ECLI:NL:RBLIM:2015:8491

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
C/03/211082 / HA RK 15-202 en C/03/211276/HA RK 15-206
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in strafzaak wegens vermeende partijdigheid en vals proces-verbaal

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan over twee verzoeken tot wraking van rechter mr. P.H.M. Kuster, ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.M. Beg. Het eerste verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter een klacht had ingediend tegen de advocaat van verzoeker, wat volgens de raadsman de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trok. Het tweede verzoek betrof de bewering dat de rechter een vals proces-verbaal had opgemaakt van de zitting op 9 september 2015.

De rechtbank heeft beide verzoeken tot wraking afgewezen. In het eerste verzoek oordeelde de wrakingskamer dat de enkele indiening van een klacht door de rechter tegen de advocaat niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter heeft het recht om zich te beklagen over het gedrag van een advocaat, en er waren geen bijkomende feiten die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen.

In het tweede verzoek werd gesteld dat het proces-verbaal niet overeenkwam met de werkelijkheid. De rechtbank concludeerde echter dat de inhoud van het proces-verbaal in essentie overeenkwam met het verslag van de raadsman, en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. Beide verzoeken tot wraking werden derhalve afgewezen, en de rechtbank benadrukte het belang van de objectieve beoordeling van de onpartijdigheid van rechters.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Zaaknummer : C/03/211082 / HA RK 15-202 en
C/03/211276 / HA RK 15-206
Datum uitspraak : 8 oktober 2015
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.M. Beg,
(hierna: verzoeker),
dat strekt tot wraking van mr. P.H.M. Kuster, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Ter terechtzitting op 9 september 2015 is namens verzoeker de wraking verzocht van de politierechter in de bij deze rechtbank aanhangige zaak met parketnummer 03/147346-13 betreffende de tenuitvoerlegging van een aan verzoeker opgelegde voorwaardelijke straf (hierna: het eerste verzoek).
De rechter heeft de wrakingskamer op 16 september 2015 schriftelijk bericht dat zij niet in het verzoek berust. Zij heeft een reactie bijgevoegd en meegedeeld dat zij gehoord wenst te worden.
Namens verzoeker is op 18 september 2015 per e-mailbericht opnieuw een verzoek tot wraking ingediend (hierna: het tweede verzoek). De raadsman van verzoeker heeft in verband met dit verzoek een door hem opgesteld verslag van de zitting van 9 september 2015 bijgevoegd.
Op 21 september 2015 heeft de rechter schriftelijk bericht in dit tweede verzoek evenmin te berusten. Zij wenst ook daarop gehoord te worden en zal geen schriftelijke reactie geven.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van
29 september 2015, waar verzoeker met zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie, mr. Van den Eshof, zijn verschenen.
[verweerschrift]
De rechtbank heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoeker

2.1
Het eerste verzoek
De raadsman van verzoeker voert aan dat door althans op instigatie van de rechter tegen hem een klacht bij de Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam is ingediend, over zijn gedrag op de vorige terechtzitting en op de zitting waar een nog eerder verzoek tot wraking werd behandeld. Hij heeft van de Deken zeer recent een brief betreffende deze klacht ontvangen. Omdat de rechter zich ondanks daartoe strekkend verzoek in verband met deze nieuwe omstandigheid niet wenst te verschonen, zijn er voldoende redenen om de rechter te wraken. Gelet op de eenheid van verdediging - de veroordeelde en zijn raadsman moeten worden beschouwd als één geheel - vormt de manier waarop de rechter de advocaat heeft geschoffeerd en daarmee is doorgegaan na voornoemde zittingen, grond om haar onpartijdigheid tegenover verzoeker te betwijfelen.
2.2
Het tweede verzoek
De raadsman van verzoeker voert aan dat het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van 9 september 2015 geen zakelijke weergave is van hetgeen ter zitting is voorgevallen. De rechter zich heeft bezondigd aan het opmaken van een vals proces-verbaal, aldus de raadsman.

3.De beoordeling

De wrakingskamer stelt voorop dat als regel na afwijzing van een verzoek tot wraking de behandeling van de zaak wordt voortgezet door dezelfde rechter. Het toewijzen van de zaak aan een andere dan de ten onrechte gewraakte rechter zou een ontkrachting van de wrakingsprocedure betekenen, omdat een verzoeker dan zijn wens (“een andere rechter graag”) ingewilligd ziet terwijl daarvoor geen grondslag in het recht bestaat.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Bij de beantwoording van de vraag of deze situatie zich voordoet, staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
Uit artikel 512 en 513 van het Wetboek van Strafvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief gezien afgeleid moet kunnen worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of dat de vrees van een partij daarvoor subjectief gerechtvaardigd is.
[t.t.z. geen bewijs van oproeping van verweerder overgelegd]
(1) Namens verzoeker is in het eerste verzoek aangevoerd dat door (toedoen van) de rechter een klacht tegen diens raadsman is ingediend. De wrakingskamer is van oordeel dat dit enkele gegeven zonder nadere feiten en omstandigheden, die verzoeker niet gesteld heeft, niet tot de objectief te rechtvaardigen vrees voor partijdigheid bij verzoeker heeft kunnen leiden. Het staat een rechter immers vrij zich te beklagen over het gedrag van een advocaat ter zitting, en gesteld noch gebleken is dat de rechter bij het formuleren van haar grieven tegen de raadsman de grenzen van hetgeen haar in deze professionele verhouding betaamde, heeft overschreden. Het feit dat de raadsman van de (op suggestie van de rechter door de President van de rechtbank geformuleerde) klacht eerst via de Deken kennis heeft genomen, maakt dit niet anders. Op de rechter, noch op de president, rustte immers niet de verplichting de beklaagde vooraf van de klacht in kennis te stellen. Het eerste verzoek moet dan ook worden afgewezen.
(2) Verzoeker heeft in het tweede verzoek tot wraking aangevoerd dat de rechter een vals (“evident in strijd met de waarheid”) proces-verbaal heeft opgemaakt. Dat zijn grote woorden, die verzoeker ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoek niet heeft kunnen waarmaken. De wrakingskamer stelt vast dat hetgeen in het proces verbaal van de terechtzitting van 9 september 2015 is opgenomen in essentie hetzelfde is als wat de raadsman in zijn verslag heeft weergegeven. De rechter heeft eerst de wrakingsgrond zoals zij die had opgevat in haar proces-verbaal verwoord en heeft vervolgens op verzoek van de raadsman aan het slot diens formulering opgenomen.
Concluderend is de wrakingskamer van oordeel dat, nu in het proces-verbaal de wrakingsgrond kort en bondig is geformuleerd op een wijze die zakelijk weergegeven overeenkomt met hetgeen de advocaat blijkens zijn eigen verslag bedoelde, er op grond van tekst en wijze van totstandkoming van het proces-verbaal geen objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter kan zijn.
Ook het tweede verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het eerste verzoek tot wraking af;
  • wijst het tweede verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs. J.F.W. Huinen en
R.A.J. van Leeuwen, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.
[t.t.z. geen bewijs van oproeping van verweerder overgelegd]