ECLI:NL:RBLIM:2015:822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
03/700711-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes; herkenning verdachte middels fotoconfrontaties; gevangenisstraf van 42 maanden

Op 3 februari 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 17 op 18 augustus 2013, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], tijdens een afterparty in Landgraaf met een mes in de hals werd gestoken. De verdachte, die door getuigen werd herkend, ontkende de feiten en beriep zich op zijn zwijgrecht. De rechtbank heeft de zaak op 20 januari 2015 inhoudelijk behandeld, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat het primair tenlastegelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte vanwege twijfels over de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever en getuige [getuige 1] de verdachte tijdens een fotoconfrontatie als dader hebben herkend. De rechtbank oordeelde dat de fotoconfrontatie niet onrechtmatig was en dat de herkenning betrouwbaar was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet het slachtoffer heeft geprobeerd te doden, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 42 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 1.505,11 toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700711-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 januari 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat vast staat dat [slachtoffer] met een mes in de halsstreek is gestoken en dat het een feit van algemene bekendheid is dat verwondingen op die plek de dood tot gevolg kunnen hebben. De vraag of verdachte de dader is dient bevestigend beantwoord te worden, gelet op het door de aangever gegeven signalement en diens herkenning van de verdachte tijdens een meervoudige fotoconfrontatie. Daarbij komt het feit dat de getuige [getuige 1] de dader herkend heeft als ene [verdachte] die woonachtig zou zijn in de wijk Molenberg en ook hij de verdachte tijdens een fotoconfrontatie aanwijst als de dader. Tevens hebben twee wijkagenten van de wijk Molenberg gerelateerd dat de typering “[verdachte] van de Molenberg die zich bezig houdt met criminele activiteiten” alleen kan slaan op de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er te veel twijfel is over de betrokkenheid van de verdachte bij het onderhavig strafbaar feit.
Allereerst heeft de raadsman naar voren gebracht dat de beschrijving dat het om [verdachte] “van de (wijk) Molenberg” zou gaan, afkomstig is van de politie en niet van de aangever of de getuigen.
Verder is bij de fotoconfrontatie die met de aangever is gehouden een fout gemaakt, waardoor deze niet toelaatbaar is als bewijsmiddel. Ook kan niet uitgesloten worden dat de aangever en de getuige [getuige 1] de verdachte tijdens het festival “Castle of Love” hebben gezien of dat zij via sociale media of internet naar een foto van hem hebben gezocht, en dat zij hem daardoor (op basis van een valse herkenning) bij de fotoconfrontaties als dader hebben aangewezen.
Tenslotte heeft de getuige [getuige 2] tijdens een fotoconfrontatie een andere man als de dader aangewezen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de verwonding van aangever slechts oppervlakkig was, dat niet bekend is wat voor mes is gebruikt en met hoeveel kracht er is gestoken en dat niet bekend is wat de intentie van de dader was. Er is dus niet komen vast te staan dat er een aanmerkelijke kans was dat de aangever had kunnen overlijden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 18 augustus 2013 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging tot doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op 17 augustus 2013 met vrienden naar het festival “Castle of Love” is gegaan. Rond 23.00 uur is hij daar weggegaan en is hij samen met [getuige 1] en [getuige 2] naar de “afterparty” in Landgraaf gegaan, waar rond een kampvuur door voor hem onbekende personen werd gedronken en muziek werd gedraaid. [getuige 1] en [getuige 2] wijzen hem daar een jongen aan en vertellen hem dat die jongen [verdachte] heet en op de Molenberg woont. Op een gegeven moment komt die jongen naar hen toe en vraagt aan [getuige 1] of hij zijn telefoon mag lenen. Opeens voelt aangever uit het niets een flinke duw en een pijnlijke steek aan de rechterkant van zijn hals. Hij ziet dat de persoon die [verdachte] heet voor hem staat en een mes in zijn hand houdt. [2] In het ziekenhuis blijkt dat aangever een oppervlakkige snijverwonding van ongeveer 10 cm lang aan de rechterkant van zijn hals heeft. [3] Tijdens een meervoudige fotoconfrontatie herkent aangever de verdachte als de dader. [4]
[getuige 1] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat een mannelijke persoon om een telefoon vroeg. Die persoon is een bekende in Heerlen en verricht criminele handelingen. Hij heet [verdachte] en is een Marokkaan. Verder heeft hij verklaard dat [verdachte] na een korte woordenwisseling met [slachtoffer] wegliep, maar enkele minuten later weer naar [slachtoffer] liep en hem een flinke zet gaf, waardoor [slachtoffer] naar achteren struikelde. Toen [verdachte] wegliep, zag de getuige dat hij een mes in zijn hand hield en dat [slachtoffer] een wond in zijn halsstreek had. [5] [getuige 1] herkent de verdachte vervolgens op een foto als de [verdachte] die [slachtoffer] in de nek heeft gestoken, waarover hij eerder heeft verklaard. [6]
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de aangever in de nacht van 17 op 18 augustus 2013 bij een kampvuur te Landgraaf door een man in zijn halsstreek is gestoken. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of op grond van de beschikbare bewijsmiddelen bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die dit feit heeft gepleegd.
Verdachte heeft zich tegenover de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij op 17 augustus 2013 naar het festival “Castle of Love” is geweest en dat hij daarna een taxi naar huis heeft genomen. Hij ontkent in de nacht van 17 op 18 augustus 2013 bij een kampvuur te zijn geweest en daar de aangever met een mes te hebben gestoken. Desondanks beantwoordt de rechtbank de bovenstaande vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Zowel de aangever als getuige [getuige 1] herkennen de verdachte tijdens een fotoconfrontatie als de persoon die aangever met een mes heeft aangevallen.
Het verweer van de raadsman inhoudende dat de fotoconfrontatie van aangever niet voor het bewijs gebruikt mag worden, omdat de verbalisant zich in eerste instantie met de nummers van de foto’s zou hebben vergist, wordt door de rechtbank verworpen. Over de tijdens die fotoconfrontatie gemaakte vergissing en de oorzaak is door de verbalisant helder en transparant gerelateerd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid van die fotoconfrontatie te twijfelen.
Getuige [getuige 1] heeft aangegeven verdachte te kennen. Hij heeft vroeger wel eens tegen hem gevoetbald. Vervolgens heeft de politie hem één foto voorgehouden die is gemaakt na de aanhouding van verdachte. [getuige 1] heeft bevestigd dat de persoon op die foto de dader is. Onder deze omstandigheden begrijpt de rechtbank waarom er gekozen is voor een enkelvoudige fotoconfrontatie. De getuige kent de verdachte immers en een meervoudige fotoconfrontatie geeft dan niet meer zekerheid met betrekking tot het aanwijzen van de juiste persoon. Enige aanwijzing dat de getoonde foto niet van de dader zou zijn is uit het verhoor van [getuige 1] niet te halen.
Het verweer van de raadsman dat zowel de aangever als de getuige de verdachte op de getoonde foto(s) aanwijzen omdat ze hem wellicht eerder op het festival hebben gezien en er dus sprake zou kunnen zijn van valse herkenning(en) wordt eveneens verworpen. Daar zijn geen aanwijzingen voor. Het is bovendien erg onwaarschijnlijk dat beide getuigen op basis van een valse herkenning dezelfde persoon zouden aanwijzen terwijl er al helemaal geen aanwijzingen zijn waarom aangever en getuige de verdachte valselijk zouden willen beschuldigen.
Tenslotte maakt de raadsman er nog een punt van dat er door de aangever en de getuige gezegd wordt dat verdachte “van de Molenberg zou komen” (wat hij inderdaad doet) terwijl die wetenschap niet van henzelf afkomstig zou zijn maar door de politie zou zijn meegegeven. Hoewel deze omstandigheid in het licht van beide herkenningen nog maar van ondergeschikte betekenis is overweegt de rechtbank hierover nog het volgende.
Tijdens zijn aangifte op 18 augustus 2013 heeft de aangever verklaard dat hij door de getuige [getuige 1] bij het kampvuur, nog voor de steekpartij, gewezen is op een persoon die [verdachte] zou heten en op de Molenberg woont. Deze persoon zou later aan beiden om de telefoon vragen en de messteek toebrengen. Uit deze aangifte volgt dus dat de wetenschap met betrekking tot de wijk waarin verdachte woont niet van de politie afkomstig is.
De rechtbank is, op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aangever met een mes in de hals heeft gestoken of gesneden.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag welk strafbaar feit deze handeling oplevert. Naar het oordeel van het de rechtbank dient het steken of snijden met een mes in de hals tijdens een plotselinge aanval te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. In de hals zijn immers zeer belangrijke aders gelokaliseerd (zoals de halsslagader), die eenvoudig geraakt hadden kunnen worden als de snede iets lager en iets dieper zou zijn uitgevallen, wat bij een plotselinge aanval gemakkelijk had kunnen gebeuren. In dat geval zou er sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op zeer ernstig bloedverlies, met de dood als gevolg.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijk kans ook willens en wetens heeft aanvaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
in de periode van 17 augustus 2013 tot en met 18 augustus 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

4.1
De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair: poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door M. van der Veer, gz-psycholoog, een onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte ingesteld. Van dit onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport opgemaakt, gedateerd 5 januari 2014. Nu verdachte na het eerste onderzoekcontact verdere medewerking heeft geweigerd, kan geen antwoord gegeven worden op de vraag welke conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid te adviseren is.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman bepleit dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is en heeft hij verzocht een gevangenisstraf van niet meer dan twee jaar op te leggen, met een groot voorwaardelijk deel en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Verder heeft hij verzocht rekening te houden met het feit dat er geen recente geweldsdelicten op het strafblad van verdachte staan, het feit dat verdachte huisvader is en de zorg voor drie kinderen heeft en het feit dat hij bereid is hulpverlening te aanvaarden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de nacht van 17 op 18 augustus 2013, na een bezoek aan het festival “Castle of Love”, tijdens een afterparty te Landgraaf, het slachtoffer met een mes in de halsstreek gestoken. Het enige dat bekend is over de aanleiding is dat verdachte aan een vriend van aangever vroeg of hij zijn telefoon even mocht lenen, wat die vriend weigerde en waarop een woordenwisseling volgde. Het is voor de rechtbank volkomen oninvoelbaar hoe deze woordenwisseling – zonder dat daarbij verder iets is gebeurd – heeft kunnen leiden tot het steken met een mes in de hals van het slachtoffer, met alle mogelijke risico’s van dien. Het slachtoffer heeft hieraan een litteken overgehouden in zijn nek, waardoor hij blijvend herinnerd zal worden aan voornoemde gebeurtenis. Voorts leert de ervaring – en zo blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van aangever – dat dit soort ernstige geweldsdelicten grote impact op het slachtoffer kan hebben en dat het slachtoffer daar tevens lange tijd nadelige psychische gevolgen van kan ondervinden.
Kijkend naar de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden
met het feit dat uit het omvangrijke strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor het plegen van onder andere geweldsdelicten.
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, van oordeel dat in de onderhavige zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd moet worden. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor
de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op deze lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, ziet zij af van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Het komt de rechtbank voor dat het beter is de situatie van verdachte opnieuw te beoordelen tegen de tijd dat de verdachte voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt en de benodigde interventies dan onderdeel te maken van de bijbehorende voorwaarden.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.505,11. Deze vordering bestaat uit € 380,11 aan materiële schade (medische kosten en reiskosten)
en € 1.125,- aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht om aan
de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering
van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke renten en met oplegging van
de schadevergoedingsmaatregel.
Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit en derhalve ook tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Subsidiair is de vordering van de benadeelde partij niet weersproken door of namens de verdachte.
Nu uit het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte de gevorderde schade niet heeft betwist, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2013 tot en met 18 augustus 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of nek, in elk geval in het (boven)lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of nek, in elk geval in het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders vermeld, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het eindproces-verbaal van de Politie regio Limburg, district Heerlen/Kerkrade, districtsrecherche, recherche Parkstad, met registratienummer 2013089292. Het dossier is doorgenummerd van pagina 1 t/m 80.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer], pagina 9-10.
3.Het geschrift, inhoudende een verslag van de spoedeisende hulp van het Atrium Medisch Centrum betreffende [slachtoffer] d.d. 18 augustus 2013, pagina 78.
4.Het proces-verbaal tonen selectie bij sequentiële fotobewijsconfrontatie, pagina 42-43.
5.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 13-14.
6.Het proces-verbaal 2e verhoor getuige [getuige 1], pagina 26-27.