In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelend onder de naam [naam], en Tennishal Meerssen B.V. De eiser vorderde in kort geding de voortzetting van de huur op basis van een oude huurovereenkomst, die volgens hem niet was beëindigd. De eiser stelde dat de huurovereenkomst per 1 september 2015 was verlengd, terwijl Tennishal betwistte dat de overeenkomst nog van kracht was. De rechtbank oordeelde dat er een grote kans was dat in een eventuele bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de oude huurovereenkomst was beëindigd. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de eiser op 1 september 2015 een nieuwe huurovereenkomst had aangeboden, die door Tennishal niet was geaccepteerd. De rechtbank concludeerde dat de gevorderde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat de nieuwe huurovereenkomst niet als grondslag voor de vordering was ingediend. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Tennishal, die tot de datum van het vonnis op € 600,00 waren begroot.
De procedure begon met een dagvaarding op 10 september 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 september 2015. De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De eiser had een huurovereenkomst gesloten voor het horecagedeelte van een pand, maar de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst waren niet succesvol afgerond. De rechtbank oordeelde dat de kans groot was dat de oude huurovereenkomst was beëindigd, en dat de eiser niet kon aantonen dat hij recht had op de gevorderde voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak om contractuele verplichtingen goed na te komen.