ECLI:NL:RBLIM:2015:8667

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
4358347 AZ 15-257
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst afgewezen wegens gebrek aan redelijke grond

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Waterfront BV verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. [verweerder] heeft hiertegen verweer gevoerd en tevens een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding ingediend. De kantonrechter heeft op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst waarbij [verweerder] sinds 27 januari 2003 als vrachtwagenchauffeur werkzaam was bij Waterfront BV. De relatie tussen [verweerder] en een collega, mevrouw [A], heeft geleid tot onrust op de werkvloer, wat door Waterfront BV als reden voor ontbinding werd aangevoerd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de door Waterfront BV aangevoerde redenen voor ontbinding niet voldoende onderbouwd zijn. De situatie is inmiddels veranderd, aangezien mevrouw [A] niet meer werkzaam is bij Waterfront BV en [verweerder] volledig hersteld is van zijn ziekte. De kantonrechter concludeert dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en wijst het verzoek van Waterfront BV af. Tevens wordt Waterfront BV veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

locatie Roermond
Zaaknummer: 4358347 \ AZ VERZ 15-257
Uitspraakdatum: 2 oktober 2015
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WATERFRONT BV,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te 6003 DE Weert aan de Copernicusstraat 10,
verzoekende partij,
verder te noemen: Waterfront BV,
gemachtigde: mr. S.H.O. Aben
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] , aan de [adres verweerder] ,
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. R.E. de Vries

1.Het procesverloop

1.1.
Waterfront BV heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend tevens inhoudende het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW.
1.2.
Op 16 september 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Waterfront BV bij brief van 10 september 2015 nog een productie ingebracht.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedag verweerder] , is op 27 januari 2003 in dienst getreden bij Waterfront BV. De laatste functie die [verweerder] vervulde, is die van vrachtwagenchauffeur, met een salaris van € 2.355,36 bruto (exclusief vakantiegeld).
2.2.
[verweerder] is eind 2012 een relatie aangegaan met een vrouwelijke collega, mevrouw [A] , op dat moment de partner van een andere collega, de heer [B] .
2.3.
Mevrouw [A] voornoemd heeft per 31 juli 2013 zelf ontslag genomen.
2.4.
[verweerder] heeft zich op 23 juli 2013 ziek gemeld. [verweerder] ervaart ernstige knieproblemen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een knieoperatie waarbij een knieprothese is geplaatst. [verweerder] is met ingang van 21 juli 2015 geheel hersteld verklaard.
2.5.
Partijen zijn gedurende de ziekteperiode van [verweerder] een mediationtraject gestart, zulks op aanraden van de Arboarts. Dit mediationtraject heeft vooralsnog niet tot een positief resultaat geleid.

3.Het verzoek

3.1.
Waterfront BV verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt Waterfront BV ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van Waterfront BV redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft Waterfront BV het volgende naar voren gebracht.
3.3.
Waterfront BV heeft [verweerder] en [A] aangesproken op hun relatie en zij heeft aangegeven dit zeer onwenselijk te vinden, te meer nu deze relatie voor veel onrust binnen het bedrijf heeft gezorgd. [verweerder] heeft dit Waterfront BV niet in dank afgenomen en dit heeft geleid tot een veranderde houding van [verweerder] ten opzichte van zijn werkgever. [verweerder] heeft zich meermaals op pretentieuze, cynische en laagdunkende wijze uitgelaten over het bedrijf jegens derden en collega’s. Waterfront BV kwalificeert dit als doelbewust het gezag van Waterfront BV ondermijnen.
3.4.
Ook het feit dat [verweerder] heeft getracht binnen de schuldsaneringsregeling een hoger vrij te laten bedrag te genereren heeft kwaad bloed gezet bij Waterfront BV. [verweerder] heeft opzettelijk aan de bewindvoerder in de schuldsanering meegedeeld dat hij weer 5 dagen aan het werk was. Op basis van deze mededeling heeft de bewindvoerder het vrij te laten bedrag opgehoogd. Door deze handelwijze heeft [verweerder] Waterfront BV in diskrediet gebracht en de toch al broze vertrouwensband verder geschaad.
3.5.
Waterfront BV acht een terugkeer van [verweerder] niet bespreekbaar en wenst tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te komen, zulks onder toekenning van een transitievergoeding.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
4.2.
[verweerder] betwist dat de door hem aangegane relatie met (ex-)collega [A] voor onrust op de werkvloer heeft gezorgd in de mate als door Waterfront BV wordt gesteld. [A] heeft reeds in juli 2013 ontslag genomen terwijl [verweerder] eveneens in juli 2013 wegens ziekte is uitgevallen. Beiden zijn dus reeds geruime tijd niet meer op de werkvloer aanwezig en [verweerder] kan zich dan ook niet voorstellen dat er thans nog sprake is van onrust vanwege de relatie tussen [A] en [verweerder] . Mocht dit zo zijn dan verwijt [verweerder] Waterfront BV dat zij te weinig heeft gedaan om die onrust weg te nemen.
4.3.
Ten aanzien van het door Waterfront BV gestelde frauduleuze handelen van [verweerder] in het kader van de schuldsaneringsregeling voert [verweerder] aan, dat indien hij zich daaraan daadwerkelijk schuldig zou hebben gemaakt, dat dit dan te kwalificeren valt als verwijtbaar handelen van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Waterfront BV heeft dit argument evenwel niet aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd.
4.3.
[verweerder] betwist dat er sprake is van een dusdanig verstoorde arbeidsrelatie die een terugkeer van [verweerder] onmogelijk zou maken. [verweerder] heeft weinig contact met directeur [directeur] en heeft bovendien een solistische functie waardoor de verhoudingen tussen collega’s en leidinggevenden een geringere rol spelen.
4.4.
[verweerder] is van oordeel dat het ontbindingsverzoek moet worden afgewezen. Ingeval de kantonrechter toch tot ontbinding zou overgaan dan verzoekt [verweerder] toekenning van een transitievergoeding ter hoogte van € 11.659,00.
4.5.
Waterfront BV heeft in het mediationtraject duidelijk ingezet op beëindiging van de arbeidsovereenkomst en zij is niet willen komen tot een oplossing van de tussen partijen gerezen geschillen. [verweerder] is van oordeel dat deze houding van Waterfront BV dient te worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen/nalaten en verzoekt daarom toekenning van een bedrag van € 20.000,00 als billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW moet te worden toegekend.
5.7.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.8.
Waterfront BV voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding op grond waarvan van Waterfront BV in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Waterfront BV in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden echter geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.9.
Waterfront BV stelt dat de kern van de ontstane vertrouwensbreuk is gelegen in het feit dat [verweerder] eind 2012 een affectieve relatie is aangegaan met een collega, die op dat moment gehuwd was met een andere collega. Waterfront BV stelt dat dit tot een dermate grote onrust op de werkvloer heeft geleid die bij een terugkeer van [verweerder] op de werkvloer weer onmiddellijk zou herleven.
5.10.
Vast staat dat de situatie die volgens Waterfront BV tot de verstoorde arbeidsverhouding heeft geleid in juli 2013 is beëindigd met de uitdiensttreding van mevrouw [A] en de ziekmelding van [verweerder] . De daarop volgende ziekteperiode heeft voortgeduurd tot medio juli 2015. Feit is aldus dat de betrokken personen die voor de gestelde onrust op de werkvloer zouden hebben gezorgd reeds ruim twee jaar niet meer op de werkvloer aanwezig zijn geweest. Waterfront BV heeft het standpunt dat een terugkeer van [verweerder] binnen haar organisatie onherroepelijk weer zou zorgen voor onrust op geen enkele wijze nader onderbouwd. Verklaringen van overige personeelsleden die dit standpunt zouden kunnen ondersteunen ontbreken en ook anderszins heeft Waterfront BV niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een terugkeer van [verweerder] zou leiden tot een onhoudbare situatie.
5.11.
Daar komt nog bij dat als niet weersproken is komen vast te staan dat er intussen een nieuwe gezinssituatie is ontstaan, in die zin dat de affectieve relatie tussen [verweerder] en [A] heeft geleid tot een vaste relatie tussen beiden waaruit ook inmiddels een kind is geboren. Voorts heeft [verweerder] gesteld dat er een goed contact is met de ex-man van [A] , die nog steeds bij Waterfront BV werkzaam is. Waterfront BV laat dit onweersproken.
5.12.
Ook voorzover de ziekmelding en de daarop volgende ziekteperiode van [verweerder] tot een verstoring van de arbeidsverhouding zou hebben geleid, moet op dit punt geconstateerd worden dat ook die situatie is gewijzigd. [verweerder] is volledig hersteld verklaard, is beschikbaar voor het verrichten van zijn eigen werkzaamheden en kan zonder beperking per direct worden ingezet.
5.13.
De kantonrechter is van oordeel dat het tijdsverloop als ook de hiervoor omschreven nieuwe situatie niet kan leiden tot de conclusie dat een terugkeer van [verweerder] binnen het bedrijf ontegenzeglijk zal leiden tot onrust op de werkvloer en een verstoring van de arbeidsverhouding. Er is sprake van een volstrekt andere situatie dan die van 2 tot 2,5 jaar geleden. Daarbij komt dat de solistische functie die [verweerder] als vrachtwagenchauffeur bekleedt, maakt dat hij weinig op het bedrijf aanwezig zal zijn en rechtstreeks contact met het management en collega’s beperkt zal zijn.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voorts niet komen vast te staan óf en in welke mate [verweerder] op enig moment zijn werkzaamheden deels heeft hervat en of [verweerder] daaropvolgend onjuiste informatie aan de bewindvoerder in de WSNP heeft doorgegeven. De kantonrechter stelt vast dat partijen op dit punt diametraal tegenover elkaar staan. De kantonrechter is echter van oordeel dat – zo [verweerder] al onjuiste informatie heeft verstrekt – dit niet heeft geleid tot enig nadeel bij Waterfront BV. Een en ander zou hooguit kunnen leiden tot een discussie tussen [verweerder] , de bewindvoerder en mogelijk de rechter-commissaris in de WSNP, maar niet valt in te zien dat [verweerder] hierdoor Waterfront BV in diskrediet brengt.
5.15.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat de redelijke grond waarop Waterfront BV zich beroept niet althans in ontoereikende mate is komen vast te staan. Er is enerzijds sprake van een niet voldragen grond, terwijl de kantonrechter anderzijds van oordeel is dat voorzover sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding deze voor het overgrote deel te wijten is aan Waterfront BV. Zo heeft Waterfront BV zich onvoldoende ingespannen om aan de ontstane onrust eind 2012 een einde te maken en deze onrust is slechts – al dan niet bewust – door [verweerder] en [A] zelf weggenomen. Voorts blijkt uit het procesdossier als ook uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht dat Waterfront BV zich in het mediationtraject weinig moeite heeft getroost om het tij te keren. Waterfront BV heeft min of meer van meet af aan aangestuurd op de beëindiging van de arbeidsrelatie met [verweerder] zonder daarbij andere opties te onderzoeken.
De conclusie is dan ook dat de kantonrechter het verzoek van Waterfront BV zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden. Het toekennen van een billijke vergoeding is daardoor niet aan de orde.
5.16.
Waterfront BV zal in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 200,00 terzake salaris gemachtigde
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Waterfont BV in de kosten van deze procedure aan de kant van [verweerder] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 200,00 terzake salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door M.P.F. van Dooren, kantonrechter en op 2 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.