3.3Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft tegenover ambtenaren van de politie verklaard dat hij op 5 november 2014 als bestuurder van een personenauto over de Pegasuslaan te Heerlen reed.Toen hij een bocht uitkwam zag hij een fietser in dezelfde richting als dat hij reed, rijden op het fietspad. De verdachte zag dat de fietser op dat moment de fietsersbrug nog niet gepasseerd was. Ter plaatse is een oversteekplaats voor fietsers, waar fietsers de weg moeten oversteken, met twee rijbanen.De verdachte zag dat de fietser over zijn linkerschouder keek. Hij heeft geen oogcontact gehad met de fietser. Toen de verdachte zag dat de fietser achterom keek, heeft hij naar links gestuurd en is hij begonnen met het inhalen van de fietser. De verdachte heeft daarbij iets extra gas gegeven. De fietser reed nog enkele meters door en stuurde toen naar links. Toen de fietser naar links afsloeg, heeft de verdachte naar links gestuurd en hard geremd. Hij heeft de fietser met de voorzijde van zijn personenauto geraakt.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse. Hij rijdt regelmatig over de Pegasuslaan. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat hij met een te hoge snelheid over de Pegasuslaan reed.
Uit het proces-verbaal ‘VerkeersOngevalAnalyse’ blijkt dat de verdachte reed over de Pegasuslaan, komende uit de richting van de Orionsingel en dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid voor motorrijtuigen 50 km/u bedraagt. Voor de plaats van het ongeval is in het wegverloop van de Pegasuslaan een bocht naar links gelegen. De Pegasuslaan heeft een dalend verloop. Door deze bocht naar links en het links gelegen talud, wordt het zicht op het wegverloop en de zich op de weg bevindende weggebruikers belemmerd.
Voor de aansluiting van de brug op de Pegasuslaan eindigt de rechterfietsstrook en moet het fietsverkeer, rijdende over de Pegasuslaan in de richting van de Kerkraderweg, de rijbaan van de Pegasuslaan naar links oversteken, teneinde over het aan de andere zijde van de rijbanen gelegen fietspad verder te rijden. Direct voor deze oversteek is hiertoe een bord volgens model J24 van Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 geplaatst, voorzien van een onderbord met de afbeelding van een pijl naar links en de afbeelding van een fiets, alsmede de tekst: ‘fietsers overstreken’. Op de rijbaan is hiertoe, vanaf de rechterfietsstrook naar het links gelegen fietspad een door markeringen aangegeven kanalisatiestrook aangebracht.
Volgens in het proces-verbaal ‘VerkeersOngevalAnalyse’ weergegeven proeven en berekeningen kon worden nagegaan dat de verdachte met een snelheid tenminste gelegen tussen 79 en 81 km/u deze kanalisatiestrook naderde. Volgens dezezelfde proeven en berekeningen had het ongeval niet behoeven plaats te vinden in het geval de verdachte de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u niet had overschreden.
Ten gevolge van het ongeval liep [slachtoffer] onder meer de volgende letsels op: ernstig letsel van de zenuwplexus die van de halswervelkolom naar de arm gaat, met als gevolg een verlamming van zijn linkerarm, een avulsiefractuur, doornuitsteeksels wervels
Thoracale 2-4, een ventrale restpneumothorax links, een longcontusie links, een fractuur rib 2,6,7 links, een sleutelbeenfractuur links, een schouderkomfractuur links, een bovenarmfractuur links, een scheur graad III van de milt, een scheur in de linker nier en trombose in de linker arm.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 5 november 2014 een ongeval heeft plaatsgevonden bij de op de Pegasuslaan aanwezige oversteekplaats voor fietsers. Deze oversteekplaats is gelegen na een bocht met talud, waardoor er weinig zicht is op het wegverloop. Bij dit ongeval is de door de verdachte bestuurde personenauto in aanrijding gekomen met de fietser [slachtoffer] die bij de oversteekplaats wilde oversteken.
De verdachte heeft ook ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat hij met een te hoge snelheid over de Pegasuslaan reed. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal ‘VerkeersOngevalAnalyse’ vast dat de verdachte daar met een snelheid van ten minste 79 km/u heeft gereden. Gezien de ter plaatse geldende maximumsnelheid voor motorrijtuigen van 50 km/u, het wegverloop en de ter plaatste gelegen kanalisatiestrook voor overstekende fietsers is naar het oordeel van de rechtbank dit een excessieve overschrijding van de maximumsnelheid.
Nu de verdachte met een veel te hoge snelheid de oversteekplaats voor fietsers heeft genaderd, er door het wegverloop en het talud weinig zicht was op deze oversteekplaats, de verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse - en derhalve met het feit dat fietsers bij deze oversteekplaats de weg over moeten steken - en de verdachte zijn snelheid heeft verhoogd bij het inhalen van de door hem waargenomen fietser, is de rechtbank van oordeel dat de aanrijding van de verdachte met de fietser door zeer onvoorzichtig verkeersgedrag van de verdachte is veroorzaakt. Het verkeersongeval is dientengevolge aan de schuld van de verdachte te wijten.
In het kader van haar bewezenverklaring van schuld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 24 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC7914), waarin een ongeveer gelijke casus centraal staat. In deze zaak had het gerechtshof onder meer vastgesteld dat de verdachte in de schemering als bestuurder van een personenauto over een weg heeft gereden met een snelheid die 11 à 19 km/u hoger was dan de toegestane maximumsnelheid van 80 km/u, dat hij niet heeft afgeremd toen hij de oversteekplaats voor fietsers naderde, dat hij de fietsers heeft opgemerkt toen ze midden op de weg fietsten en dat hij in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximale snelheid had gehouden. De Hoge Raad oordeelde vervolgens dat het oordeel van het hof dat de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat hem schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 treft, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] overweegt de rechtbank nog als volgt. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding (onder andere) een blijvende verlamming van zijn linkerarm opgelopen. Dit opgelopen letsel kan, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen.