3.3Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot feit 1:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 maart 2015 in de gemeente Kerkrade heeft geprobeerd een ontploffing teweeg te brengen in het pand aan de [adres] , waardoor levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2015, als weergegeven op de pagina’s
52 tot en met 54 van de doornummering;
- het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 4 maart 2015, als weergegeven op de pagina’s 61 tot en met 63 van de doornummering;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
31 augustus 2015.
Met betrekking tot feit 2:
Op 2 maart 2015, omstreeks 14.28 uur, zijn vier brandweermannen naar het appartementencomplex aan de [adres] tot en met 61 te Kerkrade gegaan. Aanleiding daarvoor was dat ter plaatse een sterke gaslucht werd geroken. Omstreeks 14.33 uur waren zij ter plaatse. Daar vernamen zij van een medewerker van het installatiebedrijf dat de gastoevoer naar pand 47, de woning van verdachte, inmiddels was dichtgedraaid en dat het appartementencomplex was ontruimd. Toen de brandweer de woning van verdachte betrad, werd Lower Explosion Level (LEL-waarde) van 52% gemeten. In de keuken van de woning zag de brandweer dat de gasslang van het gasfornuis kapot was gesneden en dat in de slaapkamer 3 brandende theelichtjes stonden. Een van de brandweerlieden heeft de theelichtjes gedoofd en de brandweer heeft de woning vervolgens geventileerd.
Verdachte heeft zich op 2 maart 2015, omstreeks 15.00 uur, bij de politie gemeld. Hij heeft toen verklaard dat hij de gasslang in zijn woning heeft losgemaakt en kaarsen heeft aangestoken, waarna hij de woning heeft verlaten. Hij wilde zijn buren schade toevoegen en wilde van de woning af. Het was niet verdachtes bedoeling om hulpverleners te verwonden.
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de gasslang van het gasfornuis in zijn woning kapot heeft gesneden, waardoor zich gas in de woning van verdachte ophoopte. De ter plaatse gekomen brandweer heeft de woning betreden nadat de gastoevoer naar de woning al was dichtgedraaid.
Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen, dient op zijn minst te kunnen worden bewezen dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het kapot snijden van de gasslang en het aansteken van theelichtjes een ontploffing teweeg had kunnen brengen, ten gevolge waarvan de brandweerlieden die zich in zijn woning bevonden, hadden kunnen overlijden. De beoordeling van de vraag of er daadwerkelijk sprake was van explosiegevaar, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dat verband van belang zijn, zijn de hoeveelheid gas die zich in de woning bevond, alsook de hoeveelheid zuurstof die zich daar bevond. Bepalende factor is de verhouding tussen het in de woning aanwezige gas en zuurstof.
Een gasmengsel wordt pas ontbrandbaar als de verhouding brandbaar gas en zuurstof tussen bepaalde grenzen ligt. Dit bereik is specifiek voor elk specifiek gas (bijv. aardgas, propaan, benzine etc). De minimale concentratie waarbij het gas brandbaar of explosief is, wordt de LEL-waarde genoemd (Lower Explosion Limit) en ligt op 100% LEL. Concentraties tot de onderste explosie limiet zijn theoretisch niet explosief. Hiervoor is niet voldoende gas aanwezig om te ontbranden. Het mengsel is te arm.
In dit geval bestaat slechts duidelijkheid over de concentratie gas die zich in de woning bevond op het moment dat de brandweer de woning van verdachte betrad. Uit de verklaringen van de brandweerlieden kan namelijk worden afgeleid dat deze 52% LEL bedroeg. Op dat moment was de gastoevoer naar de woning echter al dichtgedraaid, waardoor het gas zich niet langer in de woning ophoopte. Door de brandweer werd het glas van de voordeur van de woning van verdachte ingeslagen, waardoor zuurstof de woning binnenstroomde. De verhouding tussen het in de woning aanwezige gas en zuurstof veranderde dus op dat moment. Niet is onderzocht hoe die verhouding veranderde en - in het verlengde daarvan - wat dat voor invloed had op het explosiegevaar in de woning.
Wellicht had technisch onderzoek ter plekke uitsluitsel kunnen geven over dit punt, maar dat heeft niet plaatsgevonden.
Om het explosiegevaar te kunnen beoordelen is in dit licht ook van belang om te weten wat de inhoud van de woning van verdachte is. De inhoud van de woning is niet nagerekend. Dit had wel voor de hand gelegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het dossier, dat al op 18 maart 2015 bij het openbaar ministerie is ontvangen, onvoldoende kritisch is bekeken, waardoor nader onderzoek is uitgebleven. Het alsnog uitvoeren van een technisch onderzoek naar de hoeveelheid gas in de woning en de verhouding tussen het gas en de zuurstof in de woning, is niet meer mogelijk. De rechtbank zal het dan ook moeten doen met dit dossier.
De rechtbank is, gelet op het ontbreken van nadere informatie en de constatering dat nader onderzoek thans nutteloos is, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of er in de woning van verdachte sprake is geweest van explosiegevaar. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde.