In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Xonar en een gedaagde, die tijdelijk woonruimte had gekregen in het kader van crisisopvang vanwege huiselijk geweld. Xonar biedt opvang en hulp aan vrouwen in moeilijkheden en had een overeenkomst gesloten met de gedaagde voor de terbeschikkingstelling van een appartement voor de duur van de hulpverlening. De gedaagde was op 19 mei 2014 aangemeld bij Xonar en had een overeenkomst getekend waarin stond dat het verblijf in de woning onlosmakelijk verbonden was met de begeleiding en hulpverlening van Xonar.
Op 13 juli 2015 heeft Xonar de overeenkomst opgezegd, omdat de gedaagde een aangeboden reguliere huurwoning had geweigerd. Xonar vorderde in kort geding de ontruiming van de woning, omdat de gedaagde nog steeds in de woning verbleef. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van Xonar spoedeisend was en dat de gedaagde geen verweer had gevoerd tegen de stelling dat de huurbeschermingsbepalingen niet van toepassing waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gedaagde niet langer recht had op de woonruimte, omdat de zorg- en hulpverlening niet meer noodzakelijk was.
De rechtbank heeft de vordering van Xonar toegewezen en de gedaagde veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.