In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 30 september 2015 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door mr. P.M.J. Graus, de advocaat van de verdachte. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M.M. Beije, de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van de strafzaak. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris partijdig was, omdat hij getuigenverhoren had ingepland op een moment dat de verzoeker had aangegeven niet beschikbaar te zijn. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor rechterlijke onpartijdigheid, waarbij zowel het subjectieve als het objectieve criterium in overweging zijn genomen.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die duidden op subjectieve partijdigheid van de rechter-commissaris. Ook het objectieve criterium werd niet vervuld, aangezien de beslissing van de rechter-commissaris om de getuigenverhoren in te plannen niet als onbegrijpelijk of vooringenomen kon worden aangemerkt. De verzoeker had niet tijdig gereageerd op verzoeken om zijn beschikbaarheid door te geven, wat betekende dat hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn verhindering kenbaar te maken. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor het wrakingsverzoek ongegrond waren en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid.
Daarnaast werd opgemerkt dat mr. Graus eerder wrakingsverzoeken had ingediend die gebaseerd waren op vergelijkbare processuele beslissingen, zonder dat er aanwijzingen waren voor toewijzing. De wrakingskamer besloot dat verdere wrakingsverzoeken van mr. Graus, die geen gronden aandragen die zien op gedragingen van de rechter, niet meer in behandeling zouden worden genomen. De beslissing werd uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, bijgestaan door een griffier.