3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij, terwijl hij werkzaam was als psychiatrisch verpleegkundige in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met drie aan zijn zorg toevertrouwde patiënten. De verdachte ontkent de beschuldigingen. Op basis van het dossier staat wel vast dat hij in de tenlastegelegde periodes werkzaam was op de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis van het Atrium Medisch Centrum te Heerlen (hierna te noemen: de PAAZ).
De rechtbank stelt voorop dat de bewijsbeoordeling in zedenzaken naar de aard van die zaken dikwijls complex is. Zedenzaken kenmerken zich namelijk doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een (deels) ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige geuite feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 26 januari 2010, LJN BK2094).
De onderhavige zaak wordt voorts gecompliceerd door het feit dat de beschuldigingen zijn geuit door destijds psychisch zeer kwetsbare vrouwen. De rechtbank is zich van deze complicatie bewust, maar stelt dat dit niet per definitie betekent dat de verklaringen van de vermeende slachtoffers onbetrouwbaar zijn of dat zij ongeloofwaardige of zelfs valse aangiften c.q. verklaringen zouden afleggen.
Met voornoemde uitgangspunten indachtig zal de rechtbank in het hierna volgende per tenlastegelegd feit het voorhanden bewijs toetsen en waarderen. Vervolgens zal zij per feit beoordelen of er sprake is van voldoende wettig bewijs. Als laatste komt de vraag aan bod of de rechtbank op basis van de voorhanden bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Om tot een bewezenverklaring te komen dient er namelijk niet alleen sprake te zijn van voldoende wettig bewijs, maar dient de rechtbank op basis van die bewijsmiddelen er ook van overtuigd te zijn dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Feit 1, mevrouw [slachtoffer 1]
Op 26 april 2012 vindt er een informatief gesprek zeden plaats met [slachtoffer 1] . Uit het proces-verbaal van dit gesprek volgt dat zij omstreeks vrijdag 13 april 2012 op de PAAZ seksueel is misbruikt door [verdachte] , een van de verplegers. [slachtoffer 1] verblijft op dat moment wegens suïcidale neigingen en depressie op deze afdeling.
[verdachte] had die vrijdag nachtdienst en hoorde haar uit over haar relatie. Hij vertelde dat zijn vriendin was vreemd gegaan. Op enig moment had [verdachte] aan haar gevraagd of ze geen honger had, aangezien ze al gedurende 6 weken op de PAAZ verbleef. Zij had daarop geantwoord dat ze ook maar een mens was, in de veronderstelling dat het een onschuldige opmerking was. [verdachte] had haar daarop gevraagd of hij haar die nacht nog zou zien, waarop zij had gezegd dat ze niet zijn rebound wilde worden. [verdachte] had haar in haar kont geknepen en toen was zij haar medicijnen gaan halen en naar bed gegaan. Ze kon niet slapen en is een sigaretje gaan roken. [verdachte] begon haar toen te zoenen. Hij vertelde haar dat hij wist van de relatie tussen [slachtoffer 1] en een co-assistent en waarschuwde haar dat als dit zou uitkomen zij de PAAZ zou moeten verlaten en de co-assistent zijn baan zou verliezen. Ze zijn naar de separeerkamer gegaan, waar enkel een matras op de grond ligt. [verdachte] had de deur op slot gedaan. [verdachte] begon haar weer te zoenen en zei dat hij niks zou vertellen over de relatie tussen [slachtoffer 1] en de co-assistent. [slachtoffer 1] stelt dat ze het heeft laten gebeuren en dat zij zich niet tegen [verdachte] heeft verzet, omdat ze bang was dat hij toch iemand over haar relatie met de co-assistent zou vertellen met alle gevolgen van dien. [verdachte] trok haar nachthemd uit. Hij trok zijn eigen shirt uit. Toen beet hij keihard in haar tepel. Ze zijn op de matras gaan liggen. [verdachte] deed zijn broek uit, maar hield zijn boxershort aan. Hij penetreerde haar, langs zijn boxershort. Hij had haar string aan de kant geschoven. Op een gegeven moment gingen zijn boxershort en haar string uit. Toen hadden zij seks. Hij kwam klaar op haar buik. Toen zei hij “bad girl” tegen [slachtoffer 1] en vroeg of zij nog een sigaret wilde roken. [verdachte] is als eerste de separeerkamer uit gegaan en heeft gekeken of er iemand was. Daarna heeft [slachtoffer 1] de kamer verlaten. Na het roken van een sigaret met [verdachte] is zij naar haar kamer gegaan. [slachtoffer 1] denkt dat een en ander tussen 01.00 en 01.30 uur is gebeurd, omdat zij om 01.30 uur weer op haar kamer was.
[slachtoffer 1] heeft uiteindelijk geen aangifte gedaan, maar heeft later op 3 oktober 2013 in de kern gelijkluidend verklaard ten overstaan van de rechter-commissaris.
Uit het onderzoek door de politie is gebleken dat waar [slachtoffer 1] spreekt over de verpleger [verdachte] , zij [verdachte] , zijnde verdachte, bedoelt.Uit het dienstrooster blijkt dat [verdachte] van vrijdag 13 april 2012 tot zaterdag 14 april 2012 nachtdienst had.
[slachtoffer 1] heeft tijdens haar informatief gesprek twee kledingstukken aan de politie overhandigd, te weten een string en een vestje. Beide kledingstukken heeft zij gedragen tijdens en na het seksuele misbruik. Het vestje was gewassen, maar de string niet. Beide kledingstukken werden inbeslaggenomen.
Aan de string is onderzoek verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) en, in het kader van een door de verdediging verzochte contra-expertise, door DNAlysis te Maastricht.
Uit het (herzien) rapport van het NFI d.d. 29 augustus 2013 volgt dat de string onderzocht is op de aanwezigheid van sperma. Er zijn twee bemonsteringen van het kruis van die string gemaakt: spoor AAFU7632NL#01 en spoor AAFU7632NL#02. Uit deze bemonsteringen is getracht DNA te isoleren door middel van de differentiële lysistechniek. In bemonstering AAFU7632NL#02 (stringente lysisfractie) is, naast het hoofdprofiel van [slachtoffer 1] , een DNA-nevenprofiel, met een frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard, aangetroffen van een man, dat afkomstig kan zijn van verdachte.
DNAlysis heeft voornoemde bemonsteringen eveneens onderzocht en concludeert dat in bemonstering #02 sperma aanwezig is en dat in de stringente lysisfracties van bemonstering #02 in beide DNA-extracten een mannelijk DNA-nevenprofiel is aangetoond dat matcht met dat van de verdachte [verdachte] .
DNAlysis heeft een vervolgonderzoek ingesteld naar biologische sporen op de string. Zij schrijven in hun rapportage dat er in de bemonsteringen #M04 (binnenzijde slip, op een naad in het kruis) en #M08 (buitenkant slip, bij het kruis) zeer waarschijnlijk sperma is aangetoond. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van de verdachte.
Ook in de bemonsteringen #M01, #M02 (beiden buitenkant slip, zijkanten), #M05 en #M06 (beiden buitenzijde slip, nabij gespje) is celmateriaal aangetroffen, waarvan de verdachte niet als donor kan worden uitgesloten. Er kan echter geen uitsluitsel worden gegeven over de herkomst van het celmateriaal.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij tijdens de nachtdienst wel eens masturbeerde en dat het dus kan dat zijn sperma aan zijn handen zat. Het sperma zou dan op het kledingstuk zijn gekomen tijdens het roken van de sigaret en dat omdat het rookhok maar heel klein is en je daarom snel tegen elkaar aan staat. Ter zitting heeft hij verklaard dat het waarschijnlijk gebeurd is toen hij een keer na het masturberen de wasdroger leeg ruimde. Mogelijk heeft hij zijn handen na het masturberen niet gewassen en is zijn sperma via zijn handen op de string van [slachtoffer 1] terecht gekomen toen hij de wasdroger leegruimde.
De rechtbank acht deze lezingen van de verdachte volstrekt onaannemelijk. Hierbij betrekt zij de bevindingen in het rapport van DNAlysis, waar DNAlysis ingaat op het scenario zoals door de verdachte geschetst. Hieruit volgt dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet uitsluiten dat het sperma bijvoorbeeld via de handen van de verdachte op de string terecht is gekomen. Op basis van het veronderstelde formaat van de vlek aan de buitenzijde van de slip, namelijk 4 centimeter bij 1 centimeter, moet dit volgens DNAlysis dan wel een vrij grote hoeveelheid vloeibaar sperma zijn geweest. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat de verdachte de wasdroger gaat leegruimen, terwijl aan zijn handen nog een grote hoeveelheid sperma kleeft noch dat het sperma in het rookhok op de slip terecht is gekomen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte haar string opzij heeft geschoven en haar penetreerde. De string is daarna uitgegaan en verdachte is op haar buik klaargekomen. Het aantreffen van sperma op de buitenzijde van haar string is hiermee volgens de rechtbank niet in tegenspraak.
Tussenconclusie omtrent hetwettigbewijs
De rechtbank concludeert dat er sprake is van voldoende wettig bewijs dat de verdachte omstreeks 13 april 2012 ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , terwijl zij aan zijn zorg als psychiatrisch verpleger toevertrouwd was, gelet op haar verklaringen in het informatief gesprek zeden en bij de rechter-commissaris, die steun vinden in de resultaten van het DNA-onderzoek, en het gegeven dat verdachte toen dienst had.
Feit 1 onder parketnummer 03/700731-13, mevrouw [slachtoffer 3]
Op 10 oktober 2013 vindt er een informatief gesprek zeden plaats met [slachtoffer 3] . Uit het proces-verbaal van dit gesprek blijkt dat [slachtoffer 3] melding maakt dat zij zeven keer in verband met een depressie is opgenomen geweest op de PAAZ te Heerlen. Tijdens de eerste opname was [verdachte] haar contactpersoon en pas tijdens de tweede en de derde opname werd dit contact intensiever. Zij had het telefoonnummer van [verdachte] gekregen en sms’te veel met hem. Ze heeft met [verdachte] gezoend en ze heeft hem op het toilet gepijpt. Zij tekent hierbij aan dat ze dit niet moest doen, maar dat hij erom bleef vragen. [verdachte] zei dat hij wel wat met haar wilde en zij dacht eindelijk liefde te krijgen. Het kussen gebeurde op de PAAZ in haar slaapkamer of in de keuken, als niemand het zag en [verdachte] dienst had. Tijdens een weekendverlof heeft ze geslachtsgemeenschap gehad met [verdachte] bij een vriendin van haar, [getuige 1] . [getuige 1] woont in Heerlen en was toen ook patiënte op de PAAZ. [verdachte] had tijdens dat weekendverlof ook seks met [getuige 1] . Met [verdachte] bedoelt zij [verdachte] of [verdachte] . Hij is verpleger op de PAAZ.
Op 5 november 2013 doet zij aangifte tegen [verdachte] , zijnde verdachte, en wordt zij als aangeefster verhoord. Op bepaalde punten wordt zij nader bevraagd. Zo verklaart [slachtoffer 3] nader over de keer dat zij geslachtsgemeenschap had met verdachte bij [getuige 1] tijdens een weekendverlof. [slachtoffer 3] en [getuige 1] hadden verdachte gevraagd om langs te komen. Op een gegeven moment ging het gesprek over seks en zijn ze samen naar de slaapkamer gegaan. [getuige 1] en verdachte begonnen en daarna pakte verdachte [slachtoffer 3] . Ze heeft niet aangegeven dat zij dit niet wilde. Het was de eerste keer dat zij echt seks had met verdachte. Hiermee bedoelt [slachtoffer 3] dat de verdachte met zijn penis in haar vagina zat. De verdachte is op het bed klaargekomen. Daarna hebben ze er niet meer over gesproken. Wel hebben ze na die keer nog gekust en heeft [slachtoffer 3] verdachte gepijpt. Dit heeft geduurd tot aan de een na laatste opname van [slachtoffer 3] op de PAAZ. Volgens [slachtoffer 3] zijn de seksuele handelingen begonnen tijdens haar derde opname.
Blijkens een uittreksel uit de medische gegevens van de afdeling Psychiatrie van het Atrium Medisch Centrum is [slachtoffer 3] op 24 februari 2010 voor de derde maal opgenomen op de PAAZ/PMU-afdeling. De een na laatste opname eindigde op 2 juli 2012.Uit informatie van een juridisch medewerker van het Atrium Medisch Centrum blijkt dat [slachtoffer 3] in de periode van opname tweemaal een weekendverlof heeft doorgebracht met een medepatiënte. Het betreft de weekenden van 11 en 12 september 2010 en 18 en 19 september 2010.
[getuige 1] is als getuige gehoord. Zij heeft telefonisch tegenover de politie verklaard dat zij inderdaad op de PAAZ heeft verbleven en dat zij één keer seks heeft gehad met een verpleger bij haar thuis. Dit was [verdachte] . Als aan haar wordt voorgehouden dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat [verdachte] seks heeft gehad met zowel [getuige 1] als [slachtoffer 3] bij [getuige 1] thuis, verklaart zij dat de verklaring van [slachtoffer 3] klopt. Voorts verklaart zij dat [verdachte] haar op de PAAZ vaker benaderd had met de vraag of zij verder met hem wilde gaan, maar dat zij hier nooit op in gegaan was. [getuige 1] wil geen aangifte doen en ook geen verklaring afleggen.
Op 17 december 2014 is [getuige 1] op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris verhoord. Ter verduidelijking van hetgeen zij telefonisch verklaard heeft, verklaart zij dat [verdachte] haar op de PAAZ gevraagd heeft naar seks, nadat ze seks met hem had gehad bij haar thuis. Daarop heeft zij hem gezegd dat het nooit had mogen gebeuren. [verdachte] wilde een relatie met haar en in het buitenland samen met haar opnieuw beginnen. [getuige 1] heeft dit afgehouden en behalve die ene keer bij haar thuis, is er niets meer gebeurd tussen [verdachte] en haar.
Voorts is de moeder van [slachtoffer 3] gehoord, mevrouw [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat zij [verdachte] een maal bij haar dochter thuis heeft gezien. [slachtoffer 3] had verteld dat [verdachte] koffie kwam drinken en had haar moeder gevraagd om ook te komen. [verdachte] zei bij die gelegenheid tegen [getuige 2] dat zij haar mond moest houden, omdat het hem anders zijn baan zou kosten. Voorts verklaart zij over wat zij van haar dochter heeft gehoord over haar ‘relatie’ met [verdachte] , dat haar dochter hem regelmatig moest pijpen en dat [verdachte] een trio met [getuige 1] en haar dochter wilde bij [getuige 1] thuis, waarbij hij eerst [getuige 1] pakte en later haar dochter. Ze heeft [verdachte] nog een keer telefonisch gesproken en toen heeft ze hem gezegd dat hij moest uitkijken. [verdachte] antwoordde toen dat hij werk en privé gescheiden zou houden. [getuige 2] verklaart ten slotte dat [getuige 1] dag en nacht bij hen thuis was en ook uitspraken over [verdachte] heeft gedaan. [verdachte] was een keer in de woning van [getuige 1] geweest na zijn dienst om 23:00 uur ’s avonds.
Tussenconclusie omtrent hetwettigbewijs
De rechtbank overweegt dat het in de inleiding aangehaalde bewijsminimum ex tweede lid van art. 342artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering slechts betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt deze wetsbepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in enig ander bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat de verklaringen van [slachtoffer 3] op bepaalde punten worden ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Zo verklaart [getuige 1] over de ontmoeting in haar woning met de verdachte en de geslachtsgemeenschap die daar plaats heeft en bevestigt [getuige 2] dat verdachte [slachtoffer 3] thuis bezocht. Verdachte ontkent contact te hebben gehad met [slachtoffer 3] buiten zijn werk op de PAAZ om. De rechtbank heeft echter geen enkele reden om te veronderstellen dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] mee zouden gaan in een valse aangifte door [slachtoffer 3] . De verklaringen van [slachtoffer 3] , in samenhang bezien met de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , vormen dan ook het wettig bewijs dat de verdachte in de periode van 24 februari 2010 tot en met 2 juli 2012 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , terwijl zij aan zijn zorg als psychiatrisch verpleger toevertrouwd was.
Feit 2, [slachtoffer 2]
Op 29 januari 2013 wordt er een informatief gesprek zeden met [slachtoffer 2] gevoerd en op 4 februari 2013 doet zij aangifte tegen [verdachte] . [slachtoffer 2] is op 16 januari 2013 opgenomen op de PAAZ. Uit het proces-verbaal van aangifte volgt verder dat zij op 18 januari 2013 in een lang gesprek verwikkeld is geraakt met de verpleger [verdachte] . Ze heeft met hem over normen en waarden, geluk en relaties gesproken. Uiteindelijk deed [verdachte] haar het voorstel om haar een leuk moment te bezorgen door seks met elkaar te hebben. [verdachte] zei dat dit die avond moest gebeuren omdat hij daarna geen nachtdienst meer had en dat er camera’s zouden komen. Deze camera’s waren besteld en dit kwam door hem. Ook zei [verdachte] dat hij al een keer gedurende een maand geschorst was geweest. Er zou al een aanklacht hebben gelegen, maar die was niet doorgezet. Hij had patiënten op zijn hand gekregen en toen was zij gestopt. Hij had dit al met een stuk of drie meisjes eerder gedaan.
[slachtoffer 2] verklaarde verder dat zij op enig moment er niet meer onderuit kwam om hem direct af te wijzen. Iemand afwijzen vindt zij erg moeilijk. Dat heeft te maken met haar ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Ze had op enig moment echter ook geen ontwijkende antwoorden meer. [verdachte] zei haar dat ze macht over hem had omdat hij nu al ver buiten zijn boekje was gegaan en hij zijn baan kon kwijtraken. Hij vroeg haar of ze haar mond kon houden. Ze heeft op dat moment niet beseft dat ze inderdaad macht had, maar dacht juist dat er geen weg meer terug was. Ze is haar pyjama gaan aantrekken en [verdachte] zou zijn ronde gaan doen. Ze voelde zich verplicht om hem een leuke avond te bezorgen, omdat hij al zover gegaan was dat hij zijn baan op het spel zette. [verdachte] kwam na zijn ronde terug op haar kamer, een isoleercel. Toen hebben ze even gezoend. Ze heeft hem tweemaal gezegd dat hij over haar grens ging, maar hij stopte niet. Haar broek was open geknoopt en hij ging met zijn hand in haar slip. Hij stimuleerde haar clitoris, maar ging niet met zijn vingers naar binnen. Hij knoopte zelf zijn broek open en vroeg haar of ze hem wilde pijpen. Dit heeft [slachtoffer 2] geweigerd en dat respecteerde [verdachte] ook. Hij probeerde haar te neuken. Ze zei dat ze dit niet wilde en dat hij moest stoppen, maar hij stopte niet. Toen heeft [slachtoffer 2] bij zichzelf gedacht dat ze nu al zo ver waren dat hij maar moest opschieten. Ze stond toe dat hij met zijn hand aan haar zat, maar had voor zichzelf de grens gelegd bij het binnendringen van haar vagina. Op een gegeven moment zijn ze op het bed gaan liggen. Ze heeft hem nog een paar keer gezegd dat hij moest stoppen, maar dat deed hij niet. Hij bleef proberen zijn penis in haar vagina te brengen. Daarop heeft ze gedacht dat ze het maar moest laten gebeuren, zodat ze er vanaf was. Toen is [verdachte] na twee of drie keer stoten, op haar buik klaar gekomen.
Uit het onderzoek door de politie is gebleken dat waar [slachtoffer 2] spreekt over de verpleger [verdachte] , zij [verdachte] , zijnde verdachte, bedoelt.Uit het dienstrooster blijkt dat [verdachte] op 19 januari 2013 inderdaad nachtdienst had.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 25 augustus 2015 verklaard dat hij inderdaad nachtdienst had en een gesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] in het rokershok, voordat zij naar bed ging. Hij weet niet meer wat de inhoud van dit gesprek was.Tijdens zijn verhoor op 21 maart 2013 wist de verdachte dit nog wel. Hij verklaarde toen dat hij met [slachtoffer 2] heeft gesproken over dagelijkse dingen, het nieuws en over haar relatie. [slachtoffer 2] wilde scheiden. Ook is het mogelijk dat hij met haar heeft gesproken over geluk.
Gedurende het onderzoek is een aantal medewerkers van de PAAZ-afdeling gehoord. In relatie tot de aangifte van [slachtoffer 2] zijn twee verklaringen de rechtbank opgevallen.
Zo verklaart de getuige [getuige 3] dat [slachtoffer 2] tijdens [getuige 3] ’s nachtdienst bij haar is gekomen voor medicatie en dat zij zeer emotioneel was. [slachtoffer 2] bleef in eerste instantie volhouden dat zij niets kon zeggen omdat de desbetreffende persoon hier problemen mee zou krijgen. [getuige 3] is echter blijven doorvragen en uiteindelijk heeft [slachtoffer 2] verteld dat zij seks heeft gehad met [verdachte] . [slachtoffer 2] vertelde ook dat [verdachte] tegen haar gezegd zou hebben dat hij eerder een klacht aan zijn broek had gehad en dat hij erop moest vertrouwen dat [slachtoffer 2] haar mond zou houden. Ook zou [verdachte] haar verteld hebben dat er camera’s zouden komen op de afdeling, maar dat die er nu nog niet waren en dat het hebben van seks daarom nu nog kon. [getuige 3] vond het akelig dat [slachtoffer 2] wist van de feiten, de camera’s en de klacht.
Ook de getuige [getuige 4] heeft met [slachtoffer 2] gesproken over het voorval met [verdachte] . [slachtoffer 2] heeft aan [getuige 4] verteld dat zij van [verdachte] had gehoord dat er meerdere slachtoffers waren, dat het hem eerder is gelukt en dat er toen geen aanklacht is gedaan. [verdachte] had [slachtoffer 2] gewaarschuwd dat zij maar niets moest proberen, want hij won toch. Ook zou de seks in dezelfde ruimte als met [slachtoffer 1] hebben plaats gevonden. [verdachte] had tegen [slachtoffer 2] gezegd dat het nu nog kon, omdat de camera’s nog niet ophingen. [getuige 4] bevestigt dat er camera’s zouden komen. Zij vond het opvallend dat [slachtoffer 2] dit wist, omdat door de leiding gevraagd was om dit nog niet aan de patiënten te vertellen.
Uit de interne notities van het Atrium Medisch Centrum met betrekking tot de genomen maatregelen na de beschuldigingen van seksueel misbruik tegen [verdachte] in 2012 en 2013, blijkt dat er op 12 oktober 2012 in ieder geval nog geen camerabeveiliging geregeld was.
Tussenconclusie omtrent hetwettigbewijs
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van [slachtoffer 2] over de seksuele handelingen in beginsel op zichzelf staat. De rechtbank overweegt echter ook in dit verband dat het in de inleiding aangehaalde bewijsminimum ex tweede lid van art. 342artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering slechts betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt deze wetsbepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in enig ander bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt hiertoe dat twee medewerkers van de PAAZ hebben verklaard dat [slachtoffer 2] over informatie - betrekking hebbend op de nog op te hangen camera’s - beschikt, die zij niet anders dan van een medewerker van de PAAZ gehoord kan hebben. Voorts heeft de verdachte bevestigd dat hij inderdaad tijdens een nachtdienst een gesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] over haar scheiding en over geluk. Uit het dienstrooster volgt dat hij van 18 op 19 januari 2013 nachtdienst had.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2] aldus op een aantal objectieve punten verankerd kan worden in andere bewijsmiddelen, waarmee aan het bewijsminimum ex artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan.
De overtuiging van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij, anders dan de raadsman, geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] te twijfelen.
De verdediging heeft de ruimte gekregen om haar ondervragingsrecht uit te oefenen door hen als getuigen door de rechter-commissaris te doen horen. Het horen van deze getuigen is gelijktijdig voor de rechtbank een middel gebleken om controle uit te oefenen op de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van hun verklaringen, mede gelet op het tijdsverloop. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben in de loop van het onderzoek meerdere verklaringen afgelegd, die in de kern consistent zijn gebleken. Kleine inconsistenties wijt de rechtbank aan het tijdsverloop. Voorts is niet gebleken dat de drie slachtoffers elkaar kenden en aldus hun verklaringen op elkaar afgestemd hebben. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ten overstaan van de rechter-commissaris hebben afgelegd.
Bij het ondervragingsrecht gaat het om een – procedureel – verdedigingsrecht, terwijl de bewijsminimumregel zich tot de rechter richt en een waarborg betreft ter zake van de deugdelijkheid van zijn bewijsoordeel. Tegelijkertijd is – juist gelet op die waarborgfunctie – het verschil ook niet heel groot. Het gaat in de kern om de mogelijkheid om controle uit te oefenen op de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige.
De geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] wordt verder versterkt door het gegeven dat zij zelf misschien nog het meeste te verliezen hadden bij het doen van aangifte: zij liepen het gevaar hun verblijf op de PAAZ kwijt te raken indien ze niet geloofd zouden worden, waarmee hun (geestelijke) gezondheid op het spel zou komen te staan. Dit gevaar was reëel, aangezien de psychische problematiek waarmee zij bekend waren uiteraard een rol speelde bij de beoordeling van de klachten over de verdachte.
Wanneer de rechtbank de afzonderlijke verklaringen in onderling verband beschouwt, springt ook een aantal overeenkomsten in het oog.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] waren op dat moment psychisch kwetsbare vrouwen. Zij waren immers niet voor niets als patiënt opgenomen op de PAAZ-afdeling. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] verklaart dat de verdachte klaar is gekomen op hun buik. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] verklaren verder ieder over het feit dat verdachte tegenover hen verklaarde dat zij macht over hem hadden, omdat hij zijn baan als verpleegkundige kwijt zou raken als zij zouden openbaar maken wat hen was overkomen. Dat zij ook om die reden haar mond moest houden blijkt eveneens uit de verklaring van de getuige [getuige 2] . Deze overeenkomsten sterken de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte de afzonderlijke feiten heeft gepleegd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aan zijn zorg toevertrouwde psychiatrische patiënten, zoals hieronder nader is beschreven.