ECLI:NL:RBLIM:2015:7628

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
03/700195-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door psychiatrisch verpleegkundige met aan zijn zorg toevertrouwde patiënten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een psychiatrisch verpleegkundige, die beschuldigd werd van ontucht met drie aan hem toevertrouwde patiënten. De verdachte, die werkzaam was op de Psychiatrische Afdeling van het Atrium Medisch Centrum te Heerlen, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met de slachtoffers, die psychisch kwetsbaar waren en zich in een afhankelijke positie bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten seksuele handelingen heeft verricht met de slachtoffers, waarbij hij zijn gezag als verpleegkundige misbruikte. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks kleine inconsistenties, en heeft deze ondersteund met DNA-onderzoek dat bevestigde dat de verdachte betrokken was bij de seksuele handelingen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de verklaringen van de slachtoffers niet als bewijs konden dienen. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een beroepsverbod voor vijf jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, waarbij de vorderingen van twee slachtoffers niet ontvankelijk werden verklaard, omdat zij hun vorderingen bij de civiele rechter moesten indienen. De zaak benadrukt de ernst van seksueel misbruik in de zorgsector en de noodzaak om kwetsbare patiënten te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700195-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is mr. H.M.W. Daamen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 augustus 2015, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Voorts zijn de slachtoffers c.q. benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de gelegenheid gesteld om hun spreekrecht uit te oefenen en hun vorderingen tot schadevergoeding toe te lichten. Mevrouw [slachtoffer 1] werd hierin bijgestaan door de heer [medewerker slachtofferloket] van het Slachtofferloket en mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 3] werden bijgestaan door mr. Van Schaik, advocaat, kantoorhoudend te Uden
Voorafgaand aan deze inhoudelijke behandelingen hebben op 20 augustus 2013 en op
9 september 2014 regiezittingen plaatsgevonden.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: op 13 april 2012 te Heerlen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die als patiënt aan zijn zorg als verpleegkundige was toevertrouwd;
Feit 2: op 19 januari 2013 te Heerlen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die als patiënt aan zijn zorg als verpleegkundige was toevertrouwd;
Feit 1, onder het gevoegde parketnummer 03/700731-13: in de periode van 9 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 te Heerlen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die als patiënt aan zijn zorg als verpleegkundige was toevertrouwd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verklaringen van [slachtoffer 1] worden ondersteund door de dna-match gevonden bij een onderzoek aan haar slip. De aangifte van [slachtoffer 3] wordt op onderdelen bevestigd door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De aangifte van [slachtoffer 2] staat op zichzelf, maar wordt naar het oordeel van de officier van justitie versterkt door het bewijs in de andere twee zaken nu de totstandkoming van de drie strafbare feiten op een gelijke manier heeft plaatsgevonden. De verklaringen van de aangeefsters acht de officier van justitie betrouwbaar. Zij wijt kleine inconsistenties in hun verklaringen aan het tijdsverloop.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft de betrouwbaarheid van de aangeefsters en van hun verklaringen gemotiveerd betwist en zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefsters aldus niet als bewijs gebezigd kunnen worden. Dientengevolge is er sprake van onvoldoende wettig bewijs en moet er reeds om die reden vrijspraak volgen.
Nu er de nodige vraagtekens gesteld kunnen worden bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters, dient met deze afzonderlijke verklaringen ook zeer behoedzaam te worden omgesprongen als schakelbewijs. In dit verband heeft de raadsman verwezen naar de zaak van Lucia de B. Ook via de weg van schakelbewijs kan daarom niet tot voldoende wettig bewijs worden gekomen. Een en ander is met name van belang ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 2] , die niet ondersteund worden door enig ander bewijsmiddel.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de tenlastegelegde ontucht met [slachtoffer 3] slechts een beperktere periode bewezen kan worden verklaard. Blijkens [slachtoffer 3] eigen verklaringen hebben de ontuchtige handelingen namelijk in de periode van 12 augustus 2010 tot en met 4 mei 2012 plaatsgevonden. Van de overige tenlastegelegde periode dient de verdachte daarom partieel te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij, terwijl hij werkzaam was als psychiatrisch verpleegkundige in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met drie aan zijn zorg toevertrouwde patiënten. De verdachte ontkent de beschuldigingen. Op basis van het dossier staat wel vast dat hij in de tenlastegelegde periodes werkzaam was op de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis van het Atrium Medisch Centrum te Heerlen (hierna te noemen: de PAAZ). [2]
De rechtbank stelt voorop dat de bewijsbeoordeling in zedenzaken naar de aard van die zaken dikwijls complex is. Zedenzaken kenmerken zich namelijk doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een (deels) ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige geuite feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 26 januari 2010, LJN BK2094).
De onderhavige zaak wordt voorts gecompliceerd door het feit dat de beschuldigingen zijn geuit door destijds psychisch zeer kwetsbare vrouwen. De rechtbank is zich van deze complicatie bewust, maar stelt dat dit niet per definitie betekent dat de verklaringen van de vermeende slachtoffers onbetrouwbaar zijn of dat zij ongeloofwaardige of zelfs valse aangiften c.q. verklaringen zouden afleggen.
Met voornoemde uitgangspunten indachtig zal de rechtbank in het hierna volgende per tenlastegelegd feit het voorhanden bewijs toetsen en waarderen. Vervolgens zal zij per feit beoordelen of er sprake is van voldoende wettig bewijs. Als laatste komt de vraag aan bod of de rechtbank op basis van de voorhanden bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Om tot een bewezenverklaring te komen dient er namelijk niet alleen sprake te zijn van voldoende wettig bewijs, maar dient de rechtbank op basis van die bewijsmiddelen er ook van overtuigd te zijn dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Feit 1, mevrouw [slachtoffer 1] [3]
Op 26 april 2012 vindt er een informatief gesprek zeden plaats met [slachtoffer 1] . Uit het proces-verbaal van dit gesprek volgt dat zij omstreeks vrijdag 13 april 2012 op de PAAZ seksueel is misbruikt door [verdachte] , een van de verplegers. [slachtoffer 1] verblijft op dat moment wegens suïcidale neigingen en depressie op deze afdeling.
[verdachte] had die vrijdag nachtdienst en hoorde haar uit over haar relatie. Hij vertelde dat zijn vriendin was vreemd gegaan. Op enig moment had [verdachte] aan haar gevraagd of ze geen honger had, aangezien ze al gedurende 6 weken op de PAAZ verbleef. Zij had daarop geantwoord dat ze ook maar een mens was, in de veronderstelling dat het een onschuldige opmerking was. [verdachte] had haar daarop gevraagd of hij haar die nacht nog zou zien, waarop zij had gezegd dat ze niet zijn rebound wilde worden. [verdachte] had haar in haar kont geknepen en toen was zij haar medicijnen gaan halen en naar bed gegaan. Ze kon niet slapen en is een sigaretje gaan roken. [verdachte] begon haar toen te zoenen. Hij vertelde haar dat hij wist van de relatie tussen [slachtoffer 1] en een co-assistent en waarschuwde haar dat als dit zou uitkomen zij de PAAZ zou moeten verlaten en de co-assistent zijn baan zou verliezen. Ze zijn naar de separeerkamer gegaan, waar enkel een matras op de grond ligt. [verdachte] had de deur op slot gedaan. [verdachte] begon haar weer te zoenen en zei dat hij niks zou vertellen over de relatie tussen [slachtoffer 1] en de co-assistent. [slachtoffer 1] stelt dat ze het heeft laten gebeuren en dat zij zich niet tegen [verdachte] heeft verzet, omdat ze bang was dat hij toch iemand over haar relatie met de co-assistent zou vertellen met alle gevolgen van dien. [verdachte] trok haar nachthemd uit. Hij trok zijn eigen shirt uit. Toen beet hij keihard in haar tepel. Ze zijn op de matras gaan liggen. [verdachte] deed zijn broek uit, maar hield zijn boxershort aan. Hij penetreerde haar, langs zijn boxershort. Hij had haar string aan de kant geschoven. Op een gegeven moment gingen zijn boxershort en haar string uit. Toen hadden zij seks. Hij kwam klaar op haar buik. Toen zei hij “bad girl” tegen [slachtoffer 1] en vroeg of zij nog een sigaret wilde roken. [verdachte] is als eerste de separeerkamer uit gegaan en heeft gekeken of er iemand was. Daarna heeft [slachtoffer 1] de kamer verlaten. Na het roken van een sigaret met [verdachte] is zij naar haar kamer gegaan. [slachtoffer 1] denkt dat een en ander tussen 01.00 en 01.30 uur is gebeurd, omdat zij om 01.30 uur weer op haar kamer was. [4]
[slachtoffer 1] heeft uiteindelijk geen aangifte gedaan, maar heeft later op 3 oktober 2013 in de kern gelijkluidend verklaard ten overstaan van de rechter-commissaris. [5]
Uit het onderzoek door de politie is gebleken dat waar [slachtoffer 1] spreekt over de verpleger [verdachte] , zij [verdachte] , zijnde verdachte, bedoelt. [6] Uit het dienstrooster blijkt dat [verdachte] van vrijdag 13 april 2012 tot zaterdag 14 april 2012 nachtdienst had. [7]
[slachtoffer 1] heeft tijdens haar informatief gesprek twee kledingstukken aan de politie overhandigd, te weten een string en een vestje. Beide kledingstukken heeft zij gedragen tijdens en na het seksuele misbruik. Het vestje was gewassen, maar de string niet. Beide kledingstukken werden inbeslaggenomen. [8]
Aan de string is onderzoek verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) en, in het kader van een door de verdediging verzochte contra-expertise, door DNAlysis te Maastricht.
Uit het (herzien) rapport van het NFI d.d. 29 augustus 2013 volgt dat de string onderzocht is op de aanwezigheid van sperma. Er zijn twee bemonsteringen van het kruis van die string gemaakt: spoor AAFU7632NL#01 en spoor AAFU7632NL#02. Uit deze bemonsteringen is getracht DNA te isoleren door middel van de differentiële lysistechniek. In bemonstering AAFU7632NL#02 (stringente lysisfractie) is, naast het hoofdprofiel van [slachtoffer 1] , een DNA-nevenprofiel, met een frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard, aangetroffen van een man, dat afkomstig kan zijn van verdachte.
DNAlysis heeft voornoemde bemonsteringen eveneens onderzocht en concludeert dat in bemonstering #02 sperma aanwezig is en dat in de stringente lysisfracties van bemonstering #02 in beide DNA-extracten een mannelijk DNA-nevenprofiel is aangetoond dat matcht met dat van de verdachte [verdachte] .
DNAlysis heeft een vervolgonderzoek ingesteld naar biologische sporen op de string. Zij schrijven in hun rapportage dat er in de bemonsteringen #M04 (binnenzijde slip, op een naad in het kruis) en #M08 (buitenkant slip, bij het kruis) zeer waarschijnlijk sperma is aangetoond. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van de verdachte.
Ook in de bemonsteringen #M01, #M02 (beiden buitenkant slip, zijkanten), #M05 en #M06 (beiden buitenzijde slip, nabij gespje) is celmateriaal aangetroffen, waarvan de verdachte niet als donor kan worden uitgesloten. Er kan echter geen uitsluitsel worden gegeven over de herkomst van het celmateriaal.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij tijdens de nachtdienst wel eens masturbeerde en dat het dus kan dat zijn sperma aan zijn handen zat. Het sperma zou dan op het kledingstuk zijn gekomen tijdens het roken van de sigaret en dat omdat het rookhok maar heel klein is en je daarom snel tegen elkaar aan staat. Ter zitting heeft hij verklaard dat het waarschijnlijk gebeurd is toen hij een keer na het masturberen de wasdroger leeg ruimde. Mogelijk heeft hij zijn handen na het masturberen niet gewassen en is zijn sperma via zijn handen op de string van [slachtoffer 1] terecht gekomen toen hij de wasdroger leegruimde.
De rechtbank acht deze lezingen van de verdachte volstrekt onaannemelijk. Hierbij betrekt zij de bevindingen in het rapport van DNAlysis, waar DNAlysis ingaat op het scenario zoals door de verdachte geschetst. Hieruit volgt dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet uitsluiten dat het sperma bijvoorbeeld via de handen van de verdachte op de string terecht is gekomen. Op basis van het veronderstelde formaat van de vlek aan de buitenzijde van de slip, namelijk 4 centimeter bij 1 centimeter, moet dit volgens DNAlysis dan wel een vrij grote hoeveelheid vloeibaar sperma zijn geweest. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat de verdachte de wasdroger gaat leegruimen, terwijl aan zijn handen nog een grote hoeveelheid sperma kleeft noch dat het sperma in het rookhok op de slip terecht is gekomen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte haar string opzij heeft geschoven en haar penetreerde. De string is daarna uitgegaan en verdachte is op haar buik klaargekomen. Het aantreffen van sperma op de buitenzijde van haar string is hiermee volgens de rechtbank niet in tegenspraak.
Tussenconclusie omtrent hetwettigbewijs
De rechtbank concludeert dat er sprake is van voldoende wettig bewijs dat de verdachte omstreeks 13 april 2012 ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , terwijl zij aan zijn zorg als psychiatrisch verpleger toevertrouwd was, gelet op haar verklaringen in het informatief gesprek zeden en bij de rechter-commissaris, die steun vinden in de resultaten van het DNA-onderzoek, en het gegeven dat verdachte toen dienst had.
Feit 1 onder parketnummer 03/700731-13, mevrouw [slachtoffer 3] [9]
Op 10 oktober 2013 vindt er een informatief gesprek zeden plaats met [slachtoffer 3] . Uit het proces-verbaal van dit gesprek blijkt dat [slachtoffer 3] melding maakt dat zij zeven keer in verband met een depressie is opgenomen geweest op de PAAZ te Heerlen. Tijdens de eerste opname was [verdachte] haar contactpersoon en pas tijdens de tweede en de derde opname werd dit contact intensiever. Zij had het telefoonnummer van [verdachte] gekregen en sms’te veel met hem. Ze heeft met [verdachte] gezoend en ze heeft hem op het toilet gepijpt. Zij tekent hierbij aan dat ze dit niet moest doen, maar dat hij erom bleef vragen. [verdachte] zei dat hij wel wat met haar wilde en zij dacht eindelijk liefde te krijgen. Het kussen gebeurde op de PAAZ in haar slaapkamer of in de keuken, als niemand het zag en [verdachte] dienst had. Tijdens een weekendverlof heeft ze geslachtsgemeenschap gehad met [verdachte] bij een vriendin van haar, [getuige 1] . [getuige 1] woont in Heerlen en was toen ook patiënte op de PAAZ. [verdachte] had tijdens dat weekendverlof ook seks met [getuige 1] . Met [verdachte] bedoelt zij [verdachte] of [verdachte] . Hij is verpleger op de PAAZ. [10]
Op 5 november 2013 doet zij aangifte tegen [verdachte] , zijnde verdachte, en wordt zij als aangeefster verhoord. Op bepaalde punten wordt zij nader bevraagd. Zo verklaart [slachtoffer 3] nader over de keer dat zij geslachtsgemeenschap had met verdachte bij [getuige 1] tijdens een weekendverlof. [slachtoffer 3] en [getuige 1] hadden verdachte gevraagd om langs te komen. Op een gegeven moment ging het gesprek over seks en zijn ze samen naar de slaapkamer gegaan. [getuige 1] en verdachte begonnen en daarna pakte verdachte [slachtoffer 3] . Ze heeft niet aangegeven dat zij dit niet wilde. Het was de eerste keer dat zij echt seks had met verdachte. Hiermee bedoelt [slachtoffer 3] dat de verdachte met zijn penis in haar vagina zat. De verdachte is op het bed klaargekomen. Daarna hebben ze er niet meer over gesproken. Wel hebben ze na die keer nog gekust en heeft [slachtoffer 3] verdachte gepijpt. Dit heeft geduurd tot aan de een na laatste opname van [slachtoffer 3] op de PAAZ. Volgens [slachtoffer 3] zijn de seksuele handelingen begonnen tijdens haar derde opname. [11]
Blijkens een uittreksel uit de medische gegevens van de afdeling Psychiatrie van het Atrium Medisch Centrum is [slachtoffer 3] op 24 februari 2010 voor de derde maal opgenomen op de PAAZ/PMU-afdeling. De een na laatste opname eindigde op 2 juli 2012. [12] Uit informatie van een juridisch medewerker van het Atrium Medisch Centrum blijkt dat [slachtoffer 3] in de periode van opname tweemaal een weekendverlof heeft doorgebracht met een medepatiënte. Het betreft de weekenden van 11 en 12 september 2010 en 18 en 19 september 2010. [13]
[getuige 1] is als getuige gehoord. Zij heeft telefonisch tegenover de politie verklaard dat zij inderdaad op de PAAZ heeft verbleven en dat zij één keer seks heeft gehad met een verpleger bij haar thuis. Dit was [verdachte] . Als aan haar wordt voorgehouden dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat [verdachte] seks heeft gehad met zowel [getuige 1] als [slachtoffer 3] bij [getuige 1] thuis, verklaart zij dat de verklaring van [slachtoffer 3] klopt. Voorts verklaart zij dat [verdachte] haar op de PAAZ vaker benaderd had met de vraag of zij verder met hem wilde gaan, maar dat zij hier nooit op in gegaan was. [getuige 1] wil geen aangifte doen en ook geen verklaring afleggen. [14]
Op 17 december 2014 is [getuige 1] op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris verhoord. Ter verduidelijking van hetgeen zij telefonisch verklaard heeft, verklaart zij dat [verdachte] haar op de PAAZ gevraagd heeft naar seks, nadat ze seks met hem had gehad bij haar thuis. Daarop heeft zij hem gezegd dat het nooit had mogen gebeuren. [verdachte] wilde een relatie met haar en in het buitenland samen met haar opnieuw beginnen. [getuige 1] heeft dit afgehouden en behalve die ene keer bij haar thuis, is er niets meer gebeurd tussen [verdachte] en haar. [15]
Voorts is de moeder van [slachtoffer 3] gehoord, mevrouw [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat zij [verdachte] een maal bij haar dochter thuis heeft gezien. [slachtoffer 3] had verteld dat [verdachte] koffie kwam drinken en had haar moeder gevraagd om ook te komen. [verdachte] zei bij die gelegenheid tegen [getuige 2] dat zij haar mond moest houden, omdat het hem anders zijn baan zou kosten. Voorts verklaart zij over wat zij van haar dochter heeft gehoord over haar ‘relatie’ met [verdachte] , dat haar dochter hem regelmatig moest pijpen en dat [verdachte] een trio met [getuige 1] en haar dochter wilde bij [getuige 1] thuis, waarbij hij eerst [getuige 1] pakte en later haar dochter. Ze heeft [verdachte] nog een keer telefonisch gesproken en toen heeft ze hem gezegd dat hij moest uitkijken. [verdachte] antwoordde toen dat hij werk en privé gescheiden zou houden. [getuige 2] verklaart ten slotte dat [getuige 1] dag en nacht bij hen thuis was en ook uitspraken over [verdachte] heeft gedaan. [verdachte] was een keer in de woning van [getuige 1] geweest na zijn dienst om 23:00 uur ’s avonds. [16]
Tussenconclusie omtrent hetwettigbewijs
De rechtbank overweegt dat het in de inleiding aangehaalde bewijsminimum ex tweede lid van art. 342artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering slechts betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt deze wetsbepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in enig ander bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat de verklaringen van [slachtoffer 3] op bepaalde punten worden ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Zo verklaart [getuige 1] over de ontmoeting in haar woning met de verdachte en de geslachtsgemeenschap die daar plaats heeft en bevestigt [getuige 2] dat verdachte [slachtoffer 3] thuis bezocht. Verdachte ontkent contact te hebben gehad met [slachtoffer 3] buiten zijn werk op de PAAZ om. De rechtbank heeft echter geen enkele reden om te veronderstellen dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] mee zouden gaan in een valse aangifte door [slachtoffer 3] . De verklaringen van [slachtoffer 3] , in samenhang bezien met de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , vormen dan ook het wettig bewijs dat de verdachte in de periode van 24 februari 2010 tot en met 2 juli 2012 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , terwijl zij aan zijn zorg als psychiatrisch verpleger toevertrouwd was.
Feit 2, [slachtoffer 2] [17]
Op 29 januari 2013 wordt er een informatief gesprek zeden met [slachtoffer 2] gevoerd en op 4 februari 2013 doet zij aangifte tegen [verdachte] . [slachtoffer 2] is op 16 januari 2013 opgenomen op de PAAZ. Uit het proces-verbaal van aangifte volgt verder dat zij op 18 januari 2013 in een lang gesprek verwikkeld is geraakt met de verpleger [verdachte] . Ze heeft met hem over normen en waarden, geluk en relaties gesproken. Uiteindelijk deed [verdachte] haar het voorstel om haar een leuk moment te bezorgen door seks met elkaar te hebben. [verdachte] zei dat dit die avond moest gebeuren omdat hij daarna geen nachtdienst meer had en dat er camera’s zouden komen. Deze camera’s waren besteld en dit kwam door hem. Ook zei [verdachte] dat hij al een keer gedurende een maand geschorst was geweest. Er zou al een aanklacht hebben gelegen, maar die was niet doorgezet. Hij had patiënten op zijn hand gekregen en toen was zij gestopt. Hij had dit al met een stuk of drie meisjes eerder gedaan.
[slachtoffer 2] verklaarde verder dat zij op enig moment er niet meer onderuit kwam om hem direct af te wijzen. Iemand afwijzen vindt zij erg moeilijk. Dat heeft te maken met haar ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Ze had op enig moment echter ook geen ontwijkende antwoorden meer. [verdachte] zei haar dat ze macht over hem had omdat hij nu al ver buiten zijn boekje was gegaan en hij zijn baan kon kwijtraken. Hij vroeg haar of ze haar mond kon houden. Ze heeft op dat moment niet beseft dat ze inderdaad macht had, maar dacht juist dat er geen weg meer terug was. Ze is haar pyjama gaan aantrekken en [verdachte] zou zijn ronde gaan doen. Ze voelde zich verplicht om hem een leuke avond te bezorgen, omdat hij al zover gegaan was dat hij zijn baan op het spel zette. [verdachte] kwam na zijn ronde terug op haar kamer, een isoleercel. Toen hebben ze even gezoend. Ze heeft hem tweemaal gezegd dat hij over haar grens ging, maar hij stopte niet. Haar broek was open geknoopt en hij ging met zijn hand in haar slip. Hij stimuleerde haar clitoris, maar ging niet met zijn vingers naar binnen. Hij knoopte zelf zijn broek open en vroeg haar of ze hem wilde pijpen. Dit heeft [slachtoffer 2] geweigerd en dat respecteerde [verdachte] ook. Hij probeerde haar te neuken. Ze zei dat ze dit niet wilde en dat hij moest stoppen, maar hij stopte niet. Toen heeft [slachtoffer 2] bij zichzelf gedacht dat ze nu al zo ver waren dat hij maar moest opschieten. Ze stond toe dat hij met zijn hand aan haar zat, maar had voor zichzelf de grens gelegd bij het binnendringen van haar vagina. Op een gegeven moment zijn ze op het bed gaan liggen. Ze heeft hem nog een paar keer gezegd dat hij moest stoppen, maar dat deed hij niet. Hij bleef proberen zijn penis in haar vagina te brengen. Daarop heeft ze gedacht dat ze het maar moest laten gebeuren, zodat ze er vanaf was. Toen is [verdachte] na twee of drie keer stoten, op haar buik klaar gekomen. [18]
Uit het onderzoek door de politie is gebleken dat waar [slachtoffer 2] spreekt over de verpleger [verdachte] , zij [verdachte] , zijnde verdachte, bedoelt. [19] Uit het dienstrooster blijkt dat [verdachte] op 19 januari 2013 inderdaad nachtdienst had. [20]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 25 augustus 2015 verklaard dat hij inderdaad nachtdienst had en een gesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] in het rokershok, voordat zij naar bed ging. Hij weet niet meer wat de inhoud van dit gesprek was. [21] Tijdens zijn verhoor op 21 maart 2013 wist de verdachte dit nog wel. Hij verklaarde toen dat hij met [slachtoffer 2] heeft gesproken over dagelijkse dingen, het nieuws en over haar relatie. [slachtoffer 2] wilde scheiden. Ook is het mogelijk dat hij met haar heeft gesproken over geluk. [22]
Gedurende het onderzoek is een aantal medewerkers van de PAAZ-afdeling gehoord. In relatie tot de aangifte van [slachtoffer 2] zijn twee verklaringen de rechtbank opgevallen.
Zo verklaart de getuige [getuige 3] dat [slachtoffer 2] tijdens [getuige 3] ’s nachtdienst bij haar is gekomen voor medicatie en dat zij zeer emotioneel was. [slachtoffer 2] bleef in eerste instantie volhouden dat zij niets kon zeggen omdat de desbetreffende persoon hier problemen mee zou krijgen. [getuige 3] is echter blijven doorvragen en uiteindelijk heeft [slachtoffer 2] verteld dat zij seks heeft gehad met [verdachte] . [slachtoffer 2] vertelde ook dat [verdachte] tegen haar gezegd zou hebben dat hij eerder een klacht aan zijn broek had gehad en dat hij erop moest vertrouwen dat [slachtoffer 2] haar mond zou houden. Ook zou [verdachte] haar verteld hebben dat er camera’s zouden komen op de afdeling, maar dat die er nu nog niet waren en dat het hebben van seks daarom nu nog kon. [getuige 3] vond het akelig dat [slachtoffer 2] wist van de feiten, de camera’s en de klacht. [23]
Ook de getuige [getuige 4] heeft met [slachtoffer 2] gesproken over het voorval met [verdachte] . [slachtoffer 2] heeft aan [getuige 4] verteld dat zij van [verdachte] had gehoord dat er meerdere slachtoffers waren, dat het hem eerder is gelukt en dat er toen geen aanklacht is gedaan. [verdachte] had [slachtoffer 2] gewaarschuwd dat zij maar niets moest proberen, want hij won toch. Ook zou de seks in dezelfde ruimte als met [slachtoffer 1] hebben plaats gevonden. [verdachte] had tegen [slachtoffer 2] gezegd dat het nu nog kon, omdat de camera’s nog niet ophingen. [getuige 4] bevestigt dat er camera’s zouden komen. Zij vond het opvallend dat [slachtoffer 2] dit wist, omdat door de leiding gevraagd was om dit nog niet aan de patiënten te vertellen. [24]
Uit de interne notities van het Atrium Medisch Centrum met betrekking tot de genomen maatregelen na de beschuldigingen van seksueel misbruik tegen [verdachte] in 2012 en 2013, blijkt dat er op 12 oktober 2012 in ieder geval nog geen camerabeveiliging geregeld was. [25]
Tussenconclusie omtrent hetwettigbewijs
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van [slachtoffer 2] over de seksuele handelingen in beginsel op zichzelf staat. De rechtbank overweegt echter ook in dit verband dat het in de inleiding aangehaalde bewijsminimum ex tweede lid van art. 342artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering slechts betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt deze wetsbepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in enig ander bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt hiertoe dat twee medewerkers van de PAAZ hebben verklaard dat [slachtoffer 2] over informatie - betrekking hebbend op de nog op te hangen camera’s - beschikt, die zij niet anders dan van een medewerker van de PAAZ gehoord kan hebben. Voorts heeft de verdachte bevestigd dat hij inderdaad tijdens een nachtdienst een gesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] over haar scheiding en over geluk. Uit het dienstrooster volgt dat hij van 18 op 19 januari 2013 nachtdienst had.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2] aldus op een aantal objectieve punten verankerd kan worden in andere bewijsmiddelen, waarmee aan het bewijsminimum ex artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan.
De overtuiging van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij, anders dan de raadsman, geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] te twijfelen.
De verdediging heeft de ruimte gekregen om haar ondervragingsrecht uit te oefenen door hen als getuigen door de rechter-commissaris te doen horen. Het horen van deze getuigen is gelijktijdig voor de rechtbank een middel gebleken om controle uit te oefenen op de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van hun verklaringen, mede gelet op het tijdsverloop. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben in de loop van het onderzoek meerdere verklaringen afgelegd, die in de kern consistent zijn gebleken. Kleine inconsistenties wijt de rechtbank aan het tijdsverloop. Voorts is niet gebleken dat de drie slachtoffers elkaar kenden en aldus hun verklaringen op elkaar afgestemd hebben. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ten overstaan van de rechter-commissaris hebben afgelegd.
Bij het ondervragingsrecht gaat het om een – procedureel – verdedigingsrecht, terwijl de bewijsminimumregel zich tot de rechter richt en een waarborg betreft ter zake van de deugdelijkheid van zijn bewijsoordeel. Tegelijkertijd is – juist gelet op die waarborgfunctie – het verschil ook niet heel groot. Het gaat in de kern om de mogelijkheid om controle uit te oefenen op de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige.
De geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] wordt verder versterkt door het gegeven dat zij zelf misschien nog het meeste te verliezen hadden bij het doen van aangifte: zij liepen het gevaar hun verblijf op de PAAZ kwijt te raken indien ze niet geloofd zouden worden, waarmee hun (geestelijke) gezondheid op het spel zou komen te staan. Dit gevaar was reëel, aangezien de psychische problematiek waarmee zij bekend waren uiteraard een rol speelde bij de beoordeling van de klachten over de verdachte.
Wanneer de rechtbank de afzonderlijke verklaringen in onderling verband beschouwt, springt ook een aantal overeenkomsten in het oog.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] waren op dat moment psychisch kwetsbare vrouwen. Zij waren immers niet voor niets als patiënt opgenomen op de PAAZ-afdeling. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] verklaart dat de verdachte klaar is gekomen op hun buik. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] verklaren verder ieder over het feit dat verdachte tegenover hen verklaarde dat zij macht over hem hadden, omdat hij zijn baan als verpleegkundige kwijt zou raken als zij zouden openbaar maken wat hen was overkomen. Dat zij ook om die reden haar mond moest houden blijkt eveneens uit de verklaring van de getuige [getuige 2] . Deze overeenkomsten sterken de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte de afzonderlijke feiten heeft gepleegd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aan zijn zorg toevertrouwde psychiatrische patiënten, zoals hieronder nader is beschreven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1:
omstreeks 13 april 2012 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, in de kont van die [slachtoffer 1] geknepen en die [slachtoffer 1] gezoend en in de tepel van die [slachtoffer 1] gebeten en zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
t.a.v. feit 2:
op 19 januari 2013 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 2] gezoend en de vagina van die [slachtoffer 2] betast en zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;
t.a.v. 03/700731-13, feit 1:
meermalen, in de periode van 24 februari 2010 tot en met 2 juli 2012 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, telkens die [slachtoffer 3] gezoend en/of zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. 03/700195-13 feit 1:
Werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd;
T.a.v. 03/700195-13 feit 2:
Werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd;
T.a.v. 03/700731-13:
Werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geëist. Voorts vordert zij aan de verdachte een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om met de volgende omstandigheden rekening te houden:
- er was ten aanzien van alle feiten geen sprake van dwang;
- de slachtoffers waren reeds fors psychisch beschadigd, waardoor niet alleen het handelen van de verdachte debet is aan de ernst van hun huidige psychische problematiek. Daarnaast lijken de slachtoffers hun leven weer opgepakt te hebben;
- het ontslag van de verdachte en de schrapping uit het BIG-register;
- de verdachte zal zijn zojuist gekochte huis in geval van een gevangenisstraf moeten verkopen, omdat zijn partner de hypotheeklasten niet alleen kan dragen;
- de verdachte heeft thans een baan met toekomstperspectief, die hij door oplegging van een gevangenisstraf zal verliezen;
- de media-aandacht rondom deze strafzaak en de gevolgen daarvan voor verdachtes privéleven;
- de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM;
- de verdachte is claustrofobisch en zal daardoor meer dan gemiddeld lijden onder detentie.
Gelet op voornoemde omstandigheden heeft de raadsman voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepleit die de duur van het reeds ondergane voorarrest niet overstijgt. Daarnaast kan een taakstraf of een voorwaardelijke straf met voorwaarden, zoals door de reclassering voorgesteld, worden opgelegd. Voor de oplegging van een contact- of locatieverbod ziet de raadsman geen reden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte was werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige op de PAAZ-afdeling van het Atrium Medisch Centrum in Heerlen. De drie slachtoffers waren als patiënt op deze afdeling opgenomen. Zij waren als zodanig aan zijn zorg toevertrouwd en bevonden zich dus in een afhankelijke positie ten opzichte van verdachte. De slachtoffers waren stuk voor stuk psychisch zeer kwetsbaar en daardoor weinig weerbaar. Verdachte moet dit hebben geweten omdat hij als verpleegkundige inzage had in hun medische dossiers. Juist deze slachtoffers verdienen bescherming, omdat zij in een positie verkeren waarbij zij hun wil niet geheel vrij kunnen bepalen of uiten.
Het feit dat de verdachte zich, na de klacht van [slachtoffer 1] , een jaar later opnieuw aan een patiënt vergreep, doet het beeld van de verdachte ontstaan als een gewetenloze man die enkel uit was op de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens zonder zich daarbij om het lot van de slachtoffers te bekommeren. Het komt de rechtbank bovendien voor alsof de verdachte zich onaantastbaar waande en dacht zijn gang te kunnen gaan.
Ter terechtzitting zijn namens de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verklaringen voorgelezen, waarin zij de gevolgen van het handelen van de verdachte beschrijven. Het slachtoffer [slachtoffer 2] verklaarde zelf ter terechtzitting wat de gevolgen voor haar zijn geweest. De rechtbank is geraakt door het psychisch leed en de gevolgen daarvan op het dagelijkse leven van de drie slachtoffers. De deuk die de verdachte heeft geslagen in het vertrouwen van de slachtoffers in hulpverleners, waar zij vanwege hun psychische problematiek reeds op aangewezen waren in hun dagelijks functioneren, doet zich extra voelen bij deze kwetsbare vrouwen.
De rechtbank rekent de verdachte ook zwaar aan dat hij alle feiten heeft ontkend. Aan iedere verdachte komt het recht toe om te zwijgen, maar de verdachte heeft alle aantijgingen glashard ontkend. Daarmee hebben de slachtoffers geen erkenning gekregen voor het hun aangedane leed, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dit een positieve bijdrage kan leveren aan de verwerking daarvan. Ook wekt de verdachte de indruk dat hij het verwerpelijke van zijn handelen niet inziet.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het strafblad d.d. 16 juli 2015 van de verdachte, waaruit blijkt dat hij in mei 2009 door de politierechter veroordeeld is in verband met het plegen van ontucht met een minderjarige. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij tijdens de proeftijd van de voor dat zedendelict opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ontucht pleegde met het slachtoffer [slachtoffer 3] .
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat de straf niet zal worden tenuitvoergelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. Met het opleggen van een gevangenisstraf wil de rechtbank de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen. Door deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen wil de rechtbankinvloed uitoefenen op het gedrag van de verdachte en het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. Voorts biedt een voorwaardelijke straf de mogelijkheid tot het opleggen van bijzondere voorwaarden. In de door de reclassering uitgebrachte rapportage d.d. 29 januari 2014 ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten om reclasseringstoezicht op te leggen. Zo acht de rechtbank geboden dat de verdachte zich houdt aan een meldplicht, dat hij medewerking verleent aan gedragskundig onderzoek en indien geïndiceerd, verplicht wordt tot medewerking aan een behandeling. Ook zal de rechtbank verdachte een beroepsverbod opleggen voor de duur van vijf jaren.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging.
De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan deze proeftijd dienen de hiervoor genoemde algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden. De straf is conform de eis van de officier van justitie, met uitzondering van de proeftijd. In de onderhavige zaak kan de proeftijd de duur van drie jaren namelijk niet te boven gaan, zoals is bepaald in artikel 14 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast de redelijke termijn weliswaar is overschreden, maar dat er geen lange periodes van inactiviteit zijn geweest. Wanneer dit in samenhang wordt bezien met de ernst van de feiten, dan ziet de rechtbank hierin geen reden tot matiging van de straf. Ook het feit dat de verdachte reeds zwaar gestraft is door zijn beroepsgroep, te weten schrapping uit het BIG-register, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de straf te matigen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 9.027,49 ter zake van feit 1. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 27,49 voor geleden materiële schade en € 9.000,00 voor geleden immateriële schade. Daarnaast vordert [slachtoffer 1] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 18.636,84 ter zake van feit 2. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 9.636,84 voor geleden materiële schade en € 9.000,00 als voorschot voor geleden immateriële schade. De overige geleden immateriële schade dient nog door [slachtoffer 2] nader vastgesteld te worden. Daarnaast vordert [slachtoffer 2] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte vordert zij aan de verdachte als bijzondere voorwaarde een straat- en contactverbod op te leggen.
De vordering is door mr. Van Schaik ter zitting toegelicht. Zij heeft de vooraf ingediende schriftelijke vordering verhoogd met een bedrag van € 50,00 aan materiële schade, zijnde kosten voor het opvragen van medische informatie. Zij heeft zich in tweede termijn op het standpunt gesteld dat de benadeelde weliswaar voorafgaand aan het strafbare feit reeds bekend was met psychische schade, maar dat dit volgens vaste rechtspraak nog niet maakt dat de aansprakelijke minder dan volledig aansprakelijk is voor de schade die er geleden wordt.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 9.212,71 ter zake van het feit onder parketnummer 03/700731-13. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 212,71 voor geleden materiële schade en € 9.000,00 als voorschot voor geleden immateriële schade. De overige geleden immateriële schade dient nog nader vastgesteld te worden. Daarnaast vordert [slachtoffer 3] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte vordert zij aan de verdachte als bijzondere voorwaarde een straat- en contactverbod op te leggen.
De vordering is door mr. Van Schaik ter zitting toegelicht. Zij heeft de vooraf schriftelijk ingediende vordering verhoogd met een bedrag van € 7,71 aan materiële schade, zijnde de eigen bijdrage medicatie. Zij heeft zich in tweede termijn op het standpunt gesteld dat de benadeelde weliswaar voorafgaand aan het strafbare feit reeds bekend was met psychische schade, maar dat dit volgens vaste rechtspraak nog niet maakt dat de aansprakelijke minder dan volledig aansprakelijk is voor de schade die er geleden wordt.
7.2
De standpunten van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voldoende onderbouwd zijn en voor toewijzing gereed liggen. Tevens vordert zij verdachte met betrekking tot deze drie vorderingen te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet- ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat voor zover de verdachte veroordeeld wordt wegens een of meerdere feiten, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen omdat de behandeling van die vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Ieder van de benadeelde partijen had reeds complexe psychische problematiek, waardoor enig causaal verband tussen de huidige problematiek en de aan verdachte verweten handelingen moeilijk is vast te stellen. De verdediging betwist daarnaast de gestelde psychische schade. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in een civiele procedure meer mogelijkheden heeft om zich tegen de vordering te weren. Behandeling van dergelijke hoge vorderingen in het strafproces, zonder de waarborgen in de civiele procedure, maakt dat er sprake is van een oneerlijk proces.
Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de door de drie benadeelde partijen gevorderde immateriële schade betoogd dat het causaal verband tussen de handelingen van de verdachte en de lichamelijke en geestelijke klachten van de slachtoffers niet vastgesteld kan worden. Volgens de raadsman is het een feit van algemene bekendheid dat de bedragen voor smartengeld in een civiele procedure beduidend lager liggen dan nu door de benadeelden gevorderd, hetgeen er mogelijk mee te maken heeft dat een verweerder in een civiele procedure meer mogelijkheden en waarborgen heeft om zich tegen de vordering te verdedigen. Ten aanzien van benadeelde [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de brief van psychiater [psychiater 1] buiten beschouwing moet worden gelaten, aangezien hij bemoeienis heeft gehad met het onderzoek naar de drie zaken en daardoor geen onafhankelijke getuige is.
Ten aanzien van de materiële schadeposten heeft de raadsman de volgende standpunten ingenomen.
T.a.v. de vordering van materiële schade van [slachtoffer 1]:
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank waar het de gevorderde reiskosten betreft.
T.a.v. de vordering van materiële schade van [slachtoffer 2]:
-
de posten algemene schade, eigen risico en telefoonkosten
Deze posten zijn volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd en moeten daarom worden afgewezen.
-
eigen bijdrage CAK
De raadsman betwist dat deze schade rechtstreekse schade is en stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
-
reis- en telefoonkosten
Deze kosten dienen wegens onvoldoende onderbouwing te worden afgewezen en voor een gedeelte niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat het rechtstreeks verband met het strafbare feit ontbreekt.
-
verlies aan inkomsten
De raadsman betwist dat het verlies aan inkomsten een rechtstreeks gevolg is van het beweerdelijk misbruik nu [slachtoffer 2] reeds vanwege haar psychische problematiek opgenomen was op de PAAZ. Het vaststellen van de hoogte van de schade die aan de verdachte is toe te rekenen, vormt een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden dient de benadeelde partij in deze post niet-ontvankelijk te worden verklaard.
T.a.v. de vordering van materiële schade van [slachtoffer 3]
-
algemene schade
Deze post is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd en moet daarom worden afgewezen.
-
opvragen medische informatie en eigen bijdrage medicatie
De verdediging betwist het rechtstreeks verband tussen deze schadeposten en het beweerdelijke misbruik. Het vaststellen van de hoogte van de schade die aan de verdachte is toe te rekenen, vormt een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden dient de benadeelde partij in deze post niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
T.a.v. alle vorderingen
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van alle benadeelde partijen is komen vast te staan dat zij door de hiervoor bewezen verklaarde feiten schade hebben geleden. Nu de verdachte ter zake van die feiten tot een straf veroordeeld zal worden, kunnen zij in beginsel worden ontvangen in hun vorderingen.
T.a.v. de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Immateriële schade
De rechtbank stelt voorop dat de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade ex artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek slechts in beperkte gevallen toewijsbaar is.
De Nederlandse wet kent immers een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding bestaat slechts:
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
bij aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
De schade die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] stellen te hebben geleden, valt onder categorie b.
Uit het eerste lid onder b van voormeld artikel volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, indien de benadeelde (onder meer) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat met de door de verdachte gepleegde zedendelicten een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de drie slachtoffers, waardoor zij in hun persoon zijn aangetast. Zij hebben immers geslachtsgemeenschap gehad met de verdachte, terwijl zij aan zijn zorg waren toevertrouwd. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit letsel moet bestaan uit een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De Hoge Raad heeft echter ook bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. [26] Hierbij valt met name te denken aan zedenzaken, waarin het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld toegewezen kan worden. Het vaststellen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is dan voor de vergoeding van smartengeld niet nodig. [27]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vergoeding van immateriële schade (smartengeld) aan de drie slachtoffers wettelijk gezien mogelijk is.
Aan de rechter komt een grote discretionaire bevoegdheid toe wanneer het gaat om de begroting van de immateriële schade, maar dit bedrag wordt begrensd door het concrete bedrag zoals door de benadeelde partij is gevorderd, zoals dat geldt voor elke civiele vordering die op geld is gewaardeerd. Namens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn voorschotten gevraagd op de door hen geleden immateriële schade. Het is echter een misverstand dat de strafrechter een schadebedrag bij wijze van voorschot kan toewijzen. Dit is voorbehouden aan de voorzieningenrechter. Voor het deel van de vordering dat de strafrechter inhoudelijk beoordeelt, geeft hij een definitieve vaststelling behoudens hoger beroep.
Nu het echter de uitdrukkelijke bedoeling van de benadeelde partijen is dat het gevorderde bedrag aan smartengeld een voorschot is op de uiteindelijke (in de toekomst nog te begroten) immateriële schade, oordeelt de rechtbank het in het belang van de benadeelde partijen om hen met betrekking tot de post immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren en te verwijzen naar de civiele rechter. Indien de rechtbank immers dit deel van de vordering wel inhoudelijk beoordeelt, leidt dit –nu het toewijzen van een voorschot niet tot de mogelijkheden behoort– tot een definitieve vaststelling van de immateriële schade. De rechtbank kiest doelbewust niet voor afwijzing van deze schadepost, omdat dit juist de gang naar de civiele rechter zou afsnijden.
Materiële schade
De strafrechter dient na te gaan of de strafbare gedraging van de verdachte jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een noodzakelijke voorwaarde is voor het ontstaan van de schade, zoals zij stellen te hebben geleden. Aannemelijk moet zijn dat die schade zonder de strafbare gedragingen niet zou zijn ingetreden. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld wat de omvang van de schadevergoedingsverplichting is. Artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek stelt daartoe nadere eisen aan de causaliteit. Beoordeeld moet worden of de schade in een zodanig verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat de schade aan de verdachte, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, als een gevolg van het bewezen verklaarde feit kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat zij vorenstaande vragen thans niet kan beantwoorden op basis van de voorhanden stukken. Het causaliteitsvraagstuk wordt in ernstige mate bemoeilijkt door het feit dat beide benadeelde partijen reeds aan ernstige psychische problematiek leden, waardoor zij in hun dagelijkse leven belemmerd werden. Een nader onderzoek naar deze causaliteit, hetgeen ook in het belang van de verdediging is, vormt naar het oordeel van de rechtbank evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de zaak ook voor de benadeelde partijen reeds lang sleept en dat ook zij gebaat zijn bij een strafrechtelijk eindoordeel over de aan verdachte verweten gedragingen, nu dit erkenning van hun leed met zich mee zal brengen. Voorts overweegt de rechtbank dat ook de post immateriële schade zich niet voor behandeling tijdens het strafgeding leent.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en bepaalt zij dat zij deze vorderingen bij de civiele rechter kunnen aanbrengen.
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 1]
Immateriële schade
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hieromtrent in het voorgaande heeft overwogen met betrekking tot de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en concludeert dat [slachtoffer 1] ex artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade (smartengeld). Vaststelling van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is daartoe niet nodig en de rechtbank oordeelt dat [slachtoffer 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van geestelijk letsel. Het verweer van de raadsman dienaangaande wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
De hoogte van het smartengeld kan de rechtbank naar billijkheid begroten, maar maximaal tot een bedrag zoals door [slachtoffer 1] is gevorderd. [slachtoffer 1] heeft ter onderbouwing van het door haar gevorderde bedrag verwezen naar een uitspraak in de ANWB-Smartengeldgids. Deze uitspraak acht de rechtbank niet van toepassing, aangezien deze uitspraak ziet op letsel ten gevolge van verkrachting. In de onderhavige zaak was er weliswaar sprake van ontuchtige handelingen met misbruik van gezag, maar niet van verkrachting (seks onder dwang en/of met geweld). De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij de genormeerde bedragen van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven in de op deze casus van toepassing zijnde letselcategorie. Letselcategorie 3 (€ 5.000,00) wordt toegekend wanneer sprake is van eenmalig seksueel binnendringen, bijvoorbeeld met geweld of door een ouder persoon bij een persoon onder de twaalf jaren. In de onderhavige zaak was er geen sprake van dwang, geweld en ook was er geen sprake van seks met een minderjarige. Dit maakt dat het genormeerde bedrag naar het oordeel van de rechtbank gematigd dient te worden. Hierbij neemt de rechtbank wel in ogenschouw dat er sprake was van seksueel binnendringen met misbruik van gezag, namelijk door een psychiatrisch verpleegkundige. De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, het bedrag voor immateriële schade naar billijkheid vast op € 2.500,00 en wijst het bedrag voor het overige af.
Materiële schade
De rechtbank acht het bedrag voor reiskosten genoegzaam onderbouwd en zal dit zonder meer toewijzen, nu ook de verdediging zich ten aanzien van het deze post heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit betreft een bedrag van € 27,49.
Conclusie
In totaal acht de rechtbank een bedrag van € 2.527,49 toewijsbaar. Het resterende gedeelte zal worden afgewezen. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 13 april 2012 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, zijnde [slachtoffer 1]
.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen nadat het vonnis onherroepelijk is melden bij Reclassering Nederland op het adres Bredeweg 28B te Roermond. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering te geven in het kader van dit toezicht, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde wordt verplicht om medewerking te verlenen aan een gedragskundig onderzoek en, indien geïndiceerd, aan een ambulante behandeling;
e veroordeelde wordt het verboden om werkzaam te zijn als hulp- of zorgverlener in de gezondheidszorg gedurende vijf jaren;
de veroordeelde wordt het verboden om – op welke wijze dan ook – middellijk of onmiddellijk contact op te nemen met de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , anders dan indien noodzakelijk ter voldoening van de schadevergoeding;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd bedrag te betalen,
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij,
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij,
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan [slachtoffer 1] :
  • 2012045534 1 1 stuk ondergoed, 2186560;
  • 2012045534 2 1 vest, 2186561.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
8 september 2015.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 april 2012 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, in de kont van die [slachtoffer 1] geknepen en/of die [slachtoffer 1] gezoend en/of in de tepel van die [slachtoffer 1] gebeten en/of zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2013 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 2] gezoend en/of de vagina van die [slachtoffer 2] betast en/of zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;
Tenlastelegging bij gevoegde strafzaak tegen verdachte met parketnummer: 700731-13
1.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 09 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, (telkens) die [slachtoffer 3] gezoend en/of zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij de processen-verbaal van relaas, procesverbaalnummer PL2400 2013010247 d.d. 12 april 2013 en PL 2400 2013110292 d.d. 12 december 2013.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 1 maart 2013, pagina 101, 102 en 103.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij de processen-verbaal van relaas, procesverbaalnummer PL2400 2013010247 d.d. 12 april 2013, pagina 1 tot en met 238.
4.Proces-verbaal van het informatief gesprek zeden d.d. 26 april 2012, pagina 38, 39, 40 en 41.
5.Proces-verbaal van het getuigenverhoor van [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 3 oktober 2013. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
6.Eindproces-verbaal d.d. 12 april 2013, pagina 7 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2013, pagina 223.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2013, pagina 223 in samenhang bezien met het schriftelijk bescheid op pagina 225.
8.Eindproces-verbaal d.d. 12 april 2013, pagina 8.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij de processen-verbaal van relaas, procesverbaalnummer PL2400 2013110292 d.d. 12 april 2013, pagina 1 tot en met 65.
10.Proces-verbaal van het informatief gesprek zeden d.d. 10 oktober 2013, pagina 17, 18 en 20.
11.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] d.d. 5 november 2013, pagina 23, 26, 28, 30, 31 en 32.
12.Het schriftelijk bescheid d.d. 21 november 2013, pagina 43.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2013, pagina 45.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2013, pagina 54.
15.Proces-verbaal van het getuigenverhoor van [getuige 1] door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 17 december 2014. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
16.Proces-verbaal van het getuigenverhoor van [getuige 2] d.d. 14 november 2013, pagina 50, 51 en 52.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij de processen-verbaal van relaas, procesverbaalnummer PL2400 2013010247 d.d. 12 april 2013, pagina 1 tot en met 238.
18.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 4 februari 2013, pagina 22, 23 en 24.
19.Eindproces-verbaal d.d. 12 april 2013, pagina 7 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2013, pagina 223.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2013, pagina 223 in samenhang bezien met het schriftelijk bescheid op pagina 222.
21.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015.
22.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 21 maart 2013, pagina 213.
23.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 18 februari 2013, pagina 56.
24.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 21 februari 2013, pagina 81.
25.Proces-veerbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2013, pagina 237.