ECLI:NL:RBLIM:2015:8468

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
4422129 CV EXPL 15-8428
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van de overeenkomst coördinatie tussenschoolse opvang en de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de opzegging van een overeenkomst tussen [eiseres] en [naam basisschool], die onderdeel uitmaakt van de stichting Stichting Kom Leren. De overeenkomst, die op 14 oktober 2014 werd ondertekend, betrof de coördinatie van tussenschoolse opvang. De school heeft de overeenkomst opgezegd omdat zij contact tussen de coördinator en een leerling zoveel mogelijk wilde voorkomen. [Eiseres] vorderde loondoorbetaling en toelating tot haar werkzaamheden, stellende dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst die niet zonder toestemming van het UWV kon worden opgezegd.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 21 september 2015. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor [eiseres], aangezien zij afhankelijk is van haar inkomsten uit de werkzaamheden voor de stichting. De kantonrechter heeft de vraag of de overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, niet definitief beantwoord, maar heeft wel geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat dit het geval is. De stichting heeft als verweer aangevoerd dat de overeenkomst een overeenkomst van opdracht betreft, maar de kantonrechter heeft dit niet overtuigend gevonden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de stichting [eiseres] binnen 24 uur moet toelaten tot de school en haar in de gelegenheid moet stellen haar werkzaamheden te verrichten. Tevens is de stichting veroordeeld tot betaling van loon en proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, met inachtneming van een dwangsom voor het geval de stichting in gebreke blijft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 4422129 CV EXPL 15-8428
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 5 oktober 2015
in de zaak van:
[eiseres]
wonend te [adres]
[woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. A. van den Eshoff, advocaat te Echt
tegen:
de stichting
STICHTING KOM LEREN
gevestigd te Maastricht
gedaagde partij
gemachtigde mr. A.L.W.G. Houtakkers.
Partijen zullen hierna ook [eiseres] en de stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de door [eiseres] ingediende producties
  • de mondelinge behandeling op 21 september 2015, bij welke gelegenheid van de zijde van gedaagde partij een pleitnota overgelegd is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam basisschool] (hierna: [naam basisschool] ), een in Maastricht gevestigde basisschool, is een vestiging van de stichting. [bestuurder stichting] (hierna: [bestuurder stichting] ) is alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van de stichting. [directeur basisschool] (hierna: [directeur basisschool] ) is directeur van [naam basisschool] .
2.2.
Op 14 oktober 2014 hebben [eiseres] en [directeur basisschool] een “Overeenkomst Coördinatie Tussenschoolse Opvang” ondertekend. De overeenkomst vermeldt dat [directeur basisschool] de bevoegde vertegenwoordiger is van “het bestuur van de school, Stichting kom Leren gevestigd te Maastricht”.
2.3.
Op grond van voornoemde overeenkomst heeft [eiseres] met ingang van 25 augustus 2014 als coördinator van de vrijwilligers die de tussenschoolse opvang bij [naam basisschool] verzorgen werkzaamheden verricht voor [naam basisschool] (althans de stichting) gedurende (ten minste) 16 uur per week verricht, tegen betaling door de stichting van € 25,00 netto per uur.
2.4.
[eiseres] heeft twee schoolgaande kinderen, die beiden onderwijs volgen op [naam basisschool] in respectievelijk groep 7 en 8. [eiseres] ’ zoon [naam zoon eiseres] is bevriend met [naam leerling 1] . [naam leerling 1] volgt eveneens onderwijs op [naam basisschool] .
2.5.
In oktober 2014 heeft [eiseres] met de moeder van [naam leerling 1] contact opgenomen omdat zij zich zorgen maakte over problemen waarover [naam leerling 1] vertelde bij [eiseres] thuis (als hij bij [naam zoon eiseres] op bezoek was) alsmede via sms-contact met [eiseres] .
2.6.
In december 2014 heeft [eiseres] bij de interne begeleider binnen [naam basisschool] melding gemaakt van haar zorgen omtrent de (thuis)situatie van [naam leerling 1] .
2.7.
Op enig moment daarna heeft de moeder van [naam leerling 1] bij [directeur basisschool] een klacht ingediend over [eiseres] en kennelijk aan [directeur basisschool] verzocht [eiseres] de toegang tot de school te ontzeggen.
2.8.
Bij e-mail van 9 februari 2015 heeft [directeur basisschool] aan [eiseres] en aan de ouders van [naam leerling 1] medegedeeld dat op grond van de bestaande informatie er geen grond is om [eiseres] de toegang tot de school te ontzeggen en/of om de activiteiten die [eiseres] op school verricht stop te zetten. [directeur basisschool] stelt in deze e-mail voor een externe deskundige in te schakelen om een zo objectief mogelijk oordeel over de situatie te vormen.
2.9.
Op 10 maart 2015 heeft [directeur basisschool] telefonisch aan [eiseres] medegedeeld dat zij per direct haar werkzaamheden als coördinator dient neer te leggen. [directeur basisschool] heeft zich dienaangaande gebaseerd op het advies van vertrouwenspersoon [naam vertrouwenspersoon] .
2.10.
Bij brief van 11 maart 2015 heeft [eiseres] aan [directeur basisschool] (samengevat) medegedeeld dat zij het er niet mee eens is dat zij op non-actief gesteld is, dat zij zich beschikbaar houdt voor het verrichten van haar werkzaamheden en dat zij een gesprek wenst met [directeur basisschool] .
2.11.
Bij e-mailberichten van 12 maart 2015 heeft [directeur basisschool] [eiseres] uitgenodigd voor een gesprek. Tevens heeft hij [eiseres] medegedeeld dat het stopzetten van de activiteiten op school vooralsnog zal gelden tot einde van het schooljaar.
2.12.
Op 19 maart 2015 heeft een gesprek tussen [eiseres] en [directeur basisschool] plaatsgevonden. Zij hebben tijdens dit gesprek afgesproken dat [eiseres] tot het einde van het schooljaar haar werkzaamheden beperkt zou uitvoeren en dat er rond de meivakantie een evaluatiemoment met de ouders van [naam leerling 1] zou worden gepland.
2.13.
Bij e-mail van 1 juni 2015 vraagt (de gemachtigde van) [eiseres] aan [directeur basisschool] of de evaluatie reeds heeft plaatsgevonden.
2.14.
Bij e-mail van 2 juni 2015 deelt [directeur basisschool] mede dat de moeder van [naam leerling 1] geen gesprek met [eiseres] wenst. Voorts deelt [directeur basisschool] mede dat advies van de behandelend psycholoog van [naam leerling 1] gevraagd zal worden over de (on)wenselijkheid van de aanwezigheid van [eiseres] op school en dat “Veilig Thuis” een onderzoek is gestart in opdracht van de moeder van [naam leerling 1] . [directeur basisschool] deelt mede dat de bevindingen van de psycholoog en “Veilig Thuis” zullen worden meegenomen in de beslissing van de school over de op dat moment geldende maatregelen.
2.15.
Op 7 juli 2015 heeft er opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] (en haar gemachtigde) en [directeur basisschool] , waarbij [eiseres] heeft verklaard dat zij met ingang van het nieuwe schooljaar haar werkzaamheden weer onbeperkt wenst te verrichten en waarbij [directeur basisschool] heeft verklaard uiterlijk op 14 juli 2015 een beslissing dienaangaande te nemen.
2.16.
Op 14 juli 2015 heeft [directeur basisschool] aan [eiseres] medegedeeld nog geen beslissing te kunnen nemen en dat hij eerst advies van de behandelend psycholoog van [naam leerling 1] nodig heeft.
2.17.
Op 17 juli 2015 heeft andermaal een gesprek tussen [eiseres] en [directeur basisschool] plaatsgevonden waarbij volgens [eiseres] afspraken gemaakt zijn over onbeperkte werkhervatting vanaf 31 augustus 2015. In een e-mail van diezelfde datum verzoekt [eiseres] [directeur basisschool] de afspraken schriftelijk te bevestigen.
2.18.
Bij e-mailbericht van 21 juli 2015 deelt [directeur basisschool] aan [eiseres] mede dat de moeder van [naam leerling 1] “ernstige bezwaren heeft tegen de dingen die we vrijdag hebben besproken”. [directeur basisschool] stelt [bestuurder stichting] ingelicht te hebben en dat hij “het document” niet kan versturen voordat dit met [bestuurder stichting] is besproken.
2.19.
Bij e-mailbericht van 24 juli 2015 deelt [directeur basisschool] aan [eiseres] mede dat tijdens een gesprek tussen [directeur basisschool] , [bestuurder stichting] en de vertrouwenspersoon [naam vertrouwenspersoon] is geconcludeerd dat de in februari 2015 opgelegde beperkingen zullen worden gehandhaafd. Redengevend voor die conclusie was het advies van de behandelend psycholoog van [naam leerling 1] dat (kort gezegd) de situatie van [naam leerling 1] niet was verbeterd en dat de aanwezigheid/nabijheid van [eiseres] van invloed is op het gedrag en welbevinden van [naam leerling 1] . [directeur basisschool] kondigt voorts aan dat de huidige overeenkomst met [directeur basisschool] opgezegd zal worden omdat deze niet in overeenstemming is met de op dat moment bestaande situatie.
2.20.
Bij brief van 24 juli 2015 heeft [directeur basisschool] de overeenkomst met [eiseres] opgezegd per 1 augustus 2015 met inachtneming van de in de overeenkomst vermelde opzegtermijn van twee maanden.
2.21.
Bij e-mailbericht van 28 augustus 2015 heeft [eiseres] [directeur basisschool] (onder meer) medegedeeld dat de opzegging geen doel treft aangezien er tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst die niet zonder toestemming van het UWV kan worden opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert [naam basisschool] , althans de stichting te veroordelen:
haar binnen 24 uur nadat dit vonnis is gewezen toe te laten tot “haar bedrijf” en [eiseres] in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag (of gedeelte van een dag) dat [naam basisschool] /de stichting daarmee in gebreke blijft;
tot betaling aan [eiseres] van het loon van € 25,00 per uur voor iedere maand vanaf 1 augustus 2015 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd,
om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis de proceskosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [naam basisschool] /De stichting niet binnen deze termijn de proceskosten betaalt.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiseres] (samengevat) aan dat de in rechtsoverweging 2.2. genoemde overeenkomst een arbeidsovereenkomst is en dat deze arbeidsovereenkomst niet zonder toestemming van het UWV opgezegd kan worden. Subsidiair beroept zij zich op het rechtsvermoeden van art. 610a BW. Volgens [eiseres] heeft [naam basisschool] /de stichting geen (gerechtvaardigde) grond om haar de toegang tot haar werkzaamheden te ontzeggen omdat op grond van de met [directeur basisschool] op 17 juli 2015 gemaakte afspraken al zoveel mogelijk rekening is gehouden met het vermijden van direct contact tussen [eiseres] en [naam leerling 1] . Zelfs indien er wel een dergelijke grond aanwezig is, dan dient [eiseres] in staat gesteld te worden haar werkzaamheden te verrichten op een andere vestiging van de stichting. Ten aanzien van het spoedeisend belang van de door haar gevorderde voorzieningen heeft [eiseres] aangevoerd dat het in het belang van de leerling [naam leerling 2] (aan wie zij speciale gymlessen geeft) en van haar eigen kinderen is dat zij weer tot de school wordt toegelaten. Voorts stelt zij dat zij geen andere werkgevers heeft en derhalve voor wat betreft haar inkomsten en haar loopbaanontwikkeling afhankelijk is van het dienstverband met [naam basisschool] /de stichting.
3.3.
Het verweer van [naam basisschool] /de stichting strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de aard van de gevraagde voorzieningen het spoedeisend belang aannemelijk is nu niet is betwist dat [eiseres] voor wat betreft haar inkomsten afhankelijk is van haar (zoals zij stelt) “dienstverband” met [naam basisschool] , althans de stichting. Voorts heeft zij, indien haar stelling dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst juist is, spoedeisend belang bij hervatting van haar werkzaamheden op korte termijn.
4.2.
De dagvaarding vermeldt als gedaagde alleen [naam basisschool] (als nevenvestiging van de stichting Stichting Kom Leren). Ter zitting heeft de kantonrechter op grond van de verklaringen van partijen verstaan dat de vorderingen van [eiseres] worden geacht te zijn gericht tegen de stichting. Door mr. Houtakkers is daarop ter zitting verklaard dat ook de stichting is verschenen, vertegenwoordigd door [bestuurder stichting] . Om die reden is in de aanhef van dit vonnis uitsluitend de stichting als gedaagde vermeld.
4.3.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de in 2.2. vermelde overeenkomst een arbeidsovereenkomst is. Strikt genomen kan thans die vraag niet worden beantwoord omdat in kort geding geen declaratoir vonnis gewezen kan worden. Wel kan in deze procedure geanticipeerd worden op de mogelijke uitkomst van een eventueel door [eiseres] te entameren bodemprocedure met als inzet de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.4.
De stichting heeft als formeel verweer opgeworpen dat [directeur basisschool] niet bevoegd was namens de Stichting de bewuste overeenkomst te sluiten met [eiseres] .
De overeenkomst vermeldt evenwel dat [directeur basisschool] optreedt als bevoegd vertegenwoordiger van het bestuur van [naam basisschool] , zijnde de stichting. [eiseres] heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter op basis daarvan er redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat [directeur basisschool] bevoegd was namens de stichting de overeenkomst te sluiten met [eiseres] .
4.5.
Inhoudelijk heeft de stichting aangevoerd dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een overeenkomst van opdracht betreft. De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak wordt de inhoud van de overeenkomst bepaald door de bedoeling die partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daar inhoud aan hebben gegeven.
4.7.
De tussen partijen gesloten schriftelijke overeenkomst bepaalt: “Bekostiging vindt plaats op freelancebasis”. Ook valt op dat nergens in de overeenkomst wordt gerept van “werkgever” of “werknemer”. [eiseres] wordt in de overeenkomst “coördinator” en “uitvoerder” genoemd en [naam basisschool] (als onderdeel van de stichting) “opdrachtgever”. Op grond van deze tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst lijkt het erop dat partijen de bedoeling hebben gehad een overeenkomst van opdracht te sluiten. Ter zitting is evenwel gebleken dat partijen voor deze formuleringen hebben gekozen louter om “belastingtechnische redenen”. Anders dan de stichting (wellicht) heeft beoogt te stellen volgt uit de tekst van de overeenkomst derhalve niet, althans niet zonder meer, dat het de bedoeling van partijen was dat [eiseres] haar werkzaamheden op grond van een overeenkomst van opdracht zou verrichten.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] ook tijdens vakanties recht had op loon voor de overeengekomen 16 uur per week. Een dergelijke constructie past veel meer binnen een door een arbeidsovereenkomst dan door een overeenkomst van opdracht beheerste rechtsverhouding. In geval van een arbeidsovereenkomst heeft de werknemer immers recht op vakantiedagen tijdens welke het loon doorbetaald wordt, terwijl het niet voor de hand ligt dat een opdrachtgever aan de opdrachtnemer loon betaald voor niet gewerkte uren. Het argument van de stichting dat zij zonder deze constructie geen coördinator voor de betreffende werkzaamheden zou kunnen vinden doet er niet aan af dat deze afspraak een indicatie is voor het bestaan van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
4.9.
Ook het gegeven dat [eiseres] gedurende vaste tijden de werkzaamheden persoonlijk dient te verrichten duidt veeleer op het bestaan van een arbeidsovereenkomst dan op een overeenkomst van opdracht. Het argument van de stichting dat [eiseres] nooit afwezig geweest is, zodat nimmer aan de orde is geweest of iemand anders de werkzaamheden zou moeten uitvoeren, miskent dat [eiseres] vanaf medio maart 2015 haar werkzaamheden beperkt heeft uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de resterende werkzaamheden die vanaf dat moment dus niet door [eiseres] verricht werden, door iemand anders zijn overgenomen. Nu de stichting daarover niets heeft gesteld, gaat de kantonrechter ervan uit dat er geen vervanger voor deze werkzaamheden is aangesteld, zodat de stelling van [eiseres] dat zij de werkzaamheden persoonlijk dient te verrichten voor juist gehouden moet worden. In ieder geval hebben partijen in de praktijk op die wijze uitvoering gegeven aan de overeenkomst.
4.10.
Voorts blijkt uit het in paragraaf 3 van dit vonnis vermelde feitenrelaas genoegzaam dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen [directeur basisschool] en [eiseres] . In eerste instantie heeft [directeur basisschool] [eiseres] volledig op non-actief gesteld en later heeft hij haar opgedragen de overeengekomen werkzaamheden beperkt uit te voeren, althans heeft hij geweigerd om aan het verzoek van [eiseres] om de beperkingen op te heffen tegemoet te komen. Dergelijke maatregelen gaan naar het oordeel van de kantonrechter veel verder dan de instructies die een opdrachtgever in het kader van een overeenkomst van opdracht aan de opdrachtnemer placht te kunnen geven.
4.11.
Omdat de stichting dat niet heeft betwist staat voorts vast dat [eiseres] wat betreft haar inkomsten afhankelijk is van de maandelijkse betalingen van de stichting omdat [eiseres] alleen voor de stichting werkzaamheden verricht. Ook dit gegeven, waaruit blijkt dat [eiseres] economisch afhankelijk is van de stichting, is een argument dat veeleer pleit voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dan van een overeenkomst van opdracht.
4.12.
Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat naar alle waarschijnlijkheid in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en de stichting. Aangezien de opzegging is gedaan zonder instemming van [eiseres] en zonder toestemming van het UWV, zal naar alle waarschijnlijkheid de stichting in een eventueel nog aanhangig te maken bodemprocedure veroordeeld worden tot betaling van het loon. De vordering onder 2. is derhalve toewijsbaar met dien verstande dat, nu het een voorlopige voorziening betreft, de stichting tot betaling van voorschotten veroordeeld zal worden.
4.13.
De vordering onder 1. verstaat de kantonrechter aldus dat [eiseres] vordert haar toe te laten tot [naam basisschool] teneinde aldaar de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Ook die vordering is toewijsbaar. Het enkele feit dat de behandelend psycholoog van [naam leerling 1] heeft geoordeeld dat de situatie van [naam leerling 1] niet is verbeterd ten opzichte van februari 2015 en dat de aanwezigheid van [eiseres] in de nabijheid van [naam leerling 1] (of direct contact tussen [naam leerling 1] en [eiseres] ) van invloed is op zijn gedrag en welbevinden, is onvoldoende om [eiseres] niet tot haar werkzaamheden toe te laten. Daar staat immers tegenover dat [naam vertrouwensarts] (vertrouwensarts) en [naam maatschappelijk werker] (maatschappelijk werker) van Veilig Thuis Zuid-Limburg hebben verklaard geen noodzaak te zien dat ieder contact tussen [eiseres] en [naam leerling 1] zou moeten worden vermeden. Zij hebben voorts verklaard dat een verantwoord contact wellicht ook mogelijkheden zou kunnen bieden aan [naam leerling 1] om zijn gevoelens voor [eiseres] te verwerken en een plaats te geven. Onduidelijk is gebleven waarom de stichting aan het oordeel van de psycholoog meer waarde hecht dan aan het advies van Veilig Thuis Zuid-Limburg. De stichting stelt een belangenafweging gemaakt te hebben, waarbij het belang van [naam leerling 1] heeft geprevaleerd. Echter gezien de tegenstrijdige adviezen is onvoldoende aannemelijk geworden dat het niet-toelaten van [eiseres] in het belang van [naam leerling 1] is. Voorts overweegt de kantonrechter dat, zelfs indien wel aannemelijk zou worden dat het (zoveel mogelijk) vermijden van contact met [eiseres] in het belang van [naam leerling 1] zou zijn, dan nog niet is gezegd dat het niet-toelaten van [eiseres] tot haar werkzaamheden de enige passende maatregel zou zijn. Op grond van deze overwegingen zal de stichting derhalve worden veroordeeld om [eiseres] binnen 24 uur na heden toe te laten tot [naam basisschool] en [eiseres] in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.
4.14.
De gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag(deel) zal worden toegewezen, met dien verstande dat het maximaal te verbeuren bedrag van € 20.000,00 zal bedragen.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de stichting worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op;
  • dagvaarding € 99,64
  • griffierecht € 78,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 777,64.
Indien de stichting dit bedrag niet binnen veertien dagen aan [eiseres] betaald, zal zij voorts de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het verstrijken van die termijn aan [eiseres] dienen te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de stichting om [eiseres] binnen 24 uur na heden toe te laten tot [naam basisschool] en om [eiseres] aldaar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de stichting hiermee in gebreke blijft, tot een maximumbedrag van € 20.000,00,
5.2.
veroordeelt de stichting om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting maandelijks voorschotten te betalen, gelijk aan het overeengekomen loon van € 25,00 netto per uur vanaf 1 augustus 2015 tot de dag waarop de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd,
5.3.
veroordeelt de stichting om binnen veertien dagen na heden de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten van € 777,64 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW