendien dat [eiser] reeds de vereiste toestemming heeft van Rijkswaterstaat, als bedoeld in de vergunning van Rijkswaterstaat onder punt 4.2 op pagina 7 van 16 juncto 5.1.2 op pagina 12 van 16, voor het aanleggen van een weg.
3.17.
De vordering onder 1 alsmede de subsidiaire en meer subsidiaire vordering zullen worden afgewezen en de vordering onder 2 zal worden toegewezen als hierna, met dien verstande dat de dwangsom zal worden verlaagd en gemaximeerd en de gevraagde machtiging wordt afgewezen.
3.18.
Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de kosten van het geding gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen zijn eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het verwijderen en verwijderd houden van geheel de afrastering, zoals door hem is geplaatst op het door [eiser] vrijgemaakte deel van het talud, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke blijft te voldoen aan deze veroordeling, met een maximum van € 3.000,00, en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.3.
bepaalt dat de kosten van deze procedure worden gecompenseerd in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB