ECLI:NL:RBLIM:2015:8068

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
C/03/197534 / FA RK 14-3272 en C/03/197544 / FA RK 14-3278
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vraag of het niet opeisen van een legitieme portie kan worden aangemerkt als schenking in het kader van bijstandsverhaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht en de verweerders, de kinderen van mevrouw [X.]. Het college stelt dat het niet opeisen van een legitieme portie door [X.] aan haar kinderen kan worden aangemerkt als een schenking, waardoor het college recht heeft op verhaal van bijstandsuitkeringen die aan [X.] zijn verstrekt. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij het college heeft aangevoerd dat [X.] een bedrag van € 20.392,- uit de nalatenschap van haar moeder heeft ontvangen, terwijl zij recht had op een legitieme portie van € 32.238,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X.] geen aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie, maar heeft geoordeeld dat dit niet kan worden gezien als een schenking aan haar kinderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een vermindering van het vermogen van [X.], aangezien haar financiële situatie niet is aangetast door het niet opeisen van de legitieme portie. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van het college tot verhaal van bijstandsuitkeringen afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummers: C/03/197534 / FA RK 14-3272 en C/03/197544 / FA RK 14-3278
Beschikking van 3 september 2015 betreffende verhaal kosten van bijstand in de zaken van:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht,
zetelende te Maastricht,
hierna te noemen: het college,
gemachtigden [gemachtigde] en [gemachtigde] ,
tegen:
[verweerster],
hierna te noemen: verweerster,
en
[verweerder] ,
hierna te noemen: verweerder,
gezamenlijk te noemen: verweerders,
beiden wonende te [woonplaats] ,
beiden advocaat mr. E.H.M. Brans, kantoorhoudende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedures

Het procesverloop blijkt uit het navolgende:
- de verzoekschriften, ingekomen op 15 oktober 2014;
- de verweerschriften, ingekomen op 4 februari 2015;
- de brief, met bijlage, van het college, ingekomen op 11 februari 2015;
- de aanvullende verweerschriften, met bijlagen, ingekomen op 14 juli 2015;
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2015, waarbij de zaken 197534 en 197544 gevoegd zijn behandeld en waarbij zijn verschenen:
  • de heren [gemachtigde] en [gemachtigde] voornoemd alsmede mevrouw [vertegenwoordiger] als vertegenwoordigers van het college;
  • verweerders, bijgestaan door mr. Brans voornoemd.

2.De casus

Het college verstrekt met ingang van 1 januari 1997 een bijstandsuitkering aan mevrouw [X.] (hierna: [X.] ), berekend naar de norm van een alleenstaande. Verweerders zijn de inmiddels meerderjarige kinderen van [X.] .
De moeder van [X.] , mevrouw [oma] (hierna: oma), is op 2 februari 2013 overleden. Uit de nalatenschap van haar moeder heeft [X.] € 11.306,- ontvangen.
Indien [X.] evenwel haar legitieme portie (25% van de erfenis) had opgeëist, had [X.] € 32.238,- ontvangen, zo stelt het college. Verweerders hebben niet betwist dat zij een bedrag van € 20.392,- (€ 32.238,- minus € 11.306,-) uit de nalatenschap van oma hebben ontvangen.
Aangezien [X.] haar legitieme portie niet heeft opgeëist, is er volgens het college sprake van een schenking aan verweerders. Nu verweerders aldus een schenking van hun moeder, die bijstand ontvangt, hebben ontvangen, heeft het college uiteindelijk besloten tot verhaal in rechte conform artikel 62f van de Wet werk en bijstand (Wwb, thans overigens de Participatiewet, Pw) op grond van de besluiten van 4 augustus 2014 en 10 oktober 2014 tot een bedrag van € 10.466,- voor verweerder en een gelijk bedrag voor verweerster.

3.Het geschil

Het college verzoekt – na wijziging ter zitting – het zowel door verweerster als door verweerder verschuldigde verhaalsbedrag:
  • vast te stellen op € 9.928,09 in verband met aan [X.] verstrekte bijstand over de periode van 2 februari 2013 tot 1 juli 2015, alsmede
  • met ingang van 1 juli 2015 vast te stellen op € 475,41 per maand, tot een maximaal bedrag van € 537,91 zolang de bijstandsverlening aan [X.] voortduurt;
en zowel verweerster als verweerder te veroordelen genoemde bedragen aan het college te voldoen.
Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht het college in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek haar te ontzeggen, met veroordeling van het college in de kosten van het geding, waaronder kosten gemachtigde, dan wel de kosten van het geding te compenseren.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling ingaan.

4.De beoordeling

Gezien hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, staat de rechtbank in casu allereerst voor de vraag of het niet opeisen door [X.] van haar legitieme portie, waardoor haar kinderen een hoger bedrag uit de erfenis van oma hebben ontvangen, kan worden aangemerkt als een schenking aan verweerders.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en motiveert dit als volgt.
[X.] heeft als legitimaris een wilsrecht. Indien [X.] via een wilsuiting aanspraak had gemaakt op haar legitieme portie uit de erfenis van oma, zou voor [X.] een nader te bepalen geldvordering op die nalatenschap ontstaan. Door geen aanspraak te maken op haar rechten als legitimaris en haar legitieme portie aldus niet op te eisen, verricht [X.] geen schenking jegens haar kinderen en kan dit evenmin worden gezien als een bevoordeling uit vrijgevigheid (welk begrip hetzelfde inhoudt als een schenking). Voor het kunnen aannemen van een schenking is immers in de eerste plaats vereist dat de schenker, ten koste van zijn eigen vermogen, de andere partij verrijkt. Er dient aldus sprake te zijn van een vermindering van de vermogenspositie van de schenker. Dat is in casu niet het geval. Het eigen vermogen van [X.] is immers niet aangetast doordat zij geen aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie. Met andere woorden: het vermogen van [X.]
is niet verminderd, maar onveranderd gebleven.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank feitelijk geen sprake is van een schenking aan verweerders, is het college ten onrechte in de veronderstelling dat het bijstandsverhaal jegens verweerders kan toepassen op grond van artikel 62f Wwb c.q. Pw, zodat het verzoek van het college reeds op grond hiervan dient te worden afgewezen. Hetgeen door partijen verder nog is aangevoerd, behoefte derhalve geen bespreking meer.
Proceskosten
Daar waar verweerders hun verzoek om een proceskostenveroordeling van het college niet nader hebben geconcretiseerd en onderbouwd, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren op de wijze zoals in het dictum is bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van het college af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.M. Driessen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier, op 3 september 2015.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.