6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft, samen met haar toenmalige vriend [medeverdachte] in de nachtelijke uren een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht in de buurt van de woning aan de [adres] in Bocholtz. Dit was de woning van [slachtoffer] , de ex-vriend van verdachte. Als gevolg van de explosie is de woning en de personenauto van [slachtoffer] beschadigd. Ten tijde van de explosie lag [slachtoffer] te slapen. Dat er bij de explosie enkel materiële schade is ontstaan, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Immers, [slachtoffer] heeft een in zijn slaapkamer ten gevolge van de explosie ontstane brandhaard tijdig kunnen doven. De explosie had aanzienlijk ernstigere gevolgen kunnen hebben. Dat die gevolgen niet zijn ingetreden is dan ook niet aan verdachte te danken.
Het hiervoor omschreven strafbare feit is naar het oordeel van de rechtbank dusdanig ernstig dat een gevangenisstraf van langere duur de enig passende sanctie is. De ernst van dit feit komt ook tot uitdrukking in het wettelijk bepaalde strafmaximum voor het opzettelijk teweegbrengen van een explosie waardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
Wat betreft de rol van verdachte, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij onder druk stond van haar toenmalige vriend, medeverdachte [medeverdachte] . Zij was gedurende hun relatie meermalen mishandeld en was bang om tegen hem in te gaan. De rechtbank gaat niet mee in dit verweer. Uit het dossier blijkt op geen enkel moment dat verdachte tegen haar wil of omdat ze bang was voor [medeverdachte] , meeging naar de woning van [slachtoffer] . Integendeel. Verdachte heeft die nacht, als ze dat zou hebben gewild, legio mogelijkheden gehad om te voorkomen dat de vuurwerkbom zou afgaan. Zij was immers degenen die in de auto de vuurwerkbom vervoerde, terwijl [medeverdachte] op de scooter reed. Als ze zou hebben gewild had ze op dat moment, met de vuurwerkbom, kunnen wegrijden, naar de politie kunnen gaan of naar haar ouders. Dat heeft ze niet gedaan. In de buurt van de woning in Bocholtz heeft ze niet alleen de bom aan [medeverdachte] gegeven, maar ook nog een aansteker toen bleek dat hij die niet bij zich had en het explosief dus niet tot ontploffing kon brengen. Ook toen had ze kunnen besluiten die aansteker niet aan [medeverdachte] af te geven. Na de ontploffing is zij terug gegaan naar de woning van [medeverdachte] en heeft hem, toen hij met zijn scooter thuiskwam, naar binnen geholpen en de verwondingen die hij door de ontploffing aan zijn been had opgelopen verzorgd. Dat alles wijst er niet op dat zij bang was voor [medeverdachte] of dat zij onder druk stond van hem. Bovendien rijmt haar huidige stellingname dat zij niet anders kon handelen, niet met de verklaring die verdachte op 2 maart 2015 bij de politie heeft afgelegd. Toen heeft verdachte immers verklaard dat zij met haar medeverdachte een gesprek had over hun ex-partners en dat toen het idee ontstond om haar ex-partner terug te pakken door zijn auto, die voor zijn woning stond op te blazen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte in strafrechtelijke zin volledig verantwoordelijk voor het teweegbrengen van de explosie.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het haar betreffende strafblad, waaruit blijkt dat zij niet eerder is
veroordeeld ter zake van een strafbaar feit;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder meer haar jonge leeftijd (19 jaar).
Uit het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt en de toelichting daarop die ter terechtzitting door mevrouw [medewerker reclassering] van de reclassering is gegeven, blijkt dat de reclassering het gevaar dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen laag inschat. Verdachte heeft haar leven tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak op positieve wijze vorm weten te geven. Verdachte heeft een baan, het contact met haar ouders is verbeterd en ze gebruikt geen alcohol en drugs meer. Inmiddels heeft verdachte een intake gehad bij Radix Centrum Forensische Psychiatrische Zorg Mondriaan en volgt daar een behandeling om haar identiteitsontwikkeling, eigenwaarde en zelfvertrouwen te verbeteren. Verdachte is gemotiveerd om de behandeling te blijven volgen. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de straf moet als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht worden verbonden, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij Radix Mondriaan. Ook moet verdachte verboden worden contact te hebben met [medeverdachte] en moet zij zich melden bij GGZ Reclassering Mondriaan.
Gelet op persoon van verdachte (haar jonge leeftijd en het feit dat zij niet eerder ter zake strafbare feiten is veroordeeld) en het hiervoor genoemde reclasseringsrapport zal de rechtbank een deel van een op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Enerzijds om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen, anderzijds om te voorkomen dat verdachte zich zal onttrekken aan de behandeling die de rechtbank nodig acht. Het op te leggen onvoorwaardelijk deel zal echter, anders dan door de raadsvrouw is bepleit en door de reclassering is geadviseerd, aanzienlijk hoger zijn dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte heeft immers “maar” twee weken in voorarrest gezeten. Dat verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank in het geheel niet met de ernst van het strafbare feit dat verdachte heeft (mede)gepleegd en waarvoor zij - net als haar medepleger - volledig strafrechtelijk verantwoordelijk is.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden dat verdachte verplicht is zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, ook indien dat inhoudt dat zij verplicht wordt zich ambulant te laten behandelen bij Radix Centrum Forensische Psychiatrische Zorg of een soortgelijke instelling.