ECLI:NL:RBLIM:2015:8009

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
03/866386-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door hoofd administratie van Bonnefanten Museum

In deze zaak is de verdachte, voormalig hoofd administratie van het Bonnefanten Museum in Maastricht, beschuldigd van verduistering van een bedrag van ruim € 65.000. De rechtbank heeft op 22 september 2015 uitspraak gedaan. De verdachte heeft in de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 meermalen geld verduisterd dat toebehoorde aan het museum. De verdachte was verantwoordelijk voor de financiële administratie en had toegang tot de kas en de kluis van het museum. Tijdens de zitting op 8 september 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij kastekorten op een onjuiste manier in de boekhouding heeft weggeschreven om geen verdenkingen te wekken. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verduistering. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Daarnaast moet hij het verduisterde bedrag terugbetalen aan het museum, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het Bonnefanten Museum, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 65.064,82, vermeerderd met wettelijke rente en kosten voor rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866386-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.M.B.J. Derks-Höppener, advocaat, kantoorhoudende te Geleen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 september 2015. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 65.786,15 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het Bonnefantenmuseum, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als hoofd administratie / medewerker Bonnefantenmuseum, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) administratieve bescheiden (bedrijfsadministratie e.d.), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk de boekhouding opgemaakt, althans onjuiste gegevens in de boekhouding genoteerd, zodat de tekortkomingen in de financiële middelen niet ontdekt zou worden, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij een of meermalen op of omstreeks 14 mei 2011 en/of 23 september 2011 en/of op
12 december 2011 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten 250 euro en/of 250 euro en/of 221,33 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Bonnefantenmuseum, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als hoofd administratie / medewerker
Bonnefantenmuseum, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Zoals volgt uit het dossier en zoals besproken werd op de terechtzitting houdt het onder 1 primair tenlastegelegde eigenlijk in dat verdachte in het tijdvak van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 meermalen een hoeveelheid geld heeft verduisterd en dat tot het tenlastegelegde totaalbedrag van ongeveer € 65.786,15. Dat is echter niet tenlastegelegd. De rechtbank zal in het onder 1 primair tenlastegelegde achter het woord Maastricht toevoegen “meermalen, althans eenmaal, (telkens)”, zoals ook onder 1 subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde. Voor het zich wederrechtelijk toe-eigenen door verdachte zelf van de uit de kluis verdwenen geldbedragen is volgens haar onvoldoende bewijs voorhanden. Volgens de officier van justitie kan bewezen worden verklaard dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, en wel op basis van de door verdachte afgelegde verklaringen, de namens “Stichting Provinciaal Museum Limburg (Het Bonnefanten Museum)” (verder: het museum) gedane aangifte en het proces-verbaal van bevindingen administratie Bonnefantenmuseum.
Verdachte heeft verklaard dat hij door hem geconstateerde kastekorten foutief in de boekhouding heeft weggeschreven, hetgeen valsheid in geschrifte oplevert. Verdachte heeft voorts bekend dat hij de drie geldbedragen, die onder feit 2 zijn genoemd, met het bankpasje van het museum heeft gepind terwijl die betalingen/geldopnames steeds voor hem privé waren. Dat verdachte die geldbedragen later heeft terugbetaald aan het museum doet daaraan niet af, nu die terugbetalingen veel te laat werden gedaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft weliswaar de geconstateerde kastekorten in de boekhouding weggeschreven, maar ontkent zich wederrechtelijk gelden van het museum te hebben toegeëigend. Verdachte heeft de tekorten weggeschreven om geen verdenkingen ten aanzien van collega’s te doen ontstaan. Het is voorts mogelijk dat een ander of anderen, met gebruikmaking van de inlogcode van verdachte, boekingen heeft/hebben verricht en geld uit de kluis hebben weggenomen. De inlogcode van verdachte was bij zijn collega’s bekend en ook was voor veel collega’s duidelijk waar de kluis was en waar de kluissleutel bewaard werd.
De verdediging heeft ter zake feit 2 aangevoerd dat de aan de orde zijnde betalingen weliswaar privébetalingen betroffen, maar dat verdachte in de boekhouding nadrukkelijk bij deze betalingen de omschrijving “ [initialen] privé” heeft vermeld, waarbij de initialen [initialen] duidelijk op hem betrekking hebben, en dat verdachte daarna ook daadwerkelijk die bedragen heeft terugbetaald aan het museum.
De verdediging heeft betreffende het onder 1 subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat aan de omschrijving van dit feit voldaan is, zodat dit feit bewezen kan worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1
De aangifte en financiële stukken
Namens het museum is aangifte [2] gedaan van verduistering (in dienstbetrekking) en valsheid in geschrifte. Zakelijk directeur [naam zakelijk directeur] heeft verklaard dat in april 2013 door [naam hoofd financiële administratie] , hoofd van de financiële administratie van het museum, bij controle van de financiële administratie over het boekjaar 2012 is geconstateerd dat er sprake was van een kastekort van € 28.107,97. Uit verder onderzoek bleek dat er in 2010 eveneens een kastekort was, en wel van € 15.332,94. Ook in 2011 was er een kastekort, en wel ter grootte van € 21.623,91. In totaal gaat het om een bedrag van € 65.064,82. In die jaren was verdachte verantwoordelijk voor deze administratie.
Door verbalisanten [verbalisant] , inspecteur van politie en [buitengewoon opsporingsambtenaar] [3] , financieel onderzoeker en buitengewoon opsporingsambtenaar, beiden werkzaam bij de Dienst Regionale Recherche, afdeling Bureau Financiële Recherche van de politie Eenheid Limburg, is op 30 oktober 2013 een nader onderzoek ingesteld in de administratie van het museum. Zij relateren het volgende:
Boekjaar 2012
Volgens de aangifte werd door [verdachte] € 9.800,00 minder aan obligatieopbrengsten verantwoord in het resultaat van het museum. Op een zogenoemde printscreen [4] (uit het boekhoudprogramma Exact Globe Next) van het kasboeksaldo van 2 november 2012 is te zien dat het kassaldo die dag afneemt van € 38.670,94 naar € 28.870,94. Dit is een afname van € 9.800,00. Op de printscreen is te zien dat deze mutatie in de boekhouding door [verdachte] gedaan is. Om in boekhoudsysteem Exact te kunnen muteren dient men zich in te loggen met een aan de persoon gekoppelde inlogcode. Van deze kasopname zijn geen stukken in de administratie aanwezig.
In de boekhouding werd deze verduistering als volgt verhuld:
Volgens bankafschriften [5] wordt op de ING-rekening met nummer [bankrekeningnummer 1] van het museum op 2 november 2012 een bedrag van € 407.347,90 bijgeboekt met als omschrijving ‘verkoop obligaties’. Op dezelfde dag wordt dit bedrag overgeboekt naar een andere ING-rekening (met nummer [bankrekeningnummer 2] ) van het museum . Van deze doorbetaling werd een bedrag van
€ 397.547,90 in de boekhouding [6] op de grootboekrekening “kruisposten” geboekt d.d. 5 november 2012 (boekingsnummer 12320018). Op 13 november 2012 werd een bedrag van
€ 116.059,61 geboekt als kruispost. Samen is dit een bedrag van € 513.607,51 (boekingsnummer 12320019). Op de grootboekrekening kruisposten werd een bedrag van
€ 523.407,51 euro verantwoord op 29 november 2012 (boekingsnummer 12240213). Dit is een verschil van € 9.800,00. Dit ontbrekende bedrag had [verdachte] al geboekt bij het opnemen van het geld uit de kas. Op deze printscreens is te zien dat deze boekingen door [verdachte] zijn gedaan.
Volgens de aangeefster heeft [verdachte] voorts een bedrag verduisterd van € 4.307,97.
Op een printscreen [7] van het kasboeksaldo van 20 juni 2012 is te zien dat het kassaldo die dag afneemt van € 33.714,07 euro naar € 23.106,10. Dit is een afname van € 10.607,97. Op de printscreen is te zien dat [verdachte] deze mutatie in de boekhouding gedaan heeft.
Op het afschrift [8] van de ING-bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] van het museum is te zien dat een bedrag van € 6.300,00 is gestort in plaats van € 10.607,97. Op het stortingsbewijs [9] is een bedrag van € 6.300,00 geprint en is handmatig daarop een bedrag van
€ 4.307,97 geschreven, totaal derhalve € 10.607,97.
In de boekhouding werd deze verduistering als volgt verhuld:
Het bedrag van € 4.307,97 is op 30 juni 2012 geboekt op de grootboekrekening 1002860 “vervallen kooptegoeden”. Op de printscreen [10] van deze mutatie is te zien dat [verdachte] op dat moment als gebruiker van het financiële systeem Exact ingelogd was.
Volgens de aangeefster heeft [verdachte] een bedrag verduisterd van € 14.000,00. Op de printscreen [11] van het kasboeksaldo van 27 december 2012 is te zien dat het kassaldo die dag afneemt van € 30.491,91 naar € 16.491,91. Dit is een afname van € 14.000,00. Op de printscreen is te zien dat [verdachte] deze boeking gedaan heeft. De opname van dit bedrag werd op de grootboekrekening “kruisposten” tegengeboekt. In de administratie van het museum waren geen stukken van deze kasopname aanwezig.
In de boekhouding werd deze verduistering op twee manieren verhuld:
Op het bankafschrift [12] van de Deutsche Bank, rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] d.d. 28 december 2012 is een afschrijving met als omschrijving ‘diverse facturen pakketpremie museale objecten’ te zien van € 9.642,64 (boekingsnummer 12200199). Op de printscreen [13] van dit boekingsstuk is te zien dat [verdachte] deze boeking gedaan heeft.
Door [verdachte] werd in de boekhouding [14] een bedrag van € 11.344,50 en een bedrag van
€ 4.798,14, totaal € 16.142,64, als verzekeringskosten geboekt. Dit is een verschil van
€ 6.500,00 met de werkelijk in rekening gebrachte kosten van € 9.642,64.
Daarnaast werd op de ING-bankrekening [15] met nummer [bankrekeningnummer 5] op 27 december 2012 een bedrag van € 8.923,51 bijgeschreven met als omschrijving ‘standaardrente’. Deze opbrengst werd in de boekhouding verantwoord voor een bedrag van € 1.423,51 op de grootboekrekening [16] 92000 “Bankrente” (boeking 1228002). Op de printscreen [17] van dit boekingsstuk 12280002 is te zien dat [verdachte] deze mutatie gedaan heeft. Dit is een verschil van (€ 8.923,51 minus € 1.423,51 is) € 7.500,00. Samen met de eerder vermelde
€ 6.500,00 betreft dit een totaalbedrag van € 14.000,00.
Boekjaar 2010
Volgens aangeefster heeft [verdachte] een bedrag verduisterd van € 15.332,94. Op een printscreen [18] van het kasboeksaldo van 16 maart 2010 is te zien dat het kassaldo die dag afneemt van € 52.993,92 naar € 37.660,98. Dit is een afname van € 15.332,94. Op de printscreen is te zien dat [verdachte] deze boeking heeft gedaan. De opname van dit bedrag werd op de grootboekrekening “kruisposten” tegengeboekt. Van de kasopname waren geen stukken in de administratie van het museum aanwezig.
In de boekhouding werd deze verduistering als volgt verhuld:
Op het afschrift [19] van de ABN-AMRO rekening [bankrekeningnummer 4] is te zien dat op 18 maart 2010 een bedrag van € 15.332,94 wordt bijgeschreven met als omschrijving “Pakketpremie Museale objecten”. Deze opbrengst is op 16 maart 2010 geboekt op de grootboekrekening “kruisposten” (boekingsstuk 10200041). [20] Op de printscreen [21] van dit boekingsstuk 10200041 is te zien dat [verdachte] deze mutatie heeft gedaan.
[verdachte] deed dus voorkomen als of deze bijschrijving afkomstig is van een kasafstorting uit de kas van het museum.
Boekjaar 2011
Volgens de aangeefster heeft [verdachte] een bedrag verduisterd van € 13.945,66 en van
€ 7.678,25, samen € 21.623,91. Dit bedrag werd door [verdachte] uit de kas van het museum genomen. Van deze kasopname zijn geen stukken aanwezig in de administratie van het museum.
Op een printscreen [22] van het kasboeksaldo van 16 maart 2011 is te zien dat het kassaldo die dag afneemt van € 33.802,26 naar € 19.856,60. Dit is een afname van € 13.945,66. Op de printscreen is te zien dat [verdachte] deze mutatie gedaan heeft. De opname van dit bedrag werd op de grootboekrekening “kruisposten” tegengeboekt.
Op een printscreen [23] van het kasboeksaldo van 27 september 2011 is te zien dat het kassaldo die dag afneemt van € 36.720,12 naar € 29.041,87. Dit is een afname van € 7.678,25. Op de printscreen is te zien dat [verdachte] deze mutatie gedaan heeft. De opname van dit bedrag werd op de grootboekrekening “kruisposten” tegengeboekt.
In de boekhouding werd deze verduistering als volgt verhuld:
Op de ABN-AMRO rekening met nummer [bankrekeningnummer 4] [24] is te zien dat beide bedragen werden bijgeschreven. Op 14 maart 2011 werd een bedrag van € 13.945,66 bijgeschreven met als omschrijving “winstcommissie periode 20-6-2008”. Dit betreft boekingsstuk 11200042. Op 23 september 2011 werd een bedrag van € 7.678,25 bijgeschreven met als omschrijving “winstdeling 2009”. Dit betreft boekingsstuk 112000146. Op de printscreens [25] van beide boekingsstukken is te zien dat [verdachte] deze boekingen gedaan heeft. De ontvangst werd tegengeboekt op de grootboekrekening 13650 “kruisposten”. [26] [verdachte] doet dus voorkomen als of deze bijschrijving afkomstig is van een kasafstorting.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard [27] dat hij in het tijdvak van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 als hoofd van de administratie en het secretariaat in dienst was van het museum. Tot zijn taken behoorde onder meer het verzorgen van de financiële administratie en het beheren van de kas van het museum. Dit laatste hield onder meer in dat hij de kas beheerde en controleerde, de balie van wisselgeld voorzag en de afdracht van de entreegelden en de inkomsten uit verkoop controleerde. Hij was als enige van de administratie gemachtigd om namens het museum betalingen te doen. Hij controleerde alle facturen en verzorgde de boekhouding van alle inkomsten en uitgaven van het museum.
Verdachte verklaarde dat in 2010 door hem en collega [naam collega] een kastekort werd geconstateerd van ongeveer € 15.000,00. Er is daarna door hen nog een tweede kastekort geconstateerd. Door verdachte is daarna ook nog een derde kastekort geconstateerd. Hij heeft die kastekorten vervolgens op een onjuiste wijze in de boekhouding weggeschreven en de tekorten dus op die manier verhuld. Dat had hij toen niet moeten doen. Hij heeft geen onderzoek naar de tekorten ingesteld of doen instellen. Hij is, om geen onrust te laten ontstaan en geen onderzoek te laten plaatsvinden, zo dom geweest om die tekorten op die (foutieve) manier in de boekhouding te verwerken. Zijn collega [naam collega] wist van twee van de drie kastekorten. In 2011 waren meer personen bekend met het feit dat er kasverschillen waren geconstateerd.
Verdachte heeft verder verklaard dat er geen apart kasboek werd bijgehouden en dat de kas bijna nooit werd geteld. Mogelijk was dit maar een of twee keer per jaar.
Het is mogelijk, omdat dit tot zijn taak behoorde, dat hij rond 2 november 2012 de beleggingsopbrengsten van 2012 te laag in de boekhouding van 2012 heeft verantwoord en dat er daardoor in die boekhouding een verschil was van € 9.800,00.
Een opname van geld uit de kas (kasopname) of een kasstorting moest in de boekhouding worden verwerkt en daarvan moest in de grootboekhouding een kruispost gemaakt worden. Als door baliepersoneel gevraagd werd geld uit de kas op te nemen of als geld door baliepersoneel werd gestort, werd daarvoor een formulier opgemaakt. Dat formulier of kasstuk werd bij de boekhoudstukken gelegd, in de ordner die betrekking had op de kas. Verdachte heeft verklaard dat hem niet bekend is waarom er rond 2 november 2012 in de boekhouding geen kasstuk is betreffende een opname uit de kas van € 9.800,00.
Volgens verdachte hadden alle collega’s op de administratie toegang tot de kleine kas van het museum. De kasgelden van de kleine kas werden later verrekend met de grote kas, de kluis genoemd. Voor de kluis waren verdachte en zijn collega [naam collega] verantwoordelijk. Vanaf 2010 werden grotere uitgaven dan € 1.000,00 door collega [naam collega] en hem verzorgd en zij zorgden ook dat in de kleine kas steeds een bedrag van € 1.000,00 zat. Alle mutaties van de kluis werden door verdachte verwerkt in de boekhouding. Als gelden door het baliepersoneel naar de administratie werden gebracht, om deze af te storten in de kluis, werd door die medewerker een envelop met geld gebracht. Verdachte verklaarde dat hij de envelop met geld meestal aan mevrouw [naam collega] gaf en dat zij daarna het geld telde en voor ontvangst tekende. Hij verwerkte dat dan steeds in de boekhouding. Grotere uitgaven dan
€ 1.000,00 werden niet uit de kleine kas, maar rechtstreeks uit de kluis gedaan.
Verdachte verklaarde verder dat hij vanaf 1 januari 2010, in opdracht van de directie van het museum, met collega [naam collega] samen een kantoorruimte deelde. De grote kas, de kluis, ging toen met hem mee. Officieel hadden alleen zij tweeën vanaf die datum toegang tot de kluis. De werkwijze met betrekking tot die kluis was meestal dat de code er ’s morgens afgehaald werd en dat de kluis dan toegankelijk was met alleen een sleutel. Die sleutel lag in de bureaulade van verdachte zelf en een tweede sleutel lag in de bureaulade van mevrouw [naam collega] . Verdachte was ten aanzien van deze kluis de enig verantwoordelijke. In de kluis zat meestal veel geld, afkomstig van de entreebalie en de winkel van het museum. Al het geld dat binnenkwam in de grote kas of kluis werd ingeboekt via de kas. Afstortingen naar de bank vonden alleen plaats als er veel briefgeld in de kluis lag. Voor de afstortingen werd gebruik gemaakt van een stortingsformulier, dat doorgaans door mevrouw [naam collega] werd gereed gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij, bij de afwikkeling van het tegoed van de afdeling kunstuitleen van het museum, handmatig een bedrag van € 4.307,97 op het stortingsformulier d.d. 20 juni 2012 bij heeft geschreven, naast het reeds daarop geprinte bedrag van € 6.300,00. Dat is zijn handschrift. Hij gaat er daarom van uit dat hij ook de vermelding in de boekhouding heeft gedaan en dat hij daarmee iets, een kastekort wellicht, heeft willen rechttrekken. Verdachte erkent dat op 30 juni 2012 genoemd bedrag van
€ 4.307,97 is geboekt op de grootboekrekening “vervallen kooptegoeden” van de kunstuitleen en dat, toen die boeking werd gedaan op 30 juni 2012, hij als gebruiker ingelogd was in het boekhoudsysteem Exact. Verdachte geeft toe dat het vreemd is dat dit bedrag als kasuitgave is verantwoord in de boekhouding. Hij heeft die bedragen op een onjuiste manier weggeschreven in de boekhouding. Hij heeft die handgeschreven vermelding van € 4.307,97 er waarschijnlijk bijgeschreven om het kassysteem kloppend te maken.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij de kastekorten niet aan de directie of de externe accountant van het museum heeft gemeld. Hij deed dat niet omdat er dan een onderzoek zou komen en dat er dan mogelijk verkeerde beschuldigingen zouden worden gedaan. Hij geeft toe dat hij, op grond van het beleid van het museum inzake fraudepreventie, geconstateerde kastekorten wel aan de directie had moeten melden. Omdat hij er niet van uitging dat iemand van zijn collega’s iets uit de kas wegnam, heeft hij de werkwijze van ’s ochtends de kluiscode verwijderen en de kluissleutels in de bureaulades laten liggen, gewoon gehandhaafd, ook nadat een kastekort was geconstateerd.
Verdachte heeft erkend dat hij de jaarrekening over het boekjaar 2012 heeft opgemaakt en dat daarin een bedrag van € 7.500,00 te weinig als rentebaten en een bedrag van
€ 6.500,00 teveel als verzekeringskosten door hem is verantwoord. Het is dus mogelijk dat in de boekhouding van dat jaar een onjuiste kasuitgave van € 14.000,00 is verantwoord, terwijl er geen schriftelijk stuk van die kasuitgave is.
Volgens verdachte zal juist zijn dat in de jaarrekening over het boekjaar 2010 een bedrag van € 15.332,94 terzake winstcommissie voor verzekeringen van de ABN AMRO-bank is bijgeschreven op de bankrekening van het museum. Het kan kloppen dat dit bedrag niet als inkomsten in de boekhouding is verwerkt en dat wel een kasuitgave in de boekhouding verantwoord is. Verdachte heeft verklaard dat het mogelijk is dat hij toen op deze wijze een kastekort in de boekhouding heeft weggeschreven.
Verdachte heeft ook verklaard dat het mogelijk is dat hij in de jaarrekening over het boekjaar 2011 de op een bankrekening van het museum gestorte winstcommissie en winstdeling van verzekeringen van de ABN AMRO-bank, voor een bedrag van € 7.678,25 en voor een bedrag van € 13.945,66, niet als inkomsten heeft opgenomen. Het is volgens verdachte mogelijk dat die twee bedragen wel als een kasstorting van kas naar bank zijn verwerkt in de boekhouding.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft bekend dat hij onware boekingen heeft verricht in de boekhouding van het museum. Hij heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank valsheid in geschrifte gepleegd. Deze valsheid pleegde verdachte, naar zijn zeggen, met als doel om door hem geconstateerde kastekorten te maskeren. Dat deze kastekorten zouden zijn ontstaan door een menselijke fout of een fout in het systeem, zoals geopperd werd door verdachte, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De tekorten zijn te groot om als “mistelling” van een mens of systeem te kunnen worden gezien; het gaat om vele duizenden euro’s en het ligt voor de hand dat als er daadwerkelijk sprake is van fouten van een mens of van het systeem deze fouten betrekkelijk eenvoudig opgespoord hadden kunnen worden en, gelet op de financiële belangen, moeten worden.
De rechtbank gaat dus, nu ook verder niet aannemelijk is geworden dat het systeem of de mensen die daarmee werkten onbedoeld dergelijke, reeds qua financiële omvang, grote fouten begingen, er van uit dat uit de kas daadwerkelijk de gelden zijn weggenomen.
De vraag is dan door wie de gelden zijn weggenomen.
Nu de betrokkenheid van anderen niet is gebleken, verdachte degene was die de kastekorten probeerde te maskeren en verdachte toegang had tot de kluis en het daarin opgenomen kasgeld, komt de rechtbank tot de conclusie dat geen ander dan verdachte deze gelden heeft weggenomen en dat zonder daartoe gerechtigd te zijn.
Deze gelden had verdachte uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich en verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank betrekt hierbij nog dat, zo de verdachte de gelden al niet zelf heeft behouden, hij toch verduistering heeft gepleegd nu verduistering ook kan worden gepleegd door een dader die het daaruit verkregen voordeel niet zelf behoudt, maar dit – om welke reden dan ook – aan een andere natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon doet toekomen (HR 21 oktober 1986, LJN AC9529).
De rechtbank acht dan ook, op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op verschillende tijdstippen in het tijdvak van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 in de gemeente Maastricht zich met opzet de uit de kas verdwenen en aan het museum toebehorende geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend, en wel tot een totaal bedrag van € 65.064,82.
De verdediging heeft opgeworpen dat er binnen het museum een bedrijfscultuur was, waarbij het door de leidinggevenden niet zo nauw werd genomen met de omschrijving van diverse uitgaven in de boekhouding. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer dat dit – zelfs indien deze stelling juist zou zijn, hetgeen niet vaststaat – niet tot gevolg heeft dat verdachte dan niet strafbaar heeft gehandeld. Daarnaast heeft de verdediging nog opgemerkt dat verdachte niet in de gelegenheid is gesteld de onderliggende stukken van de boekhouding in te zien om inhoudelijk alle relevante boekingen na te kunnen gaan. De rechtbank overweegt te dien aanzien dat het voor verdachte op basis van de inhoud van de stukken in het strafdossier voldoende duidelijk moet zijn over welke posten en welke stukken het in deze zaak gaat.
Ten aanzien van feit 2
Vast is komen te staan dat verdachte voor privédoeleinden tweemaal € 250,00 en eenmaal
€ 221,33 met de pinpas van het museum heeft betaald of opgenomen. Echter, verdachte heeft die betalingen/opnamen met een schriftelijk stuk in de boekhouding verantwoord, door daarbij zijn initialen te vermelden. Bovendien is vast komen te staan dat hij deze geldbedragen enige tijd later, nog in hetzelfde boekjaar, weer geheel aan het museum heeft terugbetaald. Weliswaar heeft verdachte deze bedragen laat terugbetaald, maar de rechtbank kan zich voorstellen dat zijn financiële situatie hier wellicht debet aan was.
De rechtbank is daarom ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich de tenlastegelegde geldbedragen met opzet wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank zal verdachte dus vrijspreken van feit 2.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. (primair)
in het tijdvak van 1 maart 2010 tot en met 31 december 2012 te Maastricht meermalen opzettelijk een hoeveelheid geld (te weten 65.064,82 euro), dat toebehoorde aan het Bonnefanten Museum, en welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als hoofd administratie/medewerker Bonnefanten Museum onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. feit 1 primair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafoplegging opgemerkt dat verdachte bereid is een taakstraf te verrichten. De verdediging heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf echter te hoog is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft in ruim twee jaar tijd een bedrag van totaal € 65.064,82 verduisterd van zijn werkgever. Verdachte was als hoofd van de (financiële) administratie in dienst bij het Bonnefanten Museum. Hij was onder meer verantwoordelijk voor de boekhouding en de kasgelden van het museum. Als hoofd financiële administratie mag van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht worden. Verdachte heeft echter op grove wijze misbruik gemaakt van de aan hem gegeven bevoegdheden en het vertrouwen dat zijn werkgever in hem stelde. Hij heeft het Bonnefanten Museum een aanzienlijke financiële schadepost bezorgd. Kennelijk was zijn persoonlijk financieel gewin toch belangrijker dan die schadepost. Verdachte heeft tot op heden nog geen enkele terugbetaling gedaan, sterker nog hij ontkent dat hij zich aan welke verduistering dan ook heeft schuldig gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verduistering is een ernstig strafbaar feit. In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is geen oriëntatiepunt vastgesteld voor verduistering. Wel is een oriëntatiepunt vastgesteld voor fraude. Zoals gezegd heeft verdachte in de bewezenverklaarde periode een geldbedrag van ruim € 65.000,00 verduisterd. Bij dit geldbedrag hoort volgens het oriëntatiepunt fraude een gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden of een taakstraf van een corresponderend aantal uren. Daarbij is uitgegaan van een verdachte met een blanco strafblad.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest;
  • het door de reclassering over verdachte opgemaakt rapport d.d. 31 augustus 2015, waaruit blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat, nu verdachte inmiddels is gepensioneerd en niet meer werkzaam is bij het Bonnefanten Museum;
  • de leeftijd van verdachte (66 jaar).
De rechtbank ziet aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Dit niet alleen vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte (zijn leeftijd en het feit dat hij een blanco strafblad heeft), maar ook gelet op het feit dat de reclassering het recidiverisico als laag inschat, en het feit dat verdachte, sinds zijn aanhouding op 18 november 2013, zo’n anderhalf jaar in onzekerheid heeft geleefd over de afloop van deze zaak.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis wordt opgelegd. Ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opleggen, maar die geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij Stichting Provinciaal Museum Limburg (Het Bonnefanten Museum), gevestigd te Maastricht, vordert een schadevergoeding van € 65.064,82 terzake van feit 1, te vermeerderen van de wettelijke rente, alsmede een vergoeding terzake kosten voor rechtsbijstand van € 3.768,00.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van benadeelde gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot het gevorderde bedrag en toewijzing van de gevorderde wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Daartoe is aangevoerd dat verdachte de
vordering van benadeelde betwist en dat deze vordering niet eenvoudig van aard is. Gesteld is dat het gevorderde schadebedrag niet met administratieve bescheiden onderbouwd is. Evenmin bestaat er causaal verband tussen het door verdachte in de boekhouding wegschrijven van de kastekorten en de wederrechtelijke toe-eigening van die gelden door verdachte. Verdachte ontkent die wederrechtelijke toe-eigening.
De verdediging heeft daarnaast gesteld dat verdachte niet over de financiële middelen beschikt om enige vordering van het museum te voldoen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 65.064,82, zijnde het bewezenverklaarde bedrag, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het bewezenverklaarde, door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze schade aan hem als een rechtstreeks gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering tot dat bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de wettelijke rente over dat bedrag wordt toegewezen vanaf 31 december 2012, zijnde de laatste dag van het tijdvak waarin het bewezenverklaarde is begaan.
Verder zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op € 3.768,00.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen tot genoemd schadebedrag van € 65.064,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 december 2012, nu verdachte tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor die schade.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f , 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de hierna genoemde benadeelde partij ten aanzien van feit 1 (primair) toe;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Stichting Provinciaal Museum Limburg (Het Bonnefanten Museum), gevestigd te Maastricht, te betalen een bedrag van € 65.064,82, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 31 december 2012 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op een bedrag van € 3.768,00;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Stichting Provinciaal Museum Limburg (Het Bonnefanten Museum), van een bedrag van € 65.064,32, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 335 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 31 december 2012 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 september 2015.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie Limburg, proces-verbaalnummer 2013092374, gesloten d.d. 19 november 2013, met bijlagen, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 172.
2.Het proces-verbaal aangifte d.d. 26 augustus 2013, op pagina’s 34 en 35.
3.Het proces-verbaal bevindingen administratie Bonnefantenmuseum d.d. 12 november 2013, op pagina’s 27 tot en met 32.
4.De printscreen uit het boekhoudprogramma Exact Globe Next, op pagina 120.
5.De afschriften van ING-bankrekeningen nummer [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] ten name van het museum, op pagina’s 122 en 123.
6.Het bescheid “Grootboek 13650 kruisposten” en drie printscreens uit genoemd boekhoudprogramma, op pagina’s 125 tot en met 128.
7.De printscreen uit genoemd boekhoudprogramma, op pagina 130.
8.Het rekeningafschrift van de ING-bank, op pagina 132.
9.Het stortingsbewijs van de ING-bank, op pagina 131A.
10.De printscreen uit genoemd boekhoudprogramma, op pagina 134.
11.De printscreen van een kasmutatie uit genoemd boekhoudprogramma, op pagina 136.
12.Een bankafschrift van de Deutsche Bank, op pagina 138.
13.De printscreen uit genoemd boekhoudsysteem, op pagina 139.
14.Een uitdraai van de grootboekrekening 43000 verzekeringen, op pagina 141 en 142.
15.Het afschrift van de ING-rekening, op pagina 144.
16.Een afschrift van de grootboekrekening 92000 Bankrente, op pagina 147.
17.De printscreen uit genoemd boekhoudsysteem, op pagina 145.
18.De printscreen uit genoemd boekhoudsysteem, op pagina 149.
19.Een afschrift van de ABN-AMRO rekening, op pagina 151.
20.Een afschrift uit de grootboekrekening 13650 Kruisposten, op pagina 154.
21.De printscreen uit genoemd boekhoudsysteem, op pagina 152.
22.De printscreen uit genoemd boekhoudsysteem, op pagina 156.
23.De printscreen uit genoemd boekhoudsysteem, op pagina 158.
24.Het afschrift van de ABN-AMRO rekening, op pagina’s 160 en 162.
25.De printscreens uit genoemd boekhoudsysteem, op pagina 162 en 163.
26.een afschrift van de grootboekrekening 13650 “kruisposten”, op pagina 165 tot en met 167.
27.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 september 2015.