ECLI:NL:RBLIM:2015:8466

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
4428439 CV EXPL 15-8506
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot voortgezette huur op basis van oude huurovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelend onder de naam [naam], en Tennishal Meerssen B.V. De eiser vorderde in kort geding de voortzetting van de huur op basis van een oude huurovereenkomst, die volgens hem niet was beëindigd. De eiser stelde dat de huurovereenkomst per 1 september 2015 was verlengd, terwijl Tennishal betwistte dat de overeenkomst nog van kracht was. De rechtbank oordeelde dat er een grote kans was dat in een eventuele bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de oude huurovereenkomst was beëindigd. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de eiser op 1 september 2015 een nieuwe huurovereenkomst had aangeboden, die door Tennishal niet was geaccepteerd. De rechtbank concludeerde dat de gevorderde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat de nieuwe huurovereenkomst niet als grondslag voor de vordering was ingediend. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Tennishal, die tot de datum van het vonnis op € 600,00 waren begroot.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 september 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 september 2015. De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De eiser had een huurovereenkomst gesloten voor het horecagedeelte van een pand, maar de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst waren niet succesvol afgerond. De rechtbank oordeelde dat de kans groot was dat de oude huurovereenkomst was beëindigd, en dat de eiser niet kon aantonen dat hij recht had op de gevorderde voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak om contractuele verplichtingen goed na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 4428439 CV EXPL 15-8506
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2015
in de zaak van
[eiser],handelend onder de naam [naam]
wonend en zaakdoend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.L. Breunesse
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
tennishal meerssen b.v.,
gevestigd te Meerssen
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp.
Partijen zullen verder [eiser] en Tennishal genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 10 september 2015
  • de van de zijde van [eiser] overgelegde producties
  • de van de zijde van Tennishal overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 21 september 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met Tennishal een huurovereenkomst gesloten (productie 1 bij exploot) ter zake van het horecagedeelte van het pand staande en gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] (verder te noemen: het gehuurde) tegen een huurprijs van € 1.210,00 per maand inclusief btw.
2.2.
Artikel 3 van de overeenkomst luidt:

Duur, verlenging en opzegging
3.1
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 1 jaar, ingaande op 1 september 2014 en lopende tot en met 1 september 2015
3.2
Na het verstrijken van de in 3.1 genoemde periode wordt deze overeenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van 1 jaar, derhalve tot en met 1 september 2016
Deze overeenkomst wordt vervolgens omgezet voor aansluitende perioden van telkens 1 jaar.
3.3
Beëindiging van deze overeenkomst dient 2 maanden voor afloop van het contract.
3.4
Opzegging dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven.”
2.3.
Op 6 mei 2015 heeft een evaluatiegesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarbij in ieder geval ter sprake is gekomen dat Tennishal de huurovereenkomst alleen onder gewijzigde voorwaarden wilde voortzetten. Tijdens en na dit gesprek hebben partijen onderhandeld over een nieuwe huurovereenkomst.
2.4.
Op 6 augustus 2015 heeft Tennishal een namens haar ondertekende akte ter zake van huur van het gehuurde ter ondertekening aan [eiser] aangeboden (productie 1 van de zijde van Tennishal), uitgaand van een ingangsdatum 1 september 2015 en lopend tot 1 september 2016 en tegen een huurprijs van € 1.815,00 inclusief btw per maand (verder te noemen: de nieuwe huurovereenkomst). [eiser] heeft de akte op dat moment niet ondertekend.
2.5.
Op 31 augustus 2015 heeft Tennishal de huur over de maand september 2015 aan [eiser] gefactureerd op basis van de nieuwe huurovereenkomst.
2.6.
Op 1 september 2015 heeft [eiser] zich naar het gehuurde begeven en de inmiddels wel door hem ondertekende nieuwe huurovereenkomst aan Tennishal overhandigd en daarbij medegedeeld dat hij op basis van de nieuwe huurovereenkomst het gehuurde wil blijven exploiteren. Tennishal heeft - om haar moverende redenen - de nieuwe huurovereenkomst op dat moment ‘niet geaccepteerd’ (zoals haar bestuurder dit ter zitting bij herhaling mondeling heeft geformuleerd) en heeft [eiser] vanaf dat moment de toegang tot het gehuurde geweigerd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert in dit kort geding om - bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad - Tennishal te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde (weer) ter beschikking van [eiser] te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat niet aan die veroordeling is voldaan met een maximum van € 35.000,00 en onder verwijzing van tennishal in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt zich daarbij op het standpunt dat de huurovereenkomst niet is opgezegd of anderszins is beëindigd en derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 3.2, per 1 september 2015 met een jaar is verlengd.
3.3.
Tennishal heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dat [eiser] voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van de exploitatie van het gehuurde als horecabedrijf is door Tennishal niet betwist zodat het gestelde spoedeisende belang in deze procedure vaststaat.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Tennishal voert tot haar verweer aan dat tijdens het evaluatiegesprek op 6 mei 2015 de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd (niet per direct maar per 1 september 2015, zo begrijpt de kantonrechter uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting). Hoewel [eiser] betwist dat sprake is geweest van een beëindiging van de huurovereenkomst, betwist hij niet dat tijdens dat gesprek door Tennishal te kennen is gegeven dat zij de huurovereenkomst niet onder dezelfde voorwaarden wilde voortzetten en dat er in de periode daarna onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen partijen over een nieuwe huurovereenkomst.
4.4.
Voornoemde mate van zekerheid over een voor [eiser] positieve uitkomst in een bodemprocedure is naar het oordeel van de kantonrechter niet aanwezig, in ieder geval niet op de door [eiser] aangevoerde grondslag. Gelet op het feit dat [eiser] op 1 september 2015 de op 6 augustus 2015 aan hem ter ondertekening aangeboden nieuwe huurovereenkomst alsnog ondertekend aan Tennishal heeft overhandigd en daarbij nota bene expliciet gesteld heeft dat hij de huur op de in die overeenkomst genoemde voorwaarden wilde voortzetten, acht de kantonrechter de kans te groot dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de (oude) huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd, zo niet tijdens het evaluatiegesprek op 6 mei 2015 dan wel op 1 september 2015 door de overhandiging aan Tennishal van de toen door beide partijen ondertekende nieuwe huurovereenkomst. Nu de nieuwe huurovereenkomst evenwel niet als feitelijke grondslag (ook niet subsidiair) aan de vordering ten grondslag is gelegd, komt de kantonrechter aan een beoordeling van de vordering op die grondslag dan ook verder niet toe.
4.5.
Gelet op het bovenstaande komt de gevorderde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Tennishal tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de gevorderde voorziening af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Tennishal tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK