ECLI:NL:RBLIM:2015:9128

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
03/659288-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in afdreigingszaak met betrekking tot openbaring van geheimen en bewijsverkrijging via smartphone

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2015, stond de verdachte terecht op beschuldiging van afdreiging van [benadeelde]. De tenlastelegging hield in dat de verdachte, samen met anderen, [benadeelde] had gedwongen tot de afgifte van geld door te dreigen met smaad en de openbaring van een geheim. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 oktober 2015, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsvrouw wel. De officier van justitie betoogde dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, onderbouwd door getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder gegevens van een in beslag genomen smartphone van de verdachte. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en dat er geen sprake was van openbaring van een geheim in de zin van artikel 318 Sr.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek aan de smartphone niet in strijd was met artikel 8 EVRM, omdat er een voldoende wettelijke grondslag was voor het onderzoek. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van afdreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659288-15
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2015 (bij vervroeging)
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.A. Jansen, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2015. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte meermalen, samen met een ander of anderen, [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van geld door te dreigen met smaad, smaadschrift of de openbaring van een geheim.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen moet worden verklaard. [benadeelde] heeft aanvankelijk tweemaal betaald voor escortdiensten, maar deze diensten werden niet aan hem geleverd. Volgens de officier van justitie dienen deze betalingen niet te worden meegenomen in de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, nu ter zake van deze betalingen sprake is van oplichting in plaats van afdreiging. De officier van justitie wijst erop dat de verdachte op enig moment heeft gedreigd om aan de echtgenote van [benadeelde] te onthullen dat deze de diensten van een escortdame wenste af te nemen, waarna [benadeelde] geld aan de verdachte heeft betaald om dit te voorkomen. De officier van justitie wijst in dit verband op de aangifte van [benadeelde] , het feit dat de verdachte werd aangetroffen op de afspraak die de aangever met “de chauffeur” had gemaakt teneinde een volgende betaling te verrichten, alsook op het feit dat [benadeelde] de verdachte heeft herkend als “de chauffeur”.
De politie heeft in de auto van de verdachte een aantal gsm’s aangetroffen. Hoewel de verdachte heeft ontkend dat de Samsung S3 smartphone van hem is, kan de inhoud van deze gsm wel degelijk worden gelinkt aan de inhoud van het procesdossier. De officier van justitie is van mening dat de verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is, nu de persoonsgegevens van de verdachte op deze gsm zijn aangetroffen. Volgens de officier van justitie volgt uit het procesdossier dat [benadeelde] via Paysafe betalingen aan de verdachte heeft gedaan. De bankafschriften ter zake van de contante opnamen ondersteunen de aangifte. Voorts verwijst de officier van justitie naar de gesprekken en de afbeeldingen die zijn aangetroffen op de gsm voornoemd. Op grond van deze bevindingen is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is die [benadeelde] heeft afgedreigd.
Volgens de officier van justitie dienen de op de telefoon aangetroffen gegevens niet te worden uitgesloten van het bewijs. De officier van justitie wijst er in dit verband in de eerste plaats op dat de verdachte heeft ontkend dat het zijn gsm is, om welke reden hij niet in zijn belangen wordt geschaad indien de inhoud van de gsm wordt onderzocht. In de tweede plaats wijst de officier van justitie op het feit dat de gsm in beslag is genomen en dat er geen wettelijke beletsel is om vervolgens van de inhoud van deze gsm kennis te nemen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit.
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de gegevens, welke zijn aangetroffen op de in de auto van de verdachte aangetroffen Samsung Galaxy S3 gsm, onrechtmatig zijn verkregen. Artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vormt, gezien de huidige technische ontwikkelingen, geen deugdelijke en met voldoende waarborgen omklede wettelijke grondslag voor het onderzoek aan deze gsm. De raadsvrouw beroept zich in dit verband op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 22 april 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:2954), waarin het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de algemene bevoegdheidsbeschrijving van artikel 94 Sv heden ten dage niet meer kan worden aangemerkt als wettelijk voorschrift dat als voldoende kenbaar en voorzienbaar kan worden aangemerkt bij de uitoefening van de verleende bevoegdheid, om welke reden dit artikel de toets van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) niet meer kan doorstaan. Hoewel de Hoge Raad zich in 1994 (ECLI:NL:HR:1994:AD2076) en in 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ3564) heeft uitgesproken over onderzoek aan in computers opgeslagen gegevens, zijn deze uitspraken volgens de raadsvrouw gedateerd. De inhoud van een computer in 2007 laat zich niet vergelijken met de inhoud van een smartphone in 2015, nu tegenwoordig het hele privéleven van een gebruiker in een smartphone ligt opgeslagen. De raadsvrouw is van mening dat het doorzoeken van een smartphone gelijk kan worden gesteld aan het openen van een inbeslaggenomen poststuk. Het uitlezen van de gegevens op de smartphone vormt een inbreuk op het privéleven van de verdachte, welke inbreuk weliswaar bij wet is voorzien, maar welke niet noodzakelijk en proportioneel is. De in artikel 8 EVRM besloten liggende voorwaarde van “compatibility” met de “rule of law” vereist dat een smartphone slechts doorzocht kan worden na een voorafgaande rechterlijke machtiging en bevel. Nu hiervan geen sprake is, levert het onderzoek aan de smartphone van de verdachte een schending op van artikel 8 EVRM, om welke reden er tevens sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en er bewijsuitsluiting dient te volgen.
Bovendien heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van de openbaring van een geheim in de zin van artikel 318 Sr, indien een geheim aan één persoon wordt doorverteld.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs voor het dreigen van de verdachte om een geheim te openbaren en het door de verdachte in ontvangst nemen van geld van [benadeelde] middels Paysafe dan wel in contanten. Evenmin is er steunbewijs waaruit blijkt dat de verdachte in Venray is geweest op de momenten waar aangever over spreekt.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van afdreiging ter zake van de betaling van € 550,00 op 26 mei 2015 en de pintransacties van 27 mei 2015. Evenmin is er wettig en overtuigend bewijs voor de stelling dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit samen met een ander of anderen zou hebben gepleegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 13 juli 2015 heeft [benadeelde] klacht en aangifte gedaan ter zake van afdreiging, gepleegd in de periode tussen medio mei 2015 en 13 juli 2015. [benadeelde] heeft verklaard dat hij heeft gereageerd op een advertentie van een prostituee op de website www.speurders.nl. In deze advertentie stond het telefoonnummer + [gsm nummer] vermeld. Nadat [benadeelde] enkele malen contact had gelegd met voornoemd telefoonnummer, is [benadeelde] een prijs met de vermeende prostituee overeengekomen. Volgens [benadeelde] zou de chauffeur van deze prostituee bij zijn woning langskomen om gelden te innen, alvorens de afspraak met de prostituee zou plaatsvinden. [benadeelde] heeft verklaard dat hij € 550,00 in contanten aan de chauffeur heeft betaald. Kort hierna ontving [benadeelde] een Whatsapp-bericht, inhoudende dat hij via Pay Safe een betaling aan de chauffeur diende te verrichten. Indien [benadeelde] dit zou weigeren, zou aan zijn echtgenote worden onthuld dat [benadeelde] een prostituee wilde bezoeken. Omdat [benadeelde] dit niet wilde, heeft hij geld aan de chauffeur gegeven. Uiteindelijk heeft [benadeelde] om deze reden verschillende malen geldbedragen aan de chauffeur afgegeven. Volgens [benadeelde] heeft hij dit in contanten en middels Paysafe betalingen gedaan. Op 13 juli 2015 zou er om 12:00 uur wederom een betaling plaatsvinden bij de Action in Venray.
De politie heeft op 13 juli 2015 verdachte aangehouden, toen deze op genoemde datum en locatie [benadeelde] aansprak. Tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte werd er een autosleutel van het merk Opel in zijn kleding aangetroffen. De politie heeft vervolgens een Opel Corsa op de Langstraat in Venray aangetroffen, waarna de politie deze auto heeft geopend met de inbeslaggenomen autosleutel. In deze auto werden onder andere meerdere gsm’s aangetroffen, waaronder een Samsung S3 smartphone. De politie hoorde dat deze telefoon overging en dus gebeld werd, toen de politie het telefoonnummer + [gsm nummer] uit de advertentie belde. De politie heeft deze Samsung S3 smartphone vervolgens uitgelezen en de resultaten hiervan in processen-verbaal van bevindingen en daarbij horende bijlagen opgenomen.
Onrechtmatig verkregen bewijs?
Ter zake van het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat de gegevens uit de Samsung S3 smartphone voornoemd onrechtmatig zijn verkregen, overweegt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat ingevolge artikel 134, eerste lid, Sv juncto artikel 64, eerste lid, Sv alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar zijn voor inbeslagname. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan en in het in beslag genomen voorwerp teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd. De rechtbank verwijst in dat verband naar HR 20 februari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ3564) en HR 29 maart 1994 (ECLI:NL:HR:AD2076). Er zijn geen aanknopingspunten om ten aanzien van (de inhoud van) een smartphone anders te oordelen. Immers, heden ten dage gebruiken velen hun smartphone ook als een computer (e-mail, internet, opslag van gegevens). Tegelijkertijd worden er (via internet) telefoongesprekken gevoerd via een computer.
Een dergelijk onderzoek vormt evenwel een inbreuk op het bij artikel 8, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van verdachte op privacy. Een dergelijke inbreuk is ingevolge het tweede lid van artikel 8 van het EVRM alleen dan toegestaan indien deze berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag en als aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Met andere woorden: de inbreuk moet wettelijk gelegitimeerd zijn, noodzakelijk zijn in verband met het daarmee beoogde doel en daarmee in redelijke verhouding staan.
Anders dan de raadsvrouw en in weerwil van haar beroep op voormeld arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is de rechtbank van oordeel dat artikel 94 Sv, tezamen met de uitleg daarvan door de Hoge Raad, een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag vormt voor de inbeslagname van en het daaropvolgende onderzoek in de smartphone en de laptop van de verdachte. De rechtbank overweegt dienaangaande voorts dat, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, geen sprake is van een ongebreidelde bevoegdheid van opsporingsambtenaren, nu middels artikel 27 Sv in de door artikel 8 EVRM vereiste subsidiariteits- en proportionaliteitstoets is voorzien. Immers, wordt slechts als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. De bevoegdheid tot het uitoefenen van opsporingshandelingen vindt haar beperking in die verdenking. De uitoefening is slechts geoorloofd indien deze geschiedt ten dienste van het onderzoek naar die verdenking. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is daarmee voldaan.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank voorts van oordeel dat er geen voorafgaande rechtelijke machtiging is vereist voor het onderzoek naar de inhoud van een smartphone, zoals bij het openen van een inbeslaggenomen poststuk. Uit artikel 101, lid 1, Sv volgt dat deze bepaling enkel ziet op inbeslaggenomen pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 2009 of een geregistreerde ingevolge artikel 2.1, lid 4, van de Telecommunicatiewet dan wel aan een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd. Het openen van dergelijke poststukken vormt een zwaardere inbreuk dan het openen van ongeopende poststukken, welke bijvoorbeeld in beslag zijn genomen in de woning van een verdachte en welke, naar het oordeel van de rechtbank, meer gelijken op een inbeslaggenomen smartphone.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Openbaring van een geheim?
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van openbaring indien een geheim kenbaar wordt gemaakt aan (een) ander(en) buiten de groep van geheimhouders, ongeacht het aantal ontvangers van de openbaring. Dit verweer van de raadsvrouw treft daarom geen doel.
Betalingen?
De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden of het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Op grond van het procesdossier is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal is om te komen tot het bewijs van de beweerdelijke betalingen van [benadeelde] aan de verdachte. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde feit. In het bijzonder ontbreekt het verband tussen de beweerdelijke betalingen van [benadeelde] enerzijds en de meldingen van Paysafe in de Samsung S3 anderzijds. Weliswaar komt in het dossier een enkele opmerking voor van een verbalisant, dat het hierbij gaat om de beweerdelijke betalingen, doch iedere onderbouwing van die stelling ontbreekt. In dit verband verdient nog opmerking dat in de Samsung S3 ook vóór de tenlastegelegde periode Paysafe meldingen voorkomen.

4.De benadeelde partij

4.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 5.600,00 ter zake van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste twee posten van de vordering, te weten € 550,00 (bijlage 1) en € 250,00 (bijlage 2), zien op betalingen welke zijn verricht voordat de verdachte [benadeelde] de facto heeft afgedreigd. Om deze reden kunnen deze posten volgens de officier van justitie niet worden toegewezen. Voor het overige acht de officier van justitie de vordering toewijsbaar, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit. Subsidiair heeft de raadsrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit.

5.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, te weten de verdachte.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij, [benadeelde] , wonende te [adres benadeelde] , niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
1 1.00 STK GSM
IPHONE 3
637484;
2 1.00 STK GSM
IPHONE 4
637486;
3 1.00 STK GSM
SAMSUNG S3
637489;
- 1.00 STK PERSONENAUTO
Opel Corsa-c Z1.3dt, [kentekennummer]
637406;
- 590,00 EUR
Geldbedrag
637430;
Opheffing van de voorlopige hechtenis
- hecht op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. J. Iding en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 oktober 2015.
Buiten staat
mr. J. Iding en mr. C.C.W.M. Aretz zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2015 tot en met 13 juli 2015 in de
gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk
om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging
met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim, [benadeelde] heeft
gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van
5600 Euro of daaromtrent), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan die
[benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring
van (een) geheim(en) hierin bestond dat verdachte heeft gedreigd aan de
echtgenote van die [benadeelde] bekend te maken dat hij, [benadeelde] voornoemd, een
prostituee wilde bezoeken en/of seks heeft gehad met een prostituee, indien
die [benadeelde] niet een hoeveelheid geld aan verdachte zou betalen;
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659288-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van 28 oktober 2015 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] ,
gedetineerd in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsvrouw is mr. G.A. Jansen, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.
Tegenwoordig:
mr. V.P. van Deventer , rechter,
mr. , officier van justitie,
mr. F.A.E. van de Venne , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.