5.2Het besluit van 3 december 2013
Ten aanzien van het besluit van 3 december 2013 heeft eiser het volgende aangevoerd.
Voor een uitvoerige beschrijving van de context verwijst hij daarbij naar het bezwaarschrift van 19 augustus 2013. Eiser heeft gedurende bijna 25 jaar werkzaamheden voor de Universiteit Utrecht verricht en er zijn in het verleden afspraken gemaakt die voor de Universiteit kennelijk een ongewenst precedent scheppen. Op 3 december 2012 kreeg eiser uit het niets te horen dat hij zijn werkzaamheden niet goed uitvoerde, terwijl hij in 23 jaar nog nooit een slechte beoordeling had gehad. Eiser betoogt dat het opgelegde strafontslag in geen verhouding staat tot de aangegeven omstandigheden. Nog schrijnender is het dat de Universiteit de ziekte van eiser heeft aangegrepen om een grond te vinden om afscheid van eiser te kunnen nemen. Er is volgens eiser strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder, toen eiser had aangegeven dat hij niet binnen de gestelde termijn van een week, zijn zienswijze kon geven, het standpunt heeft ingenomen dat eiser zou hebben afgezien van het indienen van een zienswijze. Er is strijd met het motiveringsbeginsel, omdat verweerder het verweer van eiser op de hem door verweerder gemaakte verwijten niet heeft genoemd in de motivering van de besluiten. Onder het ernstig plichtsverzuim vallen volgens verweerder het twee keer niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts en het niet verschijnen op een afspraak met de werkgever, welke afspraken alle drie binnen een tijdsbestek van slechts acht dagen waren gepland, in welke periode de leidinggevende van eiser zelf niet bereikbaar was, eiser als gevolg van ziekte niet in staat was te reizen en ook tijdig heeft aangegeven niet te kunnen reizen (het tegendeel is niet aangetoond) en ook tijdig heeft aangegeven niet te kunnen verschijnen op de afspraken, terwijl door verweerder geen alternatieve locaties zijn aangeboden om de gesprekken met de bedrijfsarts te laten plaatsvinden. Eiser was eveneens vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat om te verschijnen op het verantwoordings-gesprek op 2 mei 2013 en op het spreekuur van de bedrijfsarts op 7 mei 2013. Dit is ook door eiser doorgegeven op 6 mei 2013, waarbij eiser de bedrijfsarts heeft verzocht telefonisch contact met hem op te nemen, hetgeen ook is gebeurd. Eiser overlegt het gespreksverslag (productie 18 bij de gronden van het beroepschrift). Ook uit het feit dat er op 15 mei 2013 een consult aan huis heeft plaatsgevonden blijkt volgens eiser onomstotelijk dat er van een weigerachtige houding van zijn kant geen sprake is. Als verweerder eerder was overgegaan tot het zoeken van een alternatieve oplossing (zoals een huisbezoek) had onduidelijkheid en stress voor eiser kunnen worden voorkomen. Verder lijkt verweerder ten onrechte uit het advies van de bedrijfsarts af te leiden dat eiser ook al eerder dan 15 mei 2013 in staat was om te reizen en de re-integratie te hervatten. Verweerder suggereert steeds opnieuw dat eiser willens en wetens weigert zijn medewerking te verlenen. Dat dit niet het geval is, blijkt uit het feit dat eiser wel op het volgende gesprek van 24 mei 2013 is kunnen verschijnen. Eiser is vervolgens niet kunnen verschijnen op de vervolgafspraak van 7 juni 2013 en is ook niet verschenen op het verkennend gesprek voor de mediation op 24 juni 2013, maar wel op de afspraak van 10 juni 2013 met de werkgever. In tegenstelling tot hetgeen verweerder daaromtrent betoogt heeft eiser dit gesprek niet afgekapt en is hij niet weggegaan. Dat hij in eerste instantie niet heeft ingestemd met mediation staat eiser vrij, zeker gezien het vrijwillige karakter van mediation. Verweerder heeft overigens niet vermeld dat eiser om een andere bedrijfsarts heeft verzocht en deze arts ook toegewezen heeft gekregen en dat deze arts contact heeft gezocht met eisers huisarts. Deze bedrijfsarts stelt vast dat eiser per 19 juli 2013 kan hervatten met werkzaamheden in de eigen functie. Tijdelijk andere passende werkzaamheden, zoals door verweerder aangegeven, waren dan ook helemaal niet aan de orde. Het misverstand omtrent het verlof eind juli 2013 kan vanzelfsprekend niet als plichtsverzuim, laat staan als ernstig plichtsverzuim worden aangemerkt. Het bevreemdt eiser overigens dat de omstandigheden in de periode van 24 mei 2013 tot en met 19 juli 2013 geen reden zijn geweest om eiser een loonsanctie op te leggen, maar wel voldoende redenen vormden voor het opleggen van een onvoorwaardelijk strafontslag, welke maatregel in geen verhouding staat tot het gestelde plichtsverzuim. Daarbij heeft verweerder het ontslag ten onrechte niet gebaseerd op artikel 8:8, eerste lid van de CAO NU, waarbij eerst advies aan het UWV gevraagd had moeten worden en dit advies mede in beschouwing had moeten worden genomen bij de beslissing om al dan niet over te gaan tot ontslag. Door de keuze van verweerder om zelf de Poortwachterbewaking- en
planning uit te voeren, zoals blijkt uit het verslag van de bedrijfsarts (productie 18 bij de gronden van beroep) en daarbij niet al te voortvarend te werk te gaan, heeft verweerder (wellicht ongewild) bijgedragen aan het grillige ziekteproces van eiser. Verweerder heeft ook niet de gepaste en noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht genomen. Eiser verwijst naar het UWV dat heeft aangegeven dat er sprake was van een arbeidsconflict en acht het opmerkelijk dat zijn accounts zijn geblokkeerd enkele dagen nadat eiser had aangegeven dat hij een deskundigenoordeel ging vragen bij UWV. Eiser verzoekt om vergoeding van de kosten in bezwaar en beroep.
6.
De navolgende wettelijke bepalingen zijn voor de beoordeling van belang.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, van de CAO NU ontvangt de werknemer over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen verwijtbaar nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid, van de CAO NU kan de werkgever aan de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt een disciplinaire maatregel opleggen welke in verhouding staat tot het plichtsverzuim. Plichtsverzuim omvat ingevolge het bepaalde in artikel 6.12, tweede lid, van de CAO NU zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, wat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 8.4, onder 5a van de CAO NU kan een werknemer bij wijze van disciplinaire maatregel ontslagen worden zonder dat een opzegtermijn geldt en zonder dat opzegverboden van toepassing zijn.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZANU kan de aanspraak op bezoldiging door de werkgever geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien en zolang de betrokkene:
a. weigert zich te onderwerpen aan een krachtens deze regeling opgedragen geneeskundig onderzoek, dan wel, na voor zulk een onderzoek behoorlijk te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
b. weigert of verzuimt tijdig WIA- uitkering bij het UWV aan te vragen, dan wel een verzoek tot verlenging van die uitkering bij het UWV in te dienen;
c. weigert de volledige medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek ter beoordeling van zijn recht op een WAO- of WIA- uitkering;
d. de controlevoorschriften overtreedt, indien deze voor hem zijn vastgesteld;
e. het land verlaat zonder een geneeskundige verklaring van geen bezwaar;
f. ten onrechte verzuimt zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de hem door de deskundige of arbodienst gegeven voorschriften, of anderszins zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd, met dien verstande, dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige of diagnostische aard zijn uitgezonderd;
g. tijdens de verhindering om zijn dienst te verrichten, voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit blijkens een geneeskundige verklaring door de deskundige of arbodienst, in het belang van zijn genezing, reïntegratie of herplaatsbaarheid gewenst wordt geacht;
h. in gebreke blijft op het door de deskundige of arbodienst bepaalde tijdstip en in de door hen bepaalde mate zijn arbeid of hem passende arbeid, dan wel, na afloop van een periode van 52 weken onafgebroken ziekte, gangbare arbeid te verrichten, tenzij hij daarvoor een inmiddels ontstane, door de deskundige of arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
i. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
j. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 11, eerste lid.
k. zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid als bedoeld in artikel 1 sub r te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt;
2. Het geheel of gedeeltelijk vervallen van aanspraken, bedoeld in het eerste lid, gaat in op een tijdstip, bij de beslissing van de werkgever vermeld. Dit tijdstip ligt niet voor de dag van die beslissing.
3. De door het UWV overeenkomstig hoofdstuk 10 van de Wet WIA vastgestelde en opgelegde voorschriften en verplichtingen gelden voor de betrokkene als waren deze vastgesteld en opgelegd door de werkgever.
4. Indien betrokkene door het UWV één of meer sancties zijn opgelegd overeenkomstig
Indien betrokkene door het UWV één of meer sancties zijn opgelegd overeenkomstig hoofdstuk II van de WAO danwel hoofdstuk 10 van de Wet WIA, gelden deze sancties voor
betrokkene als waren zij hem opgelegd door de werkgever met dienovereenkomstige uitwerking op de bezoldiging.
5. De ingevolge artikel 14 of dit artikel geheel of gedeeltelijk geweigerde of vervallen verklaarde bezoldiging, wordt alsnog aan de betrokkene uitbetaald, wanneer het UWV bij een hernieuwd onderzoek, ingesteld overeenkomstig artikel 30, eerste lid, onderdeel e Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, te zijnen gunste beslist. Eveneens wordt de geheel of gedeeltelijk geweigerde of vervallen verklaarde bezoldiging alsnog aan betrokkene uitbetaald ingeval, en afhankelijk van de mate waarin, het UWV naderhand van oordeel mocht zijn dat de sancties, bedoeld in het vierde lid, ten onrechte zijn opgelegd. Uitbetaling van evenbedoelde bezoldiging vindt plaats met dien verstande, dat een uitkering ingevolge artikel 16, tweede lid, daarop in mindering wordt gebracht.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8.
Ten aanzien van het besluit van 23 juli 2013 inzake het staken van de bezoldiging (AWB 13 / 2626)