ECLI:NL:RBLIM:2015:9234

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
2 november 2015
Zaaknummer
4450106 CV EXPL 15-8716
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en rehabilitatie in kort geding afgewezen wegens onvoldoende spoedeisend belang

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Stichting Zuyderland Medisch Centrum. [Eiseres], die sinds 1 april 1988 in dienst was van Zuyderland, vorderde onder andere haar wedertewerkstelling als echoscopiste en rehabilitatie na een schorsing die in 2011 was opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen. De rechter stelde vast dat [eiseres] al sinds 24 augustus 2011 niet meer als echoscopiste werkte en dat zij pas in oktober 2015, meer dan vier jaar later, de schorsing aanvecht. Dit tijdsverloop en de omstandigheden rondom haar arbeidsongeschiktheid leidden de kantonrechter tot de conclusie dat er geen acute noodzaak was om de vorderingen in kort geding te behandelen.

Daarnaast werd de vordering tot rehabilitatie afgewezen, omdat [eiseres] niet voldoende had gemotiveerd waarom er nu een spoedeisend belang bestond voor rectificatie. De kantonrechter oordeelde dat de kwestie van het loon en de immateriële schadevergoeding ook niet geschikt was voor behandeling in kort geding, aangezien dit een bodemprocedure vereiste voor een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden. Uiteindelijk werden alle vorderingen van [eiseres] afgewezen, en werd zij veroordeeld in de proceskosten van Zuyderland, die op € 600,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 4450106 CV EXPL 15-8716
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 2 november 2015
in de zaak van
[eiseres] ,
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. R.J. Ruiter,
tegen
de stichtin
g STICHTING ZUYDERLAND MEDISCH CENTRUM,
gevestigd en kantoorhoudend aan de Henri Dunantstraat 5, 6419 PC Heerlen,
gedaagde,
gemachtigde mr. J.A.M.G. Vogels
Partijen zullen hierna [eiseres] en Zuyderland worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de door [eiseres] in het geding gebrachte aanvullende producties
  • de op voorhand toegezonden producties van Zuyderland
  • de pleitnota van mr. Vogels
  • de pleitnota van mr. Ruiter
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2015
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedag] 1965, is sedert 1 april 1988 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van (de rechtsvoorganger van) Zuyderland.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Ziekenhuizen van toepassing.
2.3.
Van 1 april 2000 tot 24 augustus 2011 werkte [eiseres] als echoscopiste op de afdeling obstetrie en gynaecologie.
2.4.
Op 23 augustus 2011 meldt dr. [naam dokter] tijdens een werkoverleg:
“Slecht nieuws boodschap: [eiseres] voorlopig ontheven van haar functie i.v.m. recent 4 gemiste hartafwijkingen en andere redenen.”[eiseres] was overigens zelf niet bij dit overleg aanwezig.
2.5.
Vervolgens vinden er diverse gesprekken tussen partijen plaats. Zuyderland deelt mee dat [eiseres] niet meer kan terugkeren als echoscopiste op de afdeling. [eiseres] laat weten dat haar voorkeur ligt bij hervatting als echoscopiste maar dat zij bereid is mee te denken over een andere oplossing (een andere functie in het ziekenhuis).
2.6.
Vanaf 12 januari 2012 is [eiseres] werkzaam op de afdeling endoscopie en vanaf 19 augustus 2013 op de afdeling Acute Opname Afdeling (hierna: AOA).
2.7.
Op 27 februari 2014 ziet Zuyderland zich genoodzaakt het inwerktraject op de AOA per direct te beëindigen.
2.8.
[eiseres] is sedert 1 maart 2014 arbeidsongeschikt.

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten vordert [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • opheffing van de schorsing en wedertewerkstelling als echoscopiste zodra zij daartoe medisch geschikt wordt bevonden, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat Zuyderland daarmee in gebreke blijft,
  • rehabilitatie middels publicatie via intranet en personeelsblad luidende: “
  • veroordeling van Zuyderland om de korting op het ziekengeld dat aan [eiseres] wordt uitbetaald met terugwerkende kracht tot 28 februari 2015 ongedaan te maken en voor de resterende periode waarin op Zuyderland een verplichting tot loonbetaling rust aan [eiseres] te blijven uitbetalen, zulks binnen een week na betekening van het vonnis,
  • veroordeling van Zuyderland tot betaling van een voorschot van € 10.000,00 wegens immateriële schade,
  • veroordeling van Zuyderland in de proceskosten.
3.2.
Zuyderland voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het geschil komt eerst de vraag aan de orde of [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen. Het antwoord op deze vraag luidt naar het oordeel van de kantonrechter ontkennend.
Wedertewerkstelling
4.2.
[eiseres] stelt dat het uitzicht om het eigen werk weer te mogen doen positief
perspectief biedt en herstel zal bevorderen. Verder moet zij blijven voldoen aan de opleidingseisen en registratie als echoscopiste, zodat zij belang heeft bij de wedertewerkstelling. Zuyderland betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde wedertewerkstelling en opheffing van de schorsing.
4.3.
Nu ter zitting geen andere omstandigheden zijn aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat de gestelde omstandigheden niet van dien aard zijn, dat op dit moment sprake is van een situatie, die zodanig acuut of ernstig is dat van [eiseres] niet gevergd kan worden de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. [eiseres] oefent immers de functie van echoscopiste al niet meer uit sinds 24 augustus 2011. Dat (het laten voortduren van) een schorsing beschadigend is voor een werknemer (in casu: [eiseres] ) begrijpt de kantonrechter. De vraag die beantwoord moet worden - ook gezien het verweer van Zuyderland - is of er (nog) sprake is van een schorsing, gezien alleen al het tijdsverloop en de wijze waarop partijen nadien met elkaar zijn omgegaan. Waar [eiseres] er voorts voor gekozen heeft om eerst in oktober 2015 - ruim vier jaar nadat zij uit haar functie als echoscopiste is ontheven - de ontheffing aan te vechten, kan niet gezegd worden dat zij voldoende spoedeisend belang heeft bij de wedertewerkstelling en opheffing van de gestelde schorsing. In ieder geval is dit belang van [eiseres] in gewicht afgenomen naar mate de tijd na de ontheffing uit haar functie verder is verstreken. Het had meer voor de hand gelegen indien zij deze vordering had ingesteld, direct na of kort nadat zij op 24 augustus 2011 uit haar functie was ontheven. Evenmin heeft [eiseres] aanleiding gezien om na de beëindiging van het inwerktraject op de AOA op 27 februari 2014 een dergelijke vordering in te stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] in verband met haar huidige arbeidsongeschiktheid tenslotte evenmin voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde wedertewerkstelling.
Rehabilitatie
4.4.
Hetgeen hiervoor is overwogen, geldt mutatis mutandis ook voor de gevorderde rectificatie. Niet valt in te zien en door [eiseres] is onvoldoende gemotiveerd waarom nu ineens een spoedeisend belang bestaat tot het plaatsen van een rectificatie en waarom de uitspraak in een eventuele bodemprocedure hieromtrent niet zou kunnen worden afgewacht. Dat genoegdoening herstel zou kunnen bevorderen, leidt niet tot een ander (voorlopig) oordeel.
Suppletie loon en immateriële schadevergoeding
4.5.
Verder is tussen partijen in geschil of Zuyderland gehouden is aan [eiseres] het volledige loon door te betalen gedurende het tweede ziektejaar (vanaf 28 februari 2015). Zuyderland betaalt vanaf die datum 70%. Dat [eiseres] , een alleenstaande moeder, daardoor een aanzienlijk bedrag aan inkomen derft en feitelijk niet in haar levensonderhoud kan voorzien kan zo zijn, maar niet gebleken is dat Zuyderland gehouden is tot aanvulling van het loon tot 100% gedurende het tweede ziektejaar. Niet gebleken is dat in de arbeidsovereenkomst en/of CAO een bepaling is opgenomen tot aanvulling van het loon - tot 100% - gedurende het tweede ziektejaar, zodat overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:629 BW een korting op het loon is toegepast en 70% wordt betaald.
4.6.
Voorts heeft [eiseres] in dit kader nog gesteld dat Zuyderland onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld c.q. haar arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit het onrechtmatig handelen van Zuyderland. Op grond hiervan meent [eiseres] dat Zuyderland gehouden is tot volledige betaling van het loon en een voorschot op de schadevergoeding. Zuyderland betwist het onrechtmatig handelen en wijst op externe factoren die de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] kunnen hebben veroorzaakt.
4.7.
Nog daargelaten dat niet kan worden ingezien waarom van [eiseres] niet gevergd kan worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht, leent dit deel van het geschil, gezien de uiteenlopende standpunten van partijen, zich niet voor een behandeling in kort geding. Onderhavige procedure is niet geschikt voor het vergaren van nadere gegevens, waaronder eventuele bewijslevering door partijen. Een bodemprocedure is daarvoor de geëigende weg. Mitsdien is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. De kantonrechter zal om die reden de gevraagde voorlopige voorziening ter zake de suppletie op het loon en het voorschot op de immateriële schade weigeren.
4.8.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Zuyderland tot op heden begroot op € 600,00 salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ