In de strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij de productie van amfetamine in een loods te Heerlen, heeft de rechtbank Limburg op 5 oktober 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervaardigen van amfetamine in de periode van 1 juli 2014 tot en met 29 juli 2014. Tijdens de zitting op 21 september 2015 zijn de verdachte en zijn raadsman verschenen, en zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, onderbouwd door het aantreffen van gelaatsmaskers en andere voorwerpen met DNA van de verdachte en zijn medeverdachte in de loods waar het amfetaminelaboratorium was gevestigd.
De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van de voorwerpen in de loods niet onaannemelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, vooral omdat hij deze pas ter zitting had gegeven, nadat hij kennis had genomen van het dossier. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met zijn medeverdachte opzettelijk amfetamine had vervaardigd, en achtte de verdachte strafbaar.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaren op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het gevaar dat de productie van synthetische drugs met zich meebrengt. De rechtbank benadrukte dat de productie van amfetamine niet alleen schadelijk is voor de gezondheid van gebruikers, maar ook leidt tot diverse vormen van criminaliteit. De verdachte had eerder al met politie en justitie te maken gehad voor drugsfeiten, wat de rechtbank in haar oordeel meebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.