4.3Het oordeel van de rechtbank
In de nacht van 20 mei 2015 zijn drie (pogingen tot) inbraken gepleegd in Echt, welke aan de verdachte ten laste zijn gelegd onder de feiten 1 en 3. De rechtbank zal, gelet op de onderlinge samenhang, de feiten 1 en 3 gezamenlijk behandelen.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht de aan verdachte tenlastegelegde inbraak bij [naam bedrijf 3] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [naam aangever 1] .
De rechtbank acht de aan verdachte tenlastegelegde inbraak bij [naam bedrijf 4] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [naam aangever 2] .
Geldbedrag
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met een ander bij [naam bedrijf 4] een geldbedrag ter hoogte van ongeveer € 400,- heeft weggenomen.
De eigenaar van [naam bedrijf 4] , te weten [naam aangever 2] , is op 20 mei 2015 door de politie gehoord. [naam aangever 2] heeft tijdens dit verhoor verklaard dat bij de inbraak een geldbedrag ter hoogte van ongeveer € 400,- is weggenomen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard een geldbedrag ter hoogte van € 120,- te hebben weggenomen. Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte door de politie werd € 120,26 onder verdachte aangetroffen.
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de kennisgeving van inbeslagneming vast dat verdachte bij de inbraak bij [naam bedrijf 4] een geldbedrag van € 120,- heeft weggenomen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het meer of anders tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
De rechtbank acht de aan verdachte tenlastegelegde beschadiging van een deur wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [naam aangever 3] .
Medeplegen ten aanzien van de feiten 1 en 3 subsidiair
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 3 subsidiair, in onderlinge samenhang bezien, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal winkelinbraken en de beschadiging van een deur. De vraag die dan beantwoording behoeft, is of de verdachte als medepleger moet worden gezien.
Van de beschadiging van de deur van [naam bedrijf 2] zijn camerabeelden beschikbaar. Bij het bekijken van de camerabeelden door de politie is bevonden dat om 2:45:47 uur een persoon dichtbij de schuifdeur van de bloemisterij staat. Om 2:46:16 uur komt een tweede persoon aanlopen. De verbalisant zag dat deze persoon een lichte kleur trui droeg.
De getuige [naam getuige] (hierna te noemen: [naam getuige] ) heeft verklaard dat hij op 20 mei 2015, omstreeks 03:15 uur, aanwezig was in zijn woning aan de [adresgegevens getuige] . Hij hoorde een hard geluid op de [adresgegevens getuige] en keek naar buiten. Hij zag toen twee personen staan bij de voordeur van [naam bedrijf 3] . [naam getuige] zag dat één persoon met zijn rug tegen deze voordeur aanstond en dat deze persoon met een van zijn voeten schoppende bewegingen maakte in de richting van deze voordeur. Voorts zag [naam getuige] dat een andere persoon gehurkt bij de voordeur zat.
[naam getuige] zag voorts dat beide personen met een voorwerp, dat leek op een koffer, vanaf de voornoemde voordeur naar de overzijde van de [straatnaam] liepen. Aldaar plaatsten de personen het voorwerp bij een boom.
Daarna zag [naam getuige] dat de politie arriveerde. [naam getuige] zag dat één van de twee personen, de kleinere persoon met de grijze trui en het donker krullend haar, achter een van de banken van het terras van [bedrijfsnaam] dook. [naam getuige] zag voorts dat de andere persoon, met de witte trui en het donkerblonde haar, in de richting rende van het [straatnaam] .
Op diezelfde avond werd verdachte op de [straatnaam] , in een onderdoorgang die behoort bij [pandnummer] , achter een vuilniscontainer, door de politie aangehouden.Bij de aanhouding van verdachte zag de verbalisant dat verdachte een witte trui droeg.Achter het voor [bedrijfsnaam] aanwezige houten terrasmeubilair werd medeverdachte [naam medeverdachte] door de politie aangehouden.
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte en de medeverdachte werd de mobiele telefoon van verdachte inbeslaggenomen.De aanwezige data in het telefoontoestel en de simkaart zijn zo ver als mogelijk uitgelezen. Op 18 en 19 mei 2015 hebben verschillende WhatsApp-conversaties tussen verdachte en zijn medeverdachte plaatsgevonden. In deze conversaties werd onder andere gesproken over
‘crime time’en het meenemen van gereedschap in de vorm van een schroevendraaier.
Uit sporenonderzoek door de politie bij [naam bedrijf 4] blijkt dat vermoedelijk met een schroevendraaier in de sluitnaad van de deur is gewrikt.Uit sporenonderzoek door de politie bij [naam bedrijf 3] blijkt dat vermoedelijk met een schroevendraaier, voorzien van een vouw, aan de buitenzijde in de sponning van de onderste ruit van de dienstdeur is gewrikt.Uit sporenonderzoek door de politie bij [naam bedrijf 2] blijkt dat is gepoogd om de toegangsdeur met een platte schroevendraaier open te breken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de winkelinbraken bij [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] heeft gepleegd. Dit geldt eveneens voor de beschadiging van de deur van [naam bedrijf 2] . Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij degene is die door de politie achter de vuilniscontainer is aangehouden en dat hij die avond een witte trui met capuchon droeg.
Uit de bovenstaande getuigenverklaring van [naam getuige] , de beschikbare camerabeelden, de zich in het dossier bevindende WhatsApp-berichten, alsmede uit het feit dat verdachte samen met zijn medeverdachte op de betreffende avond door de politie is aangehouden, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat verdachte samen met een ander een deur van [naam bedrijf 2] heeft beschadigd en de winkelinbraken bij [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte wel degelijk een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte valt af te leiden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben reeds op 18 mei 2015 met elkaar gesproken over
‘crime time’en het meenemen van gereedschap, waaronder een schroevendraaier. Uit de camerabeelden van [naam bedrijf 2] blijkt dat verdachte samen met zijn medeverdachte ruim een half uur voor de aanhouding door de politie een deur bij [naam bedrijf 2] heeft beschadigd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn na de inbraak bij [naam bedrijf 3] beiden op korte afstand van het [naam bedrijf 3] door de politie aangehouden, op plekken die overeenkomen met de getuigenverklaring van [naam getuige] . Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte maakt aldus naar het oordeel van de rechtbank de indruk dermate op elkaar te zijn afgestemd, dat het niet anders kan dat hieraan onderlinge afspraken ten grondslag hebben gelegen. De rechtbank acht het aannemelijk dat sprake is geweest van een zogenaamde strooptocht langs verschillende winkels in Echt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte dat dit moet worden gezien als medeplegen.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht het aan verdachte tenlastegelegde tezamen en in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1035 gram amfetamine wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- kennisgeving van inbeslagneming;
- rapport Identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut.