Overwegingen
1. Eiseres heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO, verweerder) gevraagd vanaf 1 september 2013 het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van de hoogte van de aanvullende beurs.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden. Volgens verweerder kan niet worden gesteld dat eiseres vanaf haar twaalfde levensjaar geen contact heeft gehad met haar vader, nu zij vanaf haar achttiende jaar regelmatig contact met hem heeft gehad, in de vorm van telefoontjes, mails, het bijwonen van rechtszittingen en bezoeken. Het contact dat eiseres vanaf haar achttiende met haar vader heeft gehad is volgens verweerder ‘wezenlijk contact’ te noemen. Volgens verweerder is al sprake van ‘wezenlijk contact’ als ouder en kind met elkaar in gesprek zijn. De aard van het gesprek doet dan in zoverre niet ter zake. Ook is volgens verweerder geen sprake van een conflict zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). Daarvoor moet sprake zijn van een zodanig fundamentele en structurele verstoring dat het loskoppeling de enige mogelijkheid is. Volgens verweerder is in dit geval meer sprake van het ontbreken van een relatie dan van een conflict. Dit staat volgens verweerder overigens los van de vraag of er al dan niet sprake is van wezenlijk contact, nu men contact kan hebben zonder dat sprake is van een goede relatie.
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat nu de ernst van het conflict tussen eiseres en haar vader niet is aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige, het verzoek terecht is afgewezen en het bezwaar terecht ongegrond is verklaard.
3. Eiseres voert, samengevat weergegeven, het navolgende aan. Er is (sinds het twaalfde levensjaar) geen sprake van wezenlijk contact tussen eiseres en haar vader. Er is sprake van een conflictsituatie. De vader van eiseres is eerst ruim zeventien jaar na de geboorte van eiseres geconfronteerd met haar bestaan. Eiseres wilde in contact komen met haar halfbroer. Om dit te bewerkstellingen heeft eiseres contact opgenomen met haar vader. Aanvankelijk ontkende de vader van eiseres dat hij een dochter had. De vader had niemand over het bestaan van eiseres verteld. Er is nimmer sprake geweest van wezenlijk contact. Het enige contact dat er gedurende korte tijd na het achttiende levensjaar van eiseres tussen haar en haar vader heeft plaatsgevonden, was zakelijk van aard en had vrijwel altijd te maken met de rechtszaken die op dat moment in het kader van de alimentatieregeling speelden. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2012
(LJN BV6830). Het is voor eiseres heel lastig om door een deskundige of anderszins aan te tonen dat ze geestelijk of fysiek lijdt onder het conflict dat er tussen haar en haar vader bestaat, omdat zij haar vader nooit heeft gekend. Deze bewijsopdracht is volgens eiseres praktisch onmogelijk. Eiseres heeft wel een poging gewaagd aan de bewijsopdracht te voldoen. Zo heeft eiseres een verklaring overgelegd van haar huidige huisartsen [naam] en [naam] , waaruit volgt dat de vader van eiseres haar reeds voor haar geboorte heeft verlaten en niet bijdroeg aan haar opvoeding, ook niet in materiële zin. Voorts volgt uit deze verklaring dat er rond de achttiende verjaardag van eiseres enkele verbale contacten waren die bijdroegen aan het niet opbouwen van een relatie maar aan het verlengen van de breuk. Voorts heeft eiseres een verklaring van haar voormalige huisarts, [naam] , overgelegd waaruit volgt dat de huisarts de vader van eiseres nooit heeft gekend, dat er nooit indirecte contacten tussen de huisarts en de vader van eiseres zijn geweest en dat de vader van eiseres in contacten tussen de huisarts en de moeder van eiseres nooit is voorgekomen. Er is nooit sprake geweest van tussenkomst door maatschappelijk werk of anderszins, omdat er in haar jeugd nooit contact is geweest tussen eiseres en haar vader, waardoor tussenkomst niet nodig was.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet op de studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is de hoogte van de aanvullende beurs afhankelijk van het ouderlijk inkomen.
Ingevolge artikel 3.14 van de Wsf 2000 kan op aanvraag van een studerende de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
Ingevolge artikel 6 van het Bsf 2000 bestaat op grond van artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf 2000 in ieder geval aanspraak op aanvullende beurs, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, indien:
sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende;
het gezag van de ouder is beëindigd;
de studerende geen contact met de ouder heeft;
sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van artikel 7 van het Bsf 2000 is sprake van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken. Verweerder stelt bij de ouder vast dat sprake is van weigering. Indien de ouder geen medewerking voor de vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden. De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.
Uit artikel 8 van het Bsf 2000 volgt dat als bewijs dat het gezag van de ouder is beëindigd een afschrift van de beschikking van de rechtbank dient.
Ingevolge artikel 9 van het Bsf 2000 is van geen contact met de ouder als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, sprake, indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.
Op grond van artikel 12 van het Bsf 2000 geldt dat indien een studerende van zijn ouder alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, ontvangt, het door de rechter vastgestelde bedrag aan alimentatie van de studerende in de plaats komt van de veronderstelde ouderlijke bijdrage. Als bewijs van de hoogte van de alimentatie dient in ieder geval de beschikking van de rechtbank.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan, afgaande op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, bezwaarlijk worden ontkend dat sprake is van een (aanwijsbaar) conflict tussen eiseres en haar vader. Het gaat daarbij in beduidende mate om meer dan een conflict van ‘slechts’ financiële aard in verband met de alimentatie. Dat conflict dateert niet van kort vóórdat eiseres haar aanvraag om loskoppeling heeft ingediend, maar speelt in feite al het hele leven van eiseres, aanvankelijk stilzwijgend door het in het geheel ontbreken van contact, daarna door het ontkennen van het bestaan van eiseres en vervolgens actief, rondom de gevoerde rechtszaken. De gehele situatie heeft ertoe geleid dat er nog slechts zéér sporadisch en slechts zakelijk en indien noodzakelijk contact tussen eiseres en haar vader heeft plaatsgevonden. Op goede gronden kan dan ook worden staande gehouden dat er ten tijde in geding sprake was (en sedertdien nog is) van een langdurig conflict en niet van ‘wezenlijk contact’ zoals dit voor te stellen is in een relatie tussen vader en dochter.
Gelet op de door eiseres gegeven uitgebreide beschrijving van de haar in de loop der jaren met haar vader opgedane negatieve ervaringen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het in acht nemen van alle te dezen relevante factoren niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de conclusie dat het hier niet gaat om een ernstig en structureel conflict zoals bedoeld in artikel 3.14 van de Wsf 2000 en de artikelen 6 en 7 van het Bsf 2000. Daarbij heeft verweerder, gelet op de specifieke situatie, niet van eiseres kunnen verwachten dat zij ter staving van haar stelling dat sprake is van een conflict in vorenbedoelde zin, een deskundigenverklaring heeft kunnen overleggen, anders dan eerdergenoemde verklaringen van de voormalige en huidige huisartsen.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).