ECLI:NL:RBLIM:2015:804

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
03/179992-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in Maastricht met veroordeling tot geldboete en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 2 februari 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 9 februari 2014, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer], zou hebben mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de aangever heeft geslagen en getrapt, wat resulteerde in letsel, waaronder een gebroken oogkas. De verdachte heeft geprobeerd een beroep op noodweer te doen, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen, aangezien hij de aanvallende beweging van de aangever kon ontwijken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 564,03 voor materiële schade en € 200,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/179992-14
Datum uitspraak : 2 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].

1.Het onderzoek van de zaak

Op 21 november 2014 is de zaak op een terechtzitting van de politierechter aangebracht. De zaak is vervolgens door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.
De zaak is op 19 januari 2015 inhoudelijk behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken. Op deze zitting is de verdachte niet verschenen. De officier van justitie heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 9 februari 2014 in Maastricht [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
3.2
Het oordeel van de rechtbank [1] [slachtoffer] heeft aangifte gedaan. [slachtoffer] verklaarde dat hij op 9 februari 2014 een aantal WhatsApp-berichten naar [verdachte], verdachte, stuurde. Reden daarvoor was dat de vriendin van [slachtoffer] hem had verteld dat zij door verdachte verkracht was. [slachtoffer] heeft verdachte via WhatsApp met dit verhaal geconfronteerd en verdachte, toen die daarom vroeg, zijn adres gegeven: [adres slachtoffer] te Maastricht. Enige tijd later kreeg [slachtoffer] een bericht van verdachte dat hij er was. [slachtoffer] is toen naar buiten gegaan en zag drie mannen, waaronder verdachte, uit een auto stappen. Verdachte sloeg [slachtoffer] vervolgens op zijn rechteroog. Dit deed pijn. [slachtoffer] boog daarna voorover en voelde toen dat hij hard tegen zijn linker- en rechterbeen werd getrapt. [slachtoffer]’ vader en een vriend van hem, [getuige], hebben de ruzie vervolgens gesust. De verbalisant zag tijdens het opnemen van de aangifte dat [slachtoffer] een blauw en gezwollen rechteroog had en een zwelling op de binnenzijde van zijn linkerscheenbeen. [2]
Op 9 februari 2014 werd [slachtoffer] in het ziekenhuis onderzocht. Toen werd een bloeduitstorting bij de rechter oogkas geconstateerd. [3] Na een CT-scan bleek dat de oogkas was gebroken. De rechter oogbol kwam naar voren en er bevond zich vocht in de voorhoofdsholte rechts en lucht in de oogkas. [4]
Op 3 juli 2014 bleek bij een medische controle dat de capaciteit van [slachtoffer]’ rechteroog was afgenomen ten opzichte van andere personen van zijn leeftijd en dat het vocht op zijn netvlies dunner is dan bij andere personen van zijn leeftijd. [5]
[getuige 2], de vader van aangever, verklaarde dat hij op 9 februari 2014 zag dat zijn zoon een bericht kreeg van verdachte met de tekst “Ik ben er”. Toen [getuige 2] buitenkwam, zag hij voor zijn zoon een onbekende man staan die met zijn vuist uithaalde en zijn zoon vervolgens in het gezicht raakte, waardoor deze op het wegdek viel. [getuige 2] en [getuige]) hebben vervolgens geprobeerd de ruzie te sussen. Later hoorde Drossaerts dat de man die zijn zoon had geslagen [verdachte] was genaamd. [6]
[getuige] verklaarde dat [slachtoffer] hem vertelde dat verdachte zijn vriendin lastig viel en dat verdachte naar de woning van [slachtoffer] zou komen. [getuige] zag dat [slachtoffer] even later een berichtje kreeg en toen naar buiten liep. Hij is toen achter [slachtoffer] aangelopen. Eenmaal buiten zag [getuige] dat er drie mannen uit een auto stapten en dat een van deze mannen op [slachtoffer] af liep, waarna [slachtoffer] met deze man begon te vechten. [getuige] is vervolgens tussen [slachtoffer] en deze man in gaan staan om de ruzie te sussen. Hij zag hij dat de man met zijn rechterbeen tegen het linkerbeen van [slachtoffer] trapte. De vader van [slachtoffer] en een voorbijganger kwamen vervolgens tussenbeide. [7]
Verdachte verklaarde dat hij op 9 februari 2014 WhatsApp-berichten kreeg. [slachtoffer] beschuldigde hem deze berichten van het verkrachten van zijn vriendin en stuurde zijn adres naar verdachte. Verdachte is daar vervolgens naartoe gegaan. Eenmaal daar, zag hij dat [slachtoffer] op hem af kwam lopen en dat deze meteen een slaande beweging in zijn richting maakte. Verdachte wist deze beweging te ontwijken, waardoor de vuist van [slachtoffer] tegen zijn borst kwam. Hij heeft vervolgens meteen twee keer teruggeslagen: een keer links en een keer rechts. [slachtoffer] lag volgens verdachte al na de eerste slag op de grond, waardoor hij de tweede keer over [slachtoffer] heen sloeg. [8]
Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer] op 9 februari 2014 in Maastricht heeft mishandeld door hem eenmaal te slaan en eenmaal te trappen, waardoor [slachtoffer] letsel (onder meer een gebroken oogkas) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 februari 2014 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandeld een persoon, te weten [slachtoffer], heeft geslagen en getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem eerst heeft geslagen en dat hij deze klap kon afweren, waarna hij uit zelfverdediging meteen heeft teruggeslagen. De rechtbank begrijpt uit het voorgaande dat verdachte een beroep op noodweer doet, omdat er volgens hem sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een beroep op noodweer kan slechts slagen in een situatie waarin de verdediging van eigen of eens anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of tegen het onmiddellijk dreigend gevaar van een zodanige aanranding, noodzakelijk en geboden is.
De rechtbank gaat er vanuit dat [slachtoffer] als eerste een slaande beweging in de richting van verdachte heeft gemaakt. De verklaring van verdachte wordt op dat punt namelijk ondersteund door de verklaring van getuige [getuige]. In beginsel levert het maken van een slaande beweging een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Nu verdachte heeft verklaard dat hij de slaande beweging van [slachtoffer] kon ontwijken, waardoor deze op zijn borst terecht kwam, hetgeen verdachte weliswaar voelde, maar geen pijn deed, rijst de vraag of het daaropvolgende slaan en schoppen door verdachte, nog steeds als een noodzakelijke verdediging tegen de eerder genoemde aanranding kan worden beschouwd.
Verdachte heeft daarover verklaard “ik heb hierop vervolgens meteen teruggeslagen. Ik heb hem twee keer geslagen, één keer links en één keer rechts. Volgens mij lag hij bij de eerste slag al neer en heb ik de tweede eroverheen geslagen.”
Uit deze verklaring kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte ook toen nog door [slachtoffer] zodanig werd aangevallen of vastgehouden dat hij zich diende te verdedigen of zich niet kon losmaken.
Verdachte heeft verklaard dat hij de indruk had dat [slachtoffer] behoorlijk onder invloed was. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij die dag inderdaad flink alcohol had gedronken. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij een getraind kickboxer (en trainer van wedstrijdkickboxers) is en dat hij uit ervaring weet, dat als iemand een klap van hem krijgt, deze persoon nooit meteen weer opstaat.
Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank aan dat verdachte snelle reflexen heeft en geleerd heeft zich te verdedigen. Toen verdachte de slaande beweging van de onder invloed verkerende [slachtoffer] had ontweken, was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen verdachte zich moest verdedigen door [slachtoffer] te slaan en te schoppen.
Echter, ook indien het voorgaande anders zou zijn, kan het beroep op noodweer niet slagen, omdat niet is voldaan aan de eisen van subsidiariteit (hetgeen ziet op de keuze van het middel en de wijze waarop het gebruikt is) én proportionaliteit (hetgeen ziet op de juiste verhouding tussen de wijze van verdedigen en het aangerande rechtsgoed). Verdachte had zich, naar het oordeel van de rechtbank, op dat moment gezien de situatie (verdachte als getraind kickboxer tegenover een onder invloed verkerende [slachtoffer]) betrekkelijk eenvoudig op een andere wijze kunnen en moeten onttrekken aan de ontstane situatie, bijvoorbeeld door weg te lopen van [slachtoffer] of door [slachtoffer] weg te duwen.
Dat er, zoals alleen verdachte verklaart, sprake zou zijn van een getalsmatig overwicht (drie mannen die op verdachte, die alleen was, kwamen afgelopen), waardoor verdachte in deze mogelijkheden zou zijn belet, acht de rechtbank onaannemelijk. De verklaring van verdachte wordt namelijk op dat punt door [slachtoffer], zijn vader en getuige [getuige] weersproken. Zij verklaren allen dat verdachte deel uitmaakte van een groep van drie mannen en dat de andere twee mannen zich afzijdig hebben gehouden toen [slachtoffer] verdachte sloeg. De rechtbank overweegt in het kader van de proportionaliteitseis nog dat - zo er al sprake was van enige ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan - het door verdachte gekozen middel, iemand een klap geven terwijl je weet dat zo iemand nooit “meteen weer opstaat”, geenszins in redelijke verhouding staat tot de ernst van de slaande beweging van [slachtoffer] die verdachte kon uitwijken.
Van een noodzakelijke verdediging op grond waarvan verdachtes gedraging geboden was, is gelet op het voorgaande, dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt derhalve het noodweerverweer.
De verdachte is dus strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer]. Hij heeft [slachtoffer] een forse klap tegen zijn rechteroog gegeven, waardoor deze een gebroken oogkas heeft opgelopen. Ook heeft verdachte [slachtoffer] getrapt. [slachtoffer] heeft veel pijn gehad aan zijn nek, borstkas en benen. Tot op de dag van vandaag heeft hij last van zijn rechteroog en op bepaalde momenten een waas in zijn oog. Naast lichamelijke gevolgen heeft het feit, zoals uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt, ook psychische gevolgen voor [slachtoffer] gehad. Hij is behoedzamer op straat en is erg alert op hetgeen in zijn directe omgeving plaatsvindt. Daarnaast kan [slachtoffer] minder concentratie opbrengen op zijn werk en minder verdragen van bekenden in zijn omgeving.
Mishandeling is een ernstig strafbaar feit, nu dit een feit betreft dat de lichamelijke integriteit schendt. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het enige maanden heeft geduurd voordat de gebroken oogkas van [slachtoffer] was geheeld.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest voor een gewelddadig feit. De rechtbank zal daar dan ook ten voordele van verdachte rekening mee houden.
Nu sprake is van mishandeling zou in beginsel oplegging van een geldboete op zijn plaats zijn. De rechtbank heeft evenwel ook acht geslagen op de ernst van het letsel bij [slachtoffer] (een gebroken oogkas) en het feit dat het enige maanden heeft geduurd voordat het letsel was geheeld. Bovendien is verdachte een geoefend kickbokser en geeft hij ook kickboxtrainingen. Hij is dus in staat om met krachtige slagen iemand uit te schakelen. Hij had beter moeten weten en weg moeten lopen. Om te voorkomen dat verdachte opnieuw geweld gebruikt tegen anderen, acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf - als stok achter de deur - geïndiceerd.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend dat aan verdachte een geldboete wordt opgelegd ter hoogte van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde [slachtoffer], wonende aan de [adres slachtoffer]
, vordert een schadevergoeding van € 564,03 ter zake van materiële schade en € 550,00 ter zake van immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu het bedrag dat aan materiële schade - kosten voor het ambulancevervoer en kosten voor de reparatie van [slachtoffer]’ telefoon - is gevorderd niet is betwist door verdachte, zal de rechtbank die schade toewijzen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer] ook immateriële schade heeft geleden als gevolg van de mishandeling door verdachte. In beginsel zou de rechtbank het bedrag van die schade begroten op € 500,00. In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat de immateriële schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [slachtoffer] kan worden toegerekend, nu deze in eerste instantie WhatsApp-berichten naar verdachte heeft gestuurd waarin hij hem confronteerde met de vermeende verkrachting van zijn vriendin en verdachte vroeg naar zijn huis te komen, kennelijk om met verdachte de confrontatie aan te gaan. Bovendien heeft [slachtoffer] als eerste een slaande beweging naar verdachte gemaakt. De rechtbank zal de immateriële schade dan ook maar deels toewijzen, namelijk tot het bedrag van € 200,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2014 tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de overige gevorderde vergoeding voor immateriële schade wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij af op grond van eigen schuld.
Nu verdachte ter zake van het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
15 dagen;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een
  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot het bedrag van € 564,03 ter zake van materiële schade en € 200,00 ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering van voornoemde benadeelde partij af ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor zover deze meer beloopt dan € 200,00;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voornoemd aan de Staat te betalen een bedrag van in totaal
€ 764,03 als vergoeding van materiële en immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2015, zijnde de griffier buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 februari 2014 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/179992-14
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 2 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2411-2014015648 d.d. 20 augustus 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 33 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 februari 2014, als weergegeven op de pagina’s 2 tot en met 5 van de doornummering.
3.Geneeskundige verklaring d.d. 1 april 2014, als weergegeven op pagina 13 van de doornummering
4.Geneeskundige verklaring d.d. 7 juli 2014, als weergegeven op pagina 20 van de doornummering.
5.Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 3 juli 2014, als weergegeven op pagina 8 van de doornummering.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 10 februari 2014, als weergegeven op de pagina’s 21 en 22 van de doornummering.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 9 april 2014, als weergegeven op de pagina’s 24 en 25 van de doornummering.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 augustus 2014, als weergegeven op de pagina’s 30 tot en met 32 van de doornummering.