ECLI:NL:RBLIM:2015:8774

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
03/721366-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met een op een echt wapen lijkend speelgoedpistool en verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 20 oktober 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 september 2013 in Sittard-Geleen een afpersing heeft gepleegd. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. H.M.W. Daamen, werd beschuldigd van het afhandig maken van € 70,00 van een slachtoffer door bedreiging met een vuurwapen, dat later bleek een speelgoedpistool te zijn. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 6 oktober 2015, waarbij de verdachte en haar raadsman aanwezig waren. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van het slachtoffer en het onderzoek aan het speelgoedwapen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gebaseerd op een rapport van psychiater H.E.M. van Beek, waarin werd vastgesteld dat de verdachte leed aan een psychotische stoornis. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met een proeftijd van drie jaren, en legde daarnaast een taakstraf op van 240 uren. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en de ernst van de gepleegde feiten.

De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 1.007,56, waarvan de rechtbank € 7,56 toekende voor reiskosten, maar de vordering voor immateriële schade niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/721366-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adres verdachte]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.M.W. Daamen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 oktober 2015. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:door geweld en onder bedreiging met een vuurwapen [slachtoffer] € 70,00 euro afhandig heeft gemaakt;
Feit 2:een zeer sterk op een echt wapen lijkend speelgoedpistool voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het oordeel van de rechtbank [1]
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de feiten 1 en 2 bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting van
6 oktober 2015;
- de aangifte van [slachtoffer] [2] ;
- het onderzoek aan het speelgoedwapen [3] .
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 2 september 2013 in de gemeente Sittard-Geleen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, te weten 70 Euro, toebehorende aan die [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld heeft bestaan in
- het met een panty over het hoofd getrokken, houden van een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp in de richting van genoemde [slachtoffer] , en
- het daarbij op dreigende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] van de woorden "geef me
geld, alles wat je er op hebt staan", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking;
2.
op 2 september 2013 in de gemeente Sittard-Geleen een wapen van categorie I onder 7°, te weten een speelgoedpistool, in de vorm van een pistool dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis heeft met een vuurwapen, te weten een pistool van het merk Llama, type Micomax 380 (model III A), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
afpersing.
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psychiater H.E.M. van Beek heeft over de geestvermogens van de verdachte op 16 juli 2015 een rapport uitgebracht. In dit rapport heeft de psychiater beschreven dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis Niet Anderszins Omschreven. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was bij verdachte sprake van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van die psychotische stoornis. De door de psychiater geconstateerde ziekelijke stoornis van verdachte beïnvloedde in enige mate haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Op grond hiervan adviseert de psychiater om verdachte het haar ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van deze bevindingen tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meldplicht en een behandelverplichting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte geen fysiek geweld heeft gebruikt, de buit gering was en verdachte meteen na het gebeuren spijt heeft betuigd. Daarnaast heeft hij verzocht om rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het tijdsverloop. Verder brengt de raadsman naar voren dat bij de burgeraanhouding van verdachte ook op haar geweld is uitgeoefend. De raadsman stelt als straf voor om verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en verder te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, een en ander conform het advies van de reclassering. Mocht de rechtbank dit onvoldoende achten dan is de raadsman van mening dat een taakstraf meer aangewezen is dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 2 september 2013 in Sittard een straatroof gepleegd. Het slachtoffer, [slachtoffer] , wilde geld pinnen bij een geldautomaat. Verdachte is achter het slachtoffer gaan staan met een panty over haar hoofd. Zij richtte een speelgoedwapen op het slachtoffer en heeft haar bevolen om al het geld dat zij op haar rekening had staan aan haar af te geven. Vervolgens pakte zij het door [slachtoffer] gepinde geld, een bedrag van € 70,00, af van [slachtoffer] . Het speelgoedwapen, dat verdachte op [slachtoffer] richtte, was niet te onderscheiden van een echt wapen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het plegen van deze straatroof heeft getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van het slachtoffer en evenmin voor de lichamelijke integriteit van personen. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan. Naar algemene ervaringsregels geldt dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd nadien gevoelens van angst en onveiligheid ervaren en dat dit soort geweldsmisdrijven tot maatschappelijke beroering en onrust leidt. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] waarin zij circa twee maanden na de overval beschrijft dat zij zich door deze straatroof in haar dagelijkse leven beperkt voelt. Zij is steeds op haar hoede als zij naar buiten gaat en zij heeft last van herbelevingen. Het terugdenken aan de straatroof heeft een negatieve invloed op haar nachtrust. Verdachte heeft kennelijk op het moment dat zij de straatroof pleegde in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen van haar handelen op het slachtoffer, maar heeft enkel rekening gehouden met haar eigen (financieel) gewin.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor dit soort feiten is geïndiceerd. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat de rechtbank in de onderhavige zaak van dit beginsel zal afwijken.
Uit het door de psychiater opgemaakte rapport blijkt dat verdachte enige weken voor het ten laste gelegde was gestopt met haar antipsychotische medicatie, waardoor zij ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was en minder grip had op haar functioneren. Daarnaast had zij forse financiële problemen en zeer waarschijnlijk waren er in die tijd al relatieproblemen; enige maanden later werd de relatie met haar vriend beëindigd. Volgens de psychiater kan er momenteel nog worden gesproken van een rand psychotisch toestandsbeeld bij verdachte. Indien zij weer toenemend psychotisch zou worden, is volgens de psychiater de kans op herhaling van het ten laste gelegde of een soortgelijk delict enigszins aanwezig. De psychiater adviseert een ambulante psychiatrische behandeling, waarbij verdachte optimaal kan worden ingesteld op haar antipsychotische medicatie en waarbij tevens kan worden gewerkt aan haar eventuele persoonlijkheidsproblematiek. Deze behandeling dient volgens de psychiater bij voorkeur plaats te vinden in het kader van een bijzondere voorwaarde van een voorwaardelijke strafdeel waarbij de reclassering verdachte verder kan motiveren en de naleving van de behandeling kan controleren.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij door haar moeilijke persoonlijke omstandigheden en haar uitzichtloze financiële situatie uit wanhoop tot de strafbare feiten is gekomen. Zij heeft veel spijt en schaamt zich diep voor de door haar gepleegde straatroof. Zij wil graag de hulp die zij op dit moment krijgt continueren om haar (psychische) problemen de baas te blijven en haar leven een positieve draai te geven. Verdachte heeft aangegeven dat zij pas sinds korte tijd beseft dat zij niet meer de persoon is die zij was voordat zij psychische problemen kreeg. Dit besef heeft enige tijd geduurd waardoor zij enkele jaren de boot heeft afgehouden wat betreft hulp.
De reclassering heeft in haar rapport van 16 juli 2015 geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven gemotiveerd te zijn om mee te werken aan begeleiding en behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat ter beperking van recidive van verdachte reclasseringstoezicht in combinatie met een ambulante behandeling soelaas zou kunnen bieden. Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en omdat zij het tot voor kort steeds liet afweten qua hulpverlening, zou het in de rede liggen om verdachte slechts ‘af te straffen’. De rechtbank sluit echter ook niet haar ogen voor de over verdachte opgestelde rapporten en haar huidige motivatie voor behandeling. Zij zal verdachte dan ook een kans geven om door middel van reclasseringstoezicht en behandeling aan haar persoonlijke problemen te werken.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank verder nog rekening met de overweging van de psychiater dat bij verdachte sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het, gelet op de ernst van de feiten, niet geïndiceerd om enkel te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Verdachte moet ook ‘voelen’ dat haar gedrag niet door de beugel kan. De rechtbank zal dan ook, gelet op het vorenstaande, aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden opleggen, met een proeftijd van drie jaren. Als bijzondere voorwaarden bij deze voorwaardelijke straf zal reclasseringstoezicht worden opgelegd, alsmede een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank stelt de proeftijd op drie jaren, aangezien verdachte langdurig zal zijn aangewezen op psychische hulp. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen.
De raadsman heeft nog gewezen op het tijdsverloop van onderhavige zaak. Daarvan is zeker sprake, maar dat acht de rechtbank grotendeels aan verdachte zelf te wijten. Zij kwam immers verschillende afspraken met de psychiater en reclassering niet na, waardoor het opstellen van de rapporten vertraging opliep.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.007,56 terzake van feit 1. De vordering bestaat uit de post ‘reiskosten’ à € 7,56 en de post ‘immateriële schade’ à € 1.000,00. De benadeelde partij verzoekt de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar en vordert de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde immateriële schade te hoog is en verzoekt deze te matigen tot € 300,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partij [slachtoffer] schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. Ten aanzien van de post ‘reiskosten’ is het schadebedrag van € 7,56 niet door de verdediging betwist. Deze post komt de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voor. De rechtbank stelt de materiële schade vast op € 7,56 en zij wijst het gevorderde bedrag van € 7,56 toe.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële kosten overweegt de rechtbank dat in geval dat er geen sprake is van fysiek letsel – zoals hier aan de orde – slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde partij behoorlijk aangeslagen was door hetgeen is gebeurd. Zij heeft angstgevoelens ondervonden. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij deze negatieve gevoelens graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van bijvoorbeeld angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van dit wetsartikel. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd.
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen € 7,56 de wettelijke rente toepassen vanaf
2 september 2013 en ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
Meldplicht
Verdachte moet zich binnen drie dagen na de veroordeling melden bij [instantie 1] . Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Behandelverplichting – ambulante behandeling
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor haar psychotische stoornis bij [instantie 2] of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 240 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , [adres slachtoffer] , gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 7,56, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 2 september 2013 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van immateriële schade en bepaalt dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 7,56, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 2 september 2013 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Demmink, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 oktober 2015.
Buiten staat
Mr. G. Demmink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
a.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten 70 Euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld, te weten 70 Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het, al dan niet met een panty en/of muts over het hoofd en /of gezicht getrokken,
houden van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van genoemde [slachtoffer] , althans het tonen aan deze
[slachtoffer] van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
en/of
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] van de woorden “geef me
geld, alles wat je er op hebt staan.”, in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard
en strekking
2.
zij op of omstreeks 2 september 2013 in de gemeente Sittard-Geleen een wapen van categorie I onder 7°, te weten een speelgoedpistool, in de vorm van een pistool dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis heeft met een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Llama, type Micomax 380 (model III A)), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2013095259, gesloten d.d. 3 oktober 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 89.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 2 september 2013, dossierpagina’s 45 t/m 48. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 11 september 2013, dossierpagina’s 53 en 54.
3.Het proces-verbaal d.d. 25 september 2013, dossierpagina 38 en 39.