ECLI:NL:RBLIM:2015:8770

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
03/064888-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van collectieve horeca-ontzegging en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in 2014 een collectieve horeca-ontzegging had gekregen voor vrijwel alle cafés in Sittard voor de duur van twee jaar. De verdachte is in 2015 desondanks in een van die cafés geweest, wat leidde tot vervolging voor wederrechtelijk binnentreden in een besloten lokaal, zoals vastgelegd in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelt dat de collectieve horeca-ontzegging substantiële gebreken vertoont. De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is waarom de verdachte een ontzegging van twee jaar heeft gekregen voor een relatief futiele overtreding. Bovendien is in de ontzegging niet vermeld waarom deze aan de verdachte is opgelegd. Hierdoor heeft de officier van justitie de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden door de verdachte te vervolgen. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat verdere vervolging geen strafrechtelijk relevant doel dient.

De zaak is inhoudelijk behandeld op zittingen op 26 juni 2015 en 6 oktober 2015, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging onder meer inhoudt dat de verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen in een horecagelegenheid en dat hij een bedrijfsbeveiliger heeft mishandeld. De rechtbank oordeelt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling, omdat niet is komen vast te staan dat hij opzet had op het mishandelen van de bedrijfsbeveiliger. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 1 en de vrijspraak van feit 2 gerechtvaardigd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/064888-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2015
in de strafzaak tegen
[Naam verdachte] ,
geboren te [Geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [Adresgegevens verdachte] ,
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W. de Vilder, advocaat te Beek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 juni 2015 en 6 oktober 2015. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Naar aanleiding van de zitting van de politierechter in deze rechtbank van 26 juni 2015 werd het onderzoek gesloten. De politierechter heeft op 10 juli 2015 schriftelijk tussenvonnis gewezen, waarbij het onderzoek ter terechtzitting werd heropend en de strafzaak bovendien werd verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:wederrechtelijk [Horecagelegenheid] is binnengedrongen;
Feit 2:bedrijfsbeveiliger [Naam beveiliger] heeft mishandeld.

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij wederrechtelijk is binnengedrongen in [Horecagelegenheid] te Sittard, door - in strijd met een aan verdachte opgelegde collectieve horeca-ontzegging - voornoemd café te betreden.
De raadsman heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd - onder verwijzing naar andere uitspraken van rechtbanken - dat de oplegging van de collectieve horeca-ontzegging disproportioneel was. Bovendien stond er geen adequate rechtsgang open tegen de oplegging van het horecaverbod.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is ten aanzien van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er voldoende reden was om de collectieve horeca-ontzegging op te leggen. Het is niet aan de rechtbank om de redelijkheid van de oplegging van de ontzegging te toetsen, nu het een civiele maatregel betreft. Verdachte had voor wat betreft de duur van de ontzegging een klacht kunnen indienen bij de klachtencommissie of deze ontzegging kunnen aanvechten bij de civiele rechter. Dat heeft verdachte niet gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In art. 167, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id8b0d4d7e5a3c0cb694f74e54b909ae54?idp=LegalIntelligence), Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, voor zover hier van belang met het verbod van willekeur - dat in strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging - om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (zie HR NJ 2013, 209).
De rechtbank stelt voorop dat vervolging op grond van artikel 138 Sr wegens overtreding van een collectieve horeca-ontzegging zoals in dit geval, alleen dan de toets van een redelijke en billijke belangenafweging kan doorstaan indien die gebaseerd is op een deugdelijke ontzegging. Anders gezegd: wanneer aan de collectieve horeca-ontzegging ernstige gebreken kleven, dient de officier van justitie zelf te beslissen van vervolging af te zien.
Daarmee wordt voorkomen dat klakkeloos tot vervolging wordt overgegaan. Tegelijk wordt zo gewaarborgd dat inhoud wordt gegeven aan de toezegging van het openbaar ministerie in het Protocol collectieve horecaontzegging mei 2012, p 7 van 17, te weten: ‘Het O.M. zal ter zake van 138 Sr. in beginsel vervolgen conform de “Richtlijn Huisvredebreuk/lokaalvredebreuk” van het College procureurs-generaal (geldig tot 1-12-2012).
Voor die laatste richtlijn dient - naar de rechtbank aanneemt - thans te worden gelezen de richtlijn voor strafvordering huis- en lokaalvredebreuk, geldig vanaf 1 maart 2015. In deze laatste richtlijn staat niet vermeld hoe vervolging in dit geval beoordeeld moet worden.
In de Aanwijzing kader voor strafvordering (i.w.tr. 1 maart 2015), die betrekking heeft op alle afzonderlijke richtlijnen waaronder die van huis- en lokaalvredebreuk, wordt door het OM nog uiteengezet ( p. 2) dat gestreefd wordt naar ‘herkenbare en op maat toegesneden vervolgingsbeslissingen’ waarmee een ‘effectieve bijdrage wordt geleverd aan een veilige en rechtvaardige samenleving’.
De rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval geen sprake is van een deugdelijke ontzegging. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte werd op 16 augustus 2014 aangehouden wegens vechten op straat. Dit is destijds in het proces-verbaal dat werd opgemaakt aangemerkt als een overtreding van artikel 2.4.1a van de APV van de gemeente Sittard-Geleen. Dit proces-verbaal bevond zich niet in het oorspronkelijk strafdossier, maar is later, namelijk na de zitting van 26 juni 2015, door de officier van justitie overgelegd.
Naar aanleiding van deze aanhouding werd aan verdachte per 16 augustus 2014 een collectieve horeca-ontzegging opgelegd. De ontzegging geldt gedurende een periode van twee jaar. De rechtbank stelt vast dat de reden van oplegging van de ontzegging niet in de collectieve horeca-ontzegging staat vermeld. Ook het betreffende proces-verbaal van de aanhouding is niet bijgevoegd.
Blijkens eerdergenoemd Protocol collectieve horecaontzegging kunnen er, afhankelijk van de ernst van de overtreding, individuele en collectieve horeca-ontzeggingen worden opgelegd, respectievelijk voor de duur van 6 en 24 maanden. Individuele horeca-ontzeggingen (dus voor één bepaalde café) worden opgelegd wegens het negeren van huisregels en het veroorzaken van overlast. Collectieve horeca-ontzeggingen (voor alle aangesloten cafés) worden opgelegd wegens het plegen van ernstigere gedragingen, zoals diefstal, mishandeling en drugshandel.
Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom aan verdachte de meest ingrijpende maatregel van een collectieve horeca-ontzegging en nog wel voor de maximale duur van 2 jaar is opgelegd wegens overtreding van de APV. Oplegging van een individuele horeca-ontzegging en dan voor de duur van 6 maanden had - volgens de eigen afspraken waaraan het OM zich ook heeft verbonden - in casu meer voor de hand gelegen, nu het om een geringe overtreding gaat.
De officier van justitie heeft nog aangevoerd dat verdachte een klacht had kunnen indienen tegen de oplegging van de ontzegging. De rechtbank stelt vast dat in de ontzegging staat vermeld dat men tegen oplegging van een ontzegging een klacht kan indienen, maar doordat niet duidelijk is waarop de ontzegging is gebaseerd, is het moeilijk voorstelbaar hoe je als betrokkene je klacht kan formuleren. In de ontzegging staat immers als gezegd niet vermeld op grond van welk verwijt deze is opgelegd. Ook dit maakt het voor verdachte lastig om daartegen een klacht te kunnen indienen. Om diezelfde reden is niet onmiddellijk duidelijk hoe de klachtencommissie de opgelegde ontzegging zou moeten toetsen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit concrete geval de collectieve horeca-ontzegging substantiële gebreken bevat: onbegrijpelijk is dat de meest ingrijpende en meest langdurige collectieve horeca-ontzegging is opgelegd, het concrete gedrag op grond waarvan de ontzegging is opgelegd is niet vermeld in de ontzegging en op de ontzegging ontbreekt een duidelijke verwijzing naar en informatie over de openstaande klachtenprocedure.
Gelet hierop is de rechtbank ook van oordeel dat een redelijk handelend officier van justitie niet in redelijkheid en billijkheid tot vervolging van verdachte had moeten overgaan. Door dit wel te doen heeft de officier van justitie de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden. Het belang van verdachte om niet te worden vervolgd had zwaarder moeten wegen afgezet tegen de gebreken in de opgelegde ontzegging.
Het is juist de taak van het Openbaar Ministerie om toe te zien op de juiste naleving van het Protocol collectieve horecaontzegging; vooral omdat het OM zelf zich aan de uitvoering en handhaving daarvan heeft verbonden.
De rechtbank vindt verdere vervolging geen strafrechtelijk relevant doel dienen, zodat in dit geval de officier van justitie, ten aanzien van feit 1, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, nu hij niet de overtuiging heeft dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het mishandelen van bedrijfsbeveiliger [Naam beveiliger] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 2. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het mishandelen van [Naam beveiliger] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij bedrijfsbeveiliger [Naam beveiliger] heeft mishandeld, door zich met kracht los te rukken van die [Naam beveiliger] , waardoor [Naam beveiliger] is gevallen. Evenals de officier van justitie en de raadsman, acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het mishandelen van [Naam beveiliger] . Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 2.

5.De beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijkheid
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van feit 1;

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 oktober 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 februari 2015, te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, in een besloten lokaal (te weten [Horecagelegenheid] ), gelegen [Adres horecagelegenheid] en in gebruik bij [Horecagelegenheid] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 7 februari 2015, te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, [Naam beveiliger] (werkzaam als bedrijfsbeveiliger) heeft mishandeld door zich hard, althans met kracht los te rukken van die [Naam beveiliger] , waardoor die [Naam beveiliger] ten val is gekomen.