ECLI:NL:RBLIM:2015:8446

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
C/03/210964 / KG ZA 15-470
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil en misbruik van executiebevoegdheid in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een executiegeschil. De eiser, een voormalig werknemer van een failliete vennootschap, vorderde schorsing van de executie van een eerder vonnis, waarin hij was veroordeeld tot betaling aan de curator van de failliete vennootschap. De eiser stelde dat er sprake was van een restitutierisico, omdat hij in het geval van vernietiging van het vonnis niet in staat zou zijn om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Daarnaast voerde hij aan dat hij in financiële problemen zou komen door de voortzetting van de executie, aangezien hij en zijn partner slechts een inkomen hebben dat gelijk is aan de beslagvrije voet.

De curator, gedaagde in deze procedure, verweerde zich tegen de vorderingen van de eiser. Hij stelde dat de vorderingen van de eiser ongegrond waren en dat er geen misbruik van executiebevoegdheid was. De voorzieningenrechter overwoog dat de eiser niet met succes inhoudelijke argumenten tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis kon aanvoeren, tenzij er sprake was van een juridische of feitelijke misslag. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet konden worden toegewezen, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van een noodsituatie of dat de curator onaanvaardbare voorwaarden had gesteld voor betaling op een derdengeldrekening.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard ten aanzien van de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/210964 / KG ZA 15-470
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.D.B. Stap,
tegen
[gedaagde]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wWv Reschlo Maastricht B.V., statutair gevestigd te Maastricht,
wonend en kantoorhoudend te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon en in zijn hoedanigheid van advocaat.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] q.q. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de door [eiser] overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] q.q. met (de reeds op voorhand ingezonden) producties en de ter zitting overgelegde productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 7 januari 2014 is de hierboven genoemde vennootschap (hierna: de B.V.) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [gedaagde] q.q. tot curator. [eiser] was op dat moment werknemer van de B.V.
2.2.
Op 10 januari 2014 heeft [gedaagde] q.q. de arbeidsovereenkomst tussen de B.V. en [eiser] opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, als gevolg waarvan deze arbeidsovereenkomst is geëindigd.
2.3.
Het UWV heeft bij beslissing van 17 juni 2014 naar aanleiding van een aanvraag van [eiser] beslist dat hij op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet weliswaar recht heeft op een uitkering maar dat er geen uitbetaling zal plaatsvinden omdat de schuld van [eiser] aan de B.V. van € 45.000,00 hoger is dan die uitkering. Het door [eiser] tegen deze beslissing ingediende bezwaar is door het UWV bij beslissing van 9 december 2014 ongegrond verklaard.
2.4.
[eiser] is eigenaar van de onroerende zaken aan de [adres] te [plaats] . Deze onroerende zaken zijn op 23 december 2013 verkocht aan
Isoprojects B.V. (hierna: Isoprojects). Omdat Isoprojects de met [eiser] overeengekomen waarborgsom niet (tijdig) heeft betaald, heeft [eiser] de koopovereenkomst met Isoprojects buitengerechtelijk ontbonden op 9 mei 2014.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg (locatie Maastricht) van 15 juli 2015 is Isoprojects veroordeeld tot betaling van een (contractuele) boete van € 38.293,18 (+ PM) aan [eiser] .
2.5.
[gedaagde] q.q. heeft (voor zover hier van belang) conservatoir (derden)beslag gelegd op de kooppenningen onder Isoprojects en op voormelde onroerende zaken.
2.6.
Bij vonnis van 26 augustus 2015 van deze rechtbank (zaaknummer C/03/190002 HA ZA 14-192) is voor zover hier van belang [eiser] in conventie veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] q.q. van een bedrag van € 19.200,00, een bedrag van € 45.000,00, alsmede de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
[gedaagde] q.q. heeft het vonnis van 26 augustus 2015 op 3 september 2015 aan Isoprojects betekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad:
primair:
a. schorsing van de executie van het vonnis van 26 augustus 2015 totdat er een in kracht van gewijsde gegane uitspraak is,
subsidiair:
[gedaagde] q.q. te veroordelen om binnen veertien dagen na vonnisdatum zekerheid te stellen ten gunste van [eiser] in de vorm van een bankgarantie van € 80.000,00, welke bankgarantie strekt tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen [gedaagde] q.q. aan [eiser] verschuldigd is of wordt, althans zekerheid te stellen op een andere in goede justitie te bepalen wijze,
primair en subsidiair:
[gedaagde] q.q. te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [eiser] voor iedere dag (of ieder dagdeel) dat hij niet voldoet aan het onder a. of b. gevorderde
[gedaagde] q.q. te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering voert [eiser] (samengevat) het volgende aan.
Het belang van [eiser] bij schorsing van de executie van het vonnis van 26 augustus 2015 weegt zwaarder dan het belang dat [gedaagde] q.q. heeft bij voortzetting van de executie. [eiser] beroept zich in dit verband op een restitutierisico omdat in geval van vernietiging van het te executeren vonnis [gedaagde] q.q. niet in staat zal zijn tot terugbetaling van hetgeen [eiser] dan onverschuldigd betaald heeft. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] q.q. zonder goede grond het aanbod van [eiser] om het gevorderde bedrag in verband met dat restitutierisico op de derdenrekening van (het kantoor van) [gedaagde] q.q. over te maken niet aanvaard. [eiser] stelt voorts dat hij “bij een aanhoudende veroordeling voldoende verhaal” biedt en dat [gedaagde] q.q. als gevolg van de gelegde beslagen en beslagen die nog gelegd worden over voldoende zekerheid heeft dat [eiser] de vordering zal voldoen. [eiser] stelt verder dat in geval van voortzetting van de executie hij in financiële problemen zal komen te verkeren omdat hij en zijn partner met een inkomen dat is beperkt tot de beslagvrije voet niet in staat zullen zijn de “kortlopende betalingsverplichtingen” waaronder de woonlasten te betalen.
3.3.
Het verweer van [gedaagde] q.q. strekt tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
[eiser] betoogt dat het restitutierisico [gedaagde] q.q. thans dient te weerhouden om op korte termijn (derden)beslag te leggen op het inkomen van [eiser] en diens partner omdat [gedaagde] q.q., ook als het vonnis van 26 augustus 2015 onherroepelijk is geworden, voldoende mogelijkheden zal hebben om het in dat vonnis genoemde bedrag van in totaal € 64.200,00 te incasseren.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het vonnis van 26 augustus 2015 (op vordering van [gedaagde] q.q.) uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. In het thans aanhangige executiegeschil kan [eiser] niet met succes inhoudelijke argumenten tegen dat vonnis aanvoeren, tenzij dat vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag. Hetgeen [eiser] aanvoert inzake het restitutierisico is aan te merken als een bezwaar tegen het feit dat het vonnis van 26 augustus 2015 uitvoerbaar bij voorraad verklaard is en kan derhalve, temeer daar gesteld noch gebleken is dat het vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust, strikt genomen reeds om die reden niet tot toewijzing van de vordering van [eiser] leiden. Het enkele gegeven dat [gedaagde] een eventuele uitkomst van een (nog te entameren) hoger beroep tegen het vonnis van 26 augustus 2015 niet wil afwachten en op korte termijn wil overgaan tot verdere executie van dat vonnis door het leggen van derdenbeslag op het inkomen van [eiser] en diens partner, leidt derhalve niet tot misbruik van executiebevoegdheid.
4.4.
[eiser] betoog dat er (ook) sprake is van misbruik van executiebevoegdheid omdat [gedaagde] q.q. een betaling ter hoogte van het gevorderde bedrag op de derdengeldrekening van zijn kantoor weigert, althans dienaangaande onaanvaardbare voorwaarden gesteld heeft, moet worden verworpen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] q.q. niet is gehouden om van deze mogelijkheid tot incasseren van het gevorderde bedrag over te gaan. Bovendien heeft [gedaagde] q.q. betwist dat hij onaanvaardbare voorwaarden gesteld heeft. Volgens [gedaagde] q.q. is het juist [eiser] die allerlei onacceptabele voorwaarden heeft gesteld. Gelet op deze betwisting en het verder uitblijven van een nadere onderbouwing van de zijde van [eiser] is onvoldoende aannemelijk geworden dat als gevolg van door [gedaagde] q.q. gestelde onacceptabele voorwaarden [eiser] niet tot betaling van het gevorderde bedrag op de derdengeldrekening is overgegaan.
4.5.
[eiser] lijkt (ook) te betogen dat [gedaagde] q.q. met de reeds gelegde beslagen voldoende zekerheid heeft dat het bedrag van € 64.200,00 kan worden geïncasseerd. Voor zover [eiser] dit heeft willen aanvoeren, moet dat betoog verworpen worden omdat het deels feitelijk voor onjuist, en deels voor onaannemelijk moet worden gehouden. Partijen zijn het er immers over eens dat de onroerende zaken van [eiser] in geval van executoriale verkoop geen overwaarde zullen hebben. Voorts staat gelet op de hiervoor vermelde besluiten van het UWV vast dat [eiser] geen aanspraak kan maken op uitbetaling van een uitkering ingevolge hoofdstuk IV van de Ww. Ten aanzien van Isoprojects heeft [gedaagde] q.q. gemotiveerd betwist dat deze B.V. verhaal biedt. Daar is van de zijde van [eiser] niets substantieels tegenin gebracht, zodat niet aannemelijk geworden is dat het onder Isoprojects gelegde beslag tot enige betaling aan [gedaagde] q.q. zal leiden.
4.6.
De enkele stelling van [eiser] dat er bij voortzetting van executiemaatregelen door [gedaagde] q.q. een noodsituatie zal ontstaan is onvoldoende grond om de vordering van [eiser] toe te wijzen. [eiser] beroept zich immers ook in dit verband niet op na het vonnis van 26 augustus 2015 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten.
[eiser] heeft bovendien in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat bij verdere executiemaatregelen bij hem een noodsituatie zal ontstaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, zijn de (gestelde) betalingsproblemen die [eiser] en diens partner zullen krijgen op zichzelf genomen, onvoldoende grond om van een noodsituatie te kunnen spreken die [gedaagde] q.q. zou moeten weerhouden van verdere executie van het vonnis van 26 augustus 2015.
4.7.
Op grond van voorgaande overwegingen zal de primaire vordering van [eiser] afgewezen worden. Ook de subsidiaire vordering van [eiser] zal afgewezen worden omdat die is gebaseerd op het door hem gestelde restitutierisico, welk risico hij in de procedure dat heeft geleid tot het vonnis van 26 augustus 2015 aan de orde had moeten stellen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] q.q. worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.101,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] q.q. tot op heden begroot op € 1.101,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van onderdeel 5.2.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.type: