ECLI:NL:RBLIM:2015:8193

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
3380743 CV EXPL 14-9504
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis arbeidsovereenkomst en tegenbewijs werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 10 juni 2015 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen een werknemer (eiser) en zijn werkgever (gedaagde). Eiser stelt dat hij van 1 april 2012 tot 1 maart 2013 in loondienst heeft gewerkt bij gedaagde en vordert betaling van achterstallig loon, overuren, vakantiegeld en een '13e maand'. Eiser heeft zijn vorderingen onderbouwd met een gedetailleerde uiteenzetting van zijn werkzaamheden en de openingstijden van het café waar hij werkte. Gedaagde heeft verweer gevoerd, maar heeft niet overtuigend bewijs geleverd tegen de stellingen van eiser. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst bestond voor 38 uren per week en dat eiser recht heeft op een bruto maandloon van € 1.895,00. De kantonrechter heeft gedaagde in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat eiser 51,5 uren per week heeft gewerkt. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en gedaagde is toegestaan om hoger beroep in te stellen tegen dit tussenvonnis.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3380743 \ CV EXPL 14-9504
Vonnis van de kantonrechter van 10 juni 2015
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.J.M. Peters,
tegen:
[gedaagde]
H.O.D.N. [naam] ,
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
voorheen gemachtigde mr. S.A.E. de Rijke,
thans in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 augustus 2014;
  • de conclusie van antwoord van 1 oktober 2014;
  • akte + akte eiswijziging van eiser, van 21 januari 2015;
  • antwoordakte van gedaagde, van 18 februari 2015;
  • brief van gedaagde met stukken voor comparitie, van 5 maart 2015;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 13 maart 2015;
  • akte gedaagde na comparitie, van 15 april 2015;
  • antwoordakte eiser, van 20 mei 2015.
1.2.
Tot slot is (nader) bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.
1.3.
De gemachtigde van gedaagde heeft bij brief van 1 juni 2015 bericht dat zij terugtreedt als gemachtigde voor gedaagde.

2.Het geschil, de vorderingen

2.1.
Eiser stelt dat hij voor gedaagde in loondienst heeft gewerkt, van 1 april 2012 tot de facto 1 maart 2013.
2.2.
Het café was in die periode volgens eiser 51,5 uren open per week. De openingstijden van het café van gedaagde waren volgens eiser:
  • maandag: gesloten/roostervrij;
  • dinsdag: gesloten/roostervrij;
  • woensdag: 18.30 uur tot 02.00 uur (7,5 uren);
  • donderdag: 18.30 uur tot 02.00 uur (7,5 uren);
  • vrijdag: 18.30 uur tot 03.00 uur (8,5 uren);
  • zaterdag: 12.30 uur tot 03.00 uur (14,5 uren);
  • zondag: 12.30 uur tot 02.00 uur (13,5 uren).
2.3.
Eiser stelt dat hij 51,5 uren per week werkte.
Primair
2.4.
Primair stelt eiser zich op het standpunt dat het overeengekomen uurloon € 9,50 netto per uur was. Bij 51,5 uren is dat per 4 weken
€ 1.957,00 netto(met 8% vakantietoeslag). Eiser kreeg € 1.895,00 netto per maand; het verschil van € 62,00 netto per maand zou volgens hem worden opgespaard door gedaagde en worden uitgekeerd als “13e maand”.
2.5.
Eiser heeft 11 maanden gewerkt, maar slechts 10 x loon ontvangen, € 1.895,00 netto per keer. Daarnaast had eiser nog recht op vergoeding van 71,75 overuren (zie productie 1 bij dagvaarding) á € 9,50 netto per uur (= € 681,63) en op 11 x € 62,00 netto (= € 682,00). Eiser heeft ook volgens eigen zeggen recht op vakantiegeld over de periode van april 2012 tot en met februari 2013 (€ 1.722,16) en over de extra overuren (€ 54,53). Eiser heeft ook recht op de “13e maand” ad 11 x € 62,00 netto (= € 682,00).
Dus netto:
€ 1.895,00 aan salaris februari 2013;
€ 681,63 aan overuren;
€ 1.722,16 aan vakantiegeld over loon;
€ 54,53 aan vakantiegeld over extra overuren;
€ 682,00 voor “13e maand”.
In totaal: € 5.035,32 netto.
Subsidiair
2.6.
Subsidiair stelt eiser dat het loon
€ 1.895,00 nettoper maand bedroeg en dat is omgerekend per uur: € 8,49 netto.
2.7.
In deze variant geldt de “13e maand” niet en heeft eiser nog recht op het volgende.
Netto:
€ 1.895,00 aan salaris februari 2013;
€ 609,16 aan overuren;
€ 1.667,60 aan vakantiegeld over loon;
€ 48,73 aan vakantiegeld over overuren.
In totaal: € 4.220,49 netto.
Meer subsidiair
2.8.
Meer subsidiair stelt eiser dat het loon
€ 1.895,00 brutobetrof, bij 38 arbeidsuren per week. Het gaat dan om een netto uurloon van € 8,73. Eiser maakte dan standaard 13,5 overuren per week, naast de al gestelde extra overuren.
2.9.
In die variant heeft eiser volgens eigen zeggen gedurende 11 maanden 13,5 uren per week = 643,5 uren in totaal, te weinig uitbetaald gekregen = € 5.617,76 netto. Hij had ook nog recht op vakantiegeld ad netto € 885,97 (zegt gedaagde zelf), op € 630,74 netto aan extra overuren (72,25 extra overuren) en op € 499,88 netto vakantiegeld over standaard- en extra uren. In totaal had eiser dan recht op € 23.499,29 netto. Aan salaris heeft eiser echter slechts € 18.950,00 netto (10 x € 1.895,00 netto) ontvangen van gedaagde. Het verschil van € 4.549,29 komt eiser nog toe.
In totaal: € 4.549,29 netto.
Steeds bij primair, subsidiair en meer subsidiair
2.10.
In alle varianten maakt eiser ook aanspraak op wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW), op wettelijke vertragingsrente, op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 628,53 en op vergoeding van proceskosten (+ wettelijke rente) en van nakosten.
Andere volgorde van “behandeling”? Meer subsidiair, subsidiair, primair…..
2.11.
In de (laatste) antwoordakte verzoekt eiser om de meer subsidiaire vordering als eerste te behandelen, daarna de subsidiaire vordering en als laatste de aanvankelijk primaire vordering.
Het verweer
2.12.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. Dat verweer komt hierna, voor zover relevant, nog nader aan de orde.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter betreurt het dat partijen niet alsnog tot een regeling zijn gekomen, maar hij heeft daar verder niets over te zeggen en moet de vorderingen nu binnen het daarvoor geldende juridische kader gaan beoordelen. Het wordt dan waarschijnlijk alles-of-niets in plaats van een redelijke oplossing, ergens-in-het-midden.
3.2.
Het verzoek van eiser om de vorderingen “omgekeerd” te behandelen, wordt gehonoreerd.
3.3.
Als de kantonrechter dus bij de meer subsidiaire vordering moet beginnen, stelt hij om te beginnen eenvoudigweg vast dat partijen het in dat frame wel eens zijn over het feit dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst gold voor 38 uren per week (“bij meer of minder uren wordt naar evenredigheid uitbetaald”), tegen een loon van € 1.895,00 bruto per maand (en dat is dus € 8,73 netto per uur). Zo valt het immers te lezen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst die partijen hebben ondertekend. Onder ongeveer gelijke condities had eiser kennelijk eerder ook bij een andere “baas” gewerkt.
3.4.
Gedaagde heeft verder niet de door eiser gestelde openingstijden van het café betwist (zie hierboven bij 2.2). Het café was in de periode die hier van belang is, dus 51,5 uren per week open. Daar moet de kantonrechter van uitgaan.
3.5.
Hoewel de kantonrechter wel oog wil hebben voor de kwetsbaarheid van gedaagde, moet hij ook de gemachtigde van eiser volgen in wat hij over gedaagde in de laatste antwoordakte heeft gesteld, te weten:
  • dat gedaagde noch ter comparitie noch nadien gemotiveerd heeft betwist dat eiser nagenoeg elke dag in het café was om te werken;
  • dat gedaagde niet heeft kunnen aangeven wanneer eiser volgens haar dan “vrij” was gedurende de openingsuren van het café;
  • dat gedaagde, anders dan gezegd en toegezegd ter comparitie, niet heeft geregistreerd welke- en hoeveel uren eiser dan steeds in het café voor haar werkte.
3.6.
Gedaagde heeft voorts de door eiser gestelde “extra overuren” niet althans niet gemotiveerd en met bewijsstukken betwist.
3.7.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande acht de kantonrechter voorshands afdoende bewezen dat eiser standaard 51,5 uren per week heeft gewerkt in de periode van 1 april 2012 tot 1 maart 2013. Gedaagde wordt in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen dat rechterlijk vermoeden.
3.8.
Deze uitkomst is wellicht “hard” voor gedaagde, maar de onduidelijkheid die uiteindelijk is geschapen, komt voor haar risico als werkgever, niet voor eiser als werknemer. Voor zover gedaagde daarbij door deze en gene in het kader van opdrachtverlening niet juist is geadviseerd of ondersteund, en als gevolg daarvan nu wellicht schade gaat lijden door een ‘succesvolle” actie van eiser, kan zij uiteraard pogen om die schade te verhalen op die adviseurs/ondersteuners. Maar in de verhouding werkgever-werknemer, dus naar eiser toe, komt die wellicht gebrekkige/ondeugdelijke ondersteuning voor haar risico. Dat vloeit uit de wet voort.
3.9.
Gedaagde krijgt dus de kans om tegenbewijs te leveren. De zaak gaat naar de rol om dat verder te kunnen organiseren. In afwachting van de uitkomst van die bewijslevering, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
3.10.
In het feit dat in dit tussenvonnis al een principiële “wissel” wordt genomen richting het uiteindelijke eindvonnis, vindt de kantonrechter voldoende aanleiding om gedaagde toe te staan om nu al hoger beroep in te stellen tegen dit tussenvonnis, zonder eerst het eindvonnis af te hoeven wachten (artikel 337 lid 2 Rv).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
stelt gedaagde in de gelegenheid om door alle middelen rechtens tegenbewijs te leveren tegen het rechterlijk vermoeden, dat hierboven bij 3.7 is verwoord;
4.2.
bepaalt dat de zaak naar de rol van 8 juli 2015 gaat voor:
  • akte aan de zijde van gedaagde, houdende opgave van personalia van getuigen en van verhinderdata over de maanden juli tot en met oktober 2015, en voor akte inbreng ander bewijs dan middels getuigenverhoren;
  • akte aan de zijde van eiser, houdende opgave van verhinderdata over de maanden juli tot en met oktober 2015;
4.3.
bepaalt dat voor zover gedaagde getuigen zal opgeven, deze zullen worden gehoord voor de kantonrechter, in het gerechtsgebouw te Maastricht, op nader te bepalen datum en tijdstip;
4.4.
bepaalt dat van dit tussenvonnis nu al hoger beroep kan worden ingesteld;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken.