4.3.Uit de door [eiseres] bij exploot overgelegde winst- en verliesrekeningen van Gielen over 2011 en 2012 en de door Gielen bij antwoord overgelegde jaarrekening over 2013, blijkt de door Gielen gestelde bedrijfseconomische reden in voldoende mate . Het
e-mailbericht van drs. [naam accountant] , accountant van Gielen, onderstreept nog eens dat het met het bedrijf van Gielen niet goed ging en dat kostenbesparende maatregelen noodzakelijk waren. Daaruit blijkt ook dat bezuinigen op de personeelskosten min of meer een must was voor Gielen.
[eiseres] erkent de aanwezigheid van de gestelde bedrijfseconomische reden ook zélf in deze procedure - zij stelt daarover in het exploot dat de omzet in 2013 fors is afgenomen en wel met meer dan 1 miljoen euro’ - en zij weerspreekt ook niet de noodzaak voor Gielen om op personeelskosten te bezuinigen.
Desondanks is volgens haar sprake van een valse / voorgewende reden. Zonder in te gaan op het verschil tussen die twee van elkaar te onderscheiden categorieën concludeert de kantonrechter dat het een noch het ander rechtstreeks uit het betoog van [eiseres] in het licht van de betwisting van Gielen kan worden afgeleid. Met referte aan enige door [eiseres] bij repliek genoemde argumenten wordt dienaangaande als volgt overwogen:
- Gielen heeft ook al in de UWV-procedure duidelijk gemaakt dat de (meeste) werkzaamheden gehandhaafd zouden blijven doch voortaan door de eigenaren/directeuren verricht zouden gaan worden. In feite betekent dat dus een opheffing van de functie van [eiseres] , ook al wordt dat niet met zoveel woorden gezegd in de UWV-aanvraag. De kantonrechter vermag niet in te zien dat dit een verschil maakt voor de thans te verrichten beoordeling van de destijds bestaande feitelijke situatie van de onderneming en de betrokken werkneemster .
- [eiseres] noemt een aantal personen met wie Gielen een vaststellingsovereenkomst gesloten heeft, maar omdat Gielen niet aangetoond heeft dat die vertrokken zijn en evenmin duidelijk maakt in welke mate daarmee op personeelskosten bezuinigd is, is zij zich blijven afvragen of er een noodzaak bestond om (ook) de overeenkomst met haar op te zeggen.
Wat er ook zij van het al dan niet vertrekken van andere medewerkers (met vermoedelijk geheel andere functies en posities in de onderneming), de gedachtegang van Gielen - ‘de werkzaamheden van [eiseres] kunnen door de vennoten (in een besloten vennootschap: de aandeelhouders / bestuurders) worden verricht en dat levert weer een deel van de noodzakelijke besparingen op’ - is begrijpelijk. Dit behoort nu eenmaal tot de beleidsvrijheid die Gielen als ondernemer/onderneming toekomt. Gielen stelt dat zij objectief te werk gegaan is en dat wordt niet betwist.
- [eiseres] rept ook nog van de toepassing van het afspiegelingsbeginsel, maar werkt dit in het geheel niet uit. Zij leest in de conclusie van antwoord op pagina 4, tweede alinea dat door de opzegging van haar arbeidsovereenkomst, opzegging voor andere collega’s niet meer aan de orde zou zijn. Gielen schrijft echter: “Daarbij is het een misvatting van [eiseres] om te stellen dat door het ontslag van de collega’s ontslag voor [eiseres] niet meer aan de orde zou zijn”. En dat is dus precies het omgekeerde. Er zijn dus blijkbaar al collega’s ontslagen. [eiseres] zegt niet ten opzichte van wie/welke functie afgespiegeld had moeten worden en wijst zelfs niet op het bestaan van een met de hare vergelijkbare (uitwisselbare) functie in de onderneming.
- [eiseres] stelt ook nog dat Gielen op een goedkope manier van haar af heeft willen komen, maar dat is niet relevant in het kader van de vraag naar de werkelijke of verscholen reden van opzegging, maar ziet louter op de nog nader in de beoordeling te betrekken gevolgen daarvan.