Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
.
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
in de zaak van het verzoek
16 september 2015 (datum ontvangst ontbindingsverzoek) en is geëindigd op 30 oktober 2015 (datum van dagtekening van deze ontbindingsbeslissing). Met inachtneming van het vorenstaande en overwegende dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt tegen het einde van de maand, is de kantonrechter voornemens om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2016 te ontbinden.
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, heeft [verweerster in zaak van het verzoek, verzoekster in zaak van het tegenverzoek] recht op een transitievergoeding.
Stcrt.2014, 36823) en de nadien op
13 oktober 2015 in de Staatscourant (
Stcrt.2015, 34829) gepubliceerde wijziging van deze regeling. [verweerster in zaak van het verzoek, verzoekster in zaak van het tegenverzoek] heeft genoegzaam onderbouwd dat haar totale bruto-inkomen over geheel 2014 € 43.823,00 bedraagt, hetgeen neerkomt op een maandloon van € 3.651,92 bruto. De berekening van [verweerster in zaak van het verzoek, verzoekster in zaak van het tegenverzoek] neemt ook anderszins de in art. 7:673 lid 2 BW neergelegde componenten voor de berekening van de transitievergoeding in acht. De conclusie is dan ook dat aan [verweerster in zaak van het verzoek, verzoekster in zaak van het tegenverzoek] een transitievergoeding van € 51.431,20 bruto wordt toegekend ten laste van [verzoeker in zaak van het verzoek, verweerder in zaak van het tegenverzoek] . Nu in deze procedure vaststaat dat er over 2014 gemiddeld 22 uren arbeid per week is verricht en de hoogte van de transitievergoeding mede aan de hand daarvan is vastgesteld, wordt geen aanleiding gezien om de transitievergoeding voorwaardelijk toe kennen of pas opeisbaar te laten worden indien in de andere, voor deze rechtbank aanhangige, procedure onherroepelijk is beslist.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, zodat de verzochte
art. 7:683 lid 1 BW het instellen van hoger beroep of cassatie de tenuitvoerlegging van de beschikking niet schorst.
6.De beslissing
1 februari 2016;