ECLI:NL:RBLIM:2015:8490

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
C/03/211471 / HA RK 15-210
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 28 september 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die betrokken was bij een jeugdzorgzaak. Verzoeker had een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters mr. A.M. Koster-Van der Linden, mr. C.M.J. van den Acker en mr. P.H. Brandts, omdat hij meende dat zij vooringenomen waren in hun oordeel over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn minderjarige zoon. De wrakingsgronden werden door verzoeker schriftelijk verwoord en ingediend op 24 september 2015, voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak op 25 september 2015. Tijdens deze behandeling heeft verzoeker aangevoerd dat de rechtbank geen getuige had opgeroepen die volgens hem cruciale informatie kon verstrekken over zijn omgang met zijn zoon.

De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat zij niet in het wrakingsverzoek berusten en hebben verzocht om gehoord te worden. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 28 september 2015, waarbij verzoeker en twee van de rechters aanwezig waren. De rechtbank heeft na het horen van de betrokkenen en een korte schorsing, mondeling uitspraak gedaan.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve gronden zijn om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. De beslissing om de getuige niet op te roepen werd als een afweging van de rechters beschouwd, waarbij zij de mogelijkheid openhielden dat verzoeker de getuige zelf mee zou nemen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarmee de rechters in hun functie konden blijven functioneren zonder dat er een schaduw van partijdigheid over hun oordeel hing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer : C/03/211471 / HA RK 15-210
Datum uitspraak : 28 september 2015
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
tot wraking van mr. A.M. Koster-Van der Linden, mr. C.M.J. van den Acker en
mr. P.H. Brandts, kinderrechters in deze rechtbank (hierna: de rechters).

1.Het verloop van de procedure

De meervoudige familiekamer van deze rechtbank heeft in behandeling het verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige zoon van verzoeker, [minderjarige] . Bij de aanvang van de mondelinge behandeling van deze zaak (met nummer 209495 / JE RK 15/1838) op 25 september 2015 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechters ingediend. Verzoeker heeft de wrakingsgronden verwoord in een schriftelijk stuk, gedateerd 24 september 2015, dat hij heeft overgelegd.
De rechters hebben de wrakingskamer bericht dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten. Zij hebben op 25 september 2015 schriftelijk gereageerd en laten weten dat zij gehoord willen worden.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Verzoeker en twee van de rechters, mr. Van den Acker en mr. Brandts, zijn verschenen. Mr. Koster-Van der Linden was verhinderd.
[verweerder refereert zich]
[enkel verzoeker verschijnt t.t.z./verzoekt om aanhouding]
De rechtbank heeft, na het horen van verzoeker en de verschenen rechters en een korte schorsing, in aanwezigheid van deze betrokkenen mondeling uitspraak gedaan, zoals hierna vastgelegd.

2.Standpunt van verzoeker

Verzoeker voert aan dat hij [naam gezinsvoogd] van Bureau Jeugdzorg, de voormalige gezinsvoogd, als getuige ter zitting wil laten oproepen. Deze zou kunnen verklaren dat, anders dan in de deskundigenrapporten in het dossier wordt geconcludeerd, verzoeker goed omgaat met zijn zoontje en dat hij kan samenwerken met hulpverleners. Van Bureau Jeugdzorg mag [naam gezinsvoogd] echter geen contact meer met verzoeker noch met de huidige gezinsvoogd hebben en daarom zal [naam gezinsvoogd] niet zonder oproeping door de rechtbank naar de zitting komen. Ondanks herhaalde verzoeken, laatstelijk bij uitvoerig gemotiveerde brief van de advocaat van verzoeker van 17 september 2015, roept de rechtbank [naam gezinsvoogd] niet op om een verklaring ten gunste van verzoeker af te leggen in de zaak. Daardoor geeft de rechtbank blijk van vooringenomenheid jegens verzoeker en dit is de grondslag van het wrakingsverzoek

3.De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen ingevolge - onder meer - artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen. Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
De vraag die hier voorligt is of uit het feit dat deze rechters hebben beslist, [naam gezinsvoogd] niet voorafgaand aan de zitting op te roepen om daar te verschijnen en te verklaren, kan worden opgemaakt dat zij vooringenomen te zijn ten opzichte van verzoeker.
Bij brief van 17 september 2015 heeft de advocaat van verzoeker gemotiveerd gevraagd om [naam gezinsvoogd] als getuige/informant op te roepen voor de zitting van 25 september 2015. De advocaat heeft - zo blijkt uit een aantekening in het dossier waarvan verzoeker de juistheid heeft erkend - telefonisch van de griffier een antwoord op zijn verzoek ontvangen. Dit luidde dat de rechtbank geen aanleiding zag [naam gezinsvoogd] op te roepen. Daaraan is door de griffier toegevoegd dat het de advocaat en verzoeker vrij stond [naam gezinsvoogd] mee te nemen naar de zitting om, als daar aanleiding toe zou zijn, te verklaren over zijn ervaringen met verzoeker.
Artikel 800 lid 2 Rv bepaalt dat de rechter
kanbevelen dat iemand wiens verklaring in verband met de beoordeling van het (familierechtelijke) verzoek van betekenis
kanzijn, wordt opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Uit het (hiervoor gecursiveerde) woordgebruik in de wet volgt dat de rechtbank - anders dan in een zaak waarin zij aan een partij een bewijsopdracht heeft gegeven - bij een verzoek als hier aan de orde was een ruime beoordelingsmarge heeft: ten aanzien van de vraag
ofeen verklaring van een door een partij gewenste getuige of informant voor de te nemen beslissing van betekenis kan zijn en
ofhet aangewezen is die persoon op te roepen. Kennelijk hebben de rechters voorafgaand aan de zitting, naar aanleiding van de brief van de advocaat van verzoeker, de inschatting gemaakt dat het horen van [naam gezinsvoogd] niet opportuun was, althans niet zodanig opportuun dat hij door de rechtbank moest worden opgeroepen. Hieruit volgt niet dat de rechters reeds tot het oordeel waren gekomen dat een eventuele verklaring niets ten gunste van verzoeker zou kunnen of mogen toevoegen. Verzoeker is immers in de gelegenheid gesteld [naam gezinsvoogd] zelf mee te nemen naar de zitting en de mogelijkheid dat hij dan toch gehoord zou worden, heeft de rechtbank open gelaten. De reden waarom verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt - volgens verzoeker was het [naam gezinsvoogd] door Bureau Jeugdzorg verboden - moet de wrakingskamer in het midden laten. Van de rechtbank is in elk geval geen verbod uitgegaan en niet is gebleken dat de rechtbank enig verbod van een derde zou hebben ondersteund.
De wrakingskamer is, samenvattend, van oordeel dat in de beslissing van de rechters om [naam gezinsvoogd] niet op te roepen voor de zitting geen grond kan worden gevonden om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. Zij wijst het verzoek tot wraking dan ook af.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs. P. Hoekstra en
G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2015.
[t.t.z. geen bewijs van oproeping van verweerder overgelegd]