3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2:
[slachtoffer 1]heeft het volgende verklaard:
Op 14 mei 2014 bevond ik mij in de keuken van mijn woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . Ik zag en hoorde dat mijn dochter aan kwam lopen, zij riep: “Bel de politie, er staat iemand met een revolver voor het raam!”. Ik hoorde dat mijn man naar de hal liep, en dat op dat moment de ruit werd ingeslagen. Ik heb de sleutels van de witte Seat gepakt, ik heb deze aan de vrouw gegeven, deze stond nog buiten voor de voordeur met de ingeslagen ruit. Ik zag dat zij de revolver op mij gericht had, althans het was een blinkend klein voorwerp, wat mij opviel was dat er een dubbele loop op zat, twee boven elkaar. Mijn man zei: “Ze wil de sleutels van de Mitsubishi hebben!”. Mijn dochter gaf mij de reservesleutels van de Mitsubishi. Ik liep naar de gang en zei: “Geef mij die andere terug, tegelijk gooien!”. Ik hoorde haar toen zeggen: “Het wapen is geladen, dan moet ik overgaan tot!”. Ik gooide de sleutel over haar heen en zij gooide de sleutels niet terug. Ik doe bij deze aangifte van diefstal van mijn personenauto met het kenteken [kenteken] , merk Mitsubishi, type Spacestar.
Ik heb de sleutelbos met daaraan die Seat sleutel van iemand van de politie in burger terug ontvangen. Ik hoorde van die politieman dat deze sleutelbos in de Mitsubishi was aangetroffen toen die vrouw daarmee een aanrijding had gehad. Aan deze sleutelbos zaten huissleutels en sleutels van het bedrijf.
[slachtoffer 2]heeft het volgende verklaard:
Op 14 mei 2014 kwam ik thuis van het werk. Ik zag dat mijn dochter de keuken in kwam gelopen en ik hoorde dat mijn dochter zei: “Er staat iemand buiten die een pistool op mij gericht heeft”. Ik zag dat er een meisje voor de raam stond met een vuurwapen op mij gericht. Ik hoorde dat het meisje tegen mij riep: “Geef die autosleutels”, “Ik ga schieten”. Ik zag dat het meisje met het vuurwapen de bovenste ruit van de voordeur in sloeg. Ik zag dat het meisje nog steeds met gestrekte arm het vuurwapen op mij richtte. Ik hoorde dat het meisje tegen mij schreeuwde: “Ik moet de autosleutels hebben”, “Geef me de sleutel van de auto”. Ik zei toen tegen het meisje: “Je krijgt geen sleutel”. Ik hoorde dat het meisje dreigend tegen mij riep: “Ik ga schieten, hij is geladen”. Mijn vrouw heeft het meisje toen de autosleutel van de bestelbus gegeven. De vrouw had nog steeds het vuurwapen op ons gericht. Ik hoorde dat het meisje zei dat ze de sleutels van de zwarte auto moest hebben. Op dat moment stonden mijn vrouw en ik naast elkaar in de gang en richtte het meisje ook nu nog steeds het vuurwapen op ons. Mijn vrouw heeft toen de reservesleutel van onze Mitsubishi Space Star gepakt. Toen mijn vrouw de sleutel overgooide zag ik dat het meisje de sleutels van de bestelbus niet gooide. Het meisje is met deze sleutel naar de Mitsubishi gelopen. Ik zag dat het meisje ook nu binnen een paar seconden weer terug kwam richting de voordeur. Ik zag dat het meisje van boosheid de sleutel tegen onze garagepoort gooide. Ik hoorde dat het meisje riep: “Daar kan ik niks mee!”, “Ik ga schieten!”. Ik heb meteen de originele sleutel van de Mitsubishi gepakt en aan het meisje gegeven. Ook nu heeft het meisje constant het vuurwapen op mij en mijn vrouw gericht. Ik zag dat het meisje de oprit afreed in onze Mitsubishi. Ik zag dat het meisje in de richting van Montfort reed. Ik heb het meisje onder bedreiging van het vuurwapen de autosleutels gegeven.
[slachtoffer 3]heeft het volgende verklaard:
Op 14 mei 2014 bevond ik mij in de woonkamer van mijn ouderlijke woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . Plotseling zag ik een vrouw aan komen lopen. Ik zag dat de vrouw iets in haar rechterhand vasthield en dit in mijn richting wees. Ik zag twee glimmende/zilverchroom kleurige rondjes boven elkaar. Ik zag dat deze persoon naar onze woning kwam toegelopen. Ik ben naar de keuken gerend. Ik hoorde de vrouw door het raam naar mij toe roepen. Ik zag dat ze met dat pistool in mijn richting dreigde. Ik hoorde een vrouwenstem roepen: “Ik schiet je, je gaat eraan, ik maak je dood, geef die sleutel schiet op!”.Toen ik mijn vader door de woonkamer hoorde lopen hoorde ik glasgerinkel van de voordeur. Ik hoorde een vrouwenstem schreeuwen: “Ik moet een auto, geef me sleutels, ik schiet, hij is geladen, ik ben genoodzaakt hem te gebruiken”. Ik zag mijn moeder een bos met sleutels door het kapotte raam naar buiten gooien. De vrouw zei dat ze met deze sleutels niks kon. De vrouw vroeg voor de sleutels van de zwarte (Mitsubishi) auto. Daarop heeft mijn moeder haar de reservesleutel van de Mitsubishi gegeven. Ik hoorde de vrouw schreeuwen: “Geef mij een andere sleutel, nu ben ik genoodzaakt deze te gebruiken”. Pap heeft haar toen de andere autosleutel gegeven. U toont mij een foto van een bos sleutels. Dit is de sleutelbos die als allereerste naar de vrouw toe gegooid werd. Dit is de sleutel van de witte Seat. Deze sleutelbos is diezelfde avond door een politieman in burger bij ons afgegeven.
Verbalisant [verbalisant 1]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 15:15 uur kwam ik met collega’s [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] ter plaatse op de Waarderweg in Sint Odiliënberg. Wij reageerden op de melding dat een vrouw in Sint Odiliënberg onder bedreiging van een vuurwapen een personenauto had weggenomen. Ik zag dat de verdachte [verdachte] , bloedend in haar linkerlies in het gras lag en verzorgd werd door personeel van de ter plaatse zijnde ambulancedienst.
Verdachte: [verdachte] (vrouw), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Verbalisant [verbalisant 4]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 bevond ik mij op de Waarderweg te Montfort. Ik ontving het verzoek om te bezien of er bij de verdachte een sleutelbos was aangetroffen met hieraan in ieder geval een autosleutel van het merk Seat. Deze sleutelbos was van aangever [slachtoffer 2] en lag in het door [verdachte] ontvreemde voertuig. Ik heb in het ontvreemde voertuig gekeken en zag dat er bij de bestuurdersstoel, bij het koppelingspedaal, een bos sleutels lag. Ik zag dat deze sleutelbos voldeed aan de beschrijving zoals gegeven door aangever [slachtoffer 2] . Ik heb de sleutelbos overgedragen aan politieambtenaar [verbalisant 5] met het verzoek deze te retourneren aan de eigenaar.
Verbalisant [verbalisant 5]heeft het volgende gerelateerd:
De sleutelbos van de eigenaar van de auto lag op de bodem van de auto, Mitsubishi, type Spacestar, gekentekend [kenteken] . Deze sleutelbos is aan mij overhandigd waarna ik ze terug heb gegeven aan de rechtmatige eigenaar, de heer [slachtoffer 2] .
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
[slachtoffer 4]heeft het volgende verklaard:
Vandaag, 14 mei 2014, ben ik omstreeks 14.53 uur te voet de [adres 1] opgelopen in de richting van de woning van mijn vriendin [slachtoffer 3] . Ik zag een meisje bij de Suzuki van mijn vriendin staan. Op 1,5 meter afstand van de woning zag ik de vader van [slachtoffer 3] in de gang staan, voor de doordeur. Op dat moment zei ik: “Wat is hier aan de hand”? Op dat moment zag ik dat het meisje zich omdraaide in mijn richting. Opeens zag ik dat het meisje een vuurwapen in haar hand had en deze met gestrekte arm in mijn richting wees. Ik hoorde dat het meisje riep: “Ik ga schieten”. Van schrik en van angst bleef ik hierop staan. Ik kon verder naar mijn idee ook geen kant op, zo dicht stond ik bij het meisje. Ik zag dat het meisje tegelijkertijd met sleutels bezig was. Ik zag dat het meisje opeens wegliep in de richting van de zwarte Mitsubishi van de ouders van [slachtoffer 3] . Op dat moment riep de vader van [slachtoffer 3] mij de woning binnen en ben ik snel naar binnen gegaan en de keuken in gegaan. Uiteindelijk hoorde ik een auto wegrijden. Van de bedreigingen door het meisje met het vuurwapen en dat ze riep: “Ik ga schieten” ben ik enorm geschrokken. Ik was ook ontzettend bang dat ze ook daadwerkelijk op mij of op de anderen zou gaan schieten.
[slachtoffer 2]heeft het volgende verklaard:
Ik heb de originele sleutel van de Mitsubishi gepakt en aan het meisje gegeven. Ik zag vanuit de verte de vriend van mijn dochter, genaamd [slachtoffer 4] , aan komen lopen. Opeens zag ik dat [slachtoffer 4] vlakbij stond. Toen het meisje met de originele sleutel wegliep heb ik hem meteen binnen gelaten. Ik zag dat het meisje de oprit afreed in onze Mitsubishi. Ik zag dat het meisje in de richting van Montfort reed.
Verbalisant [verbalisant 1]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 15:15 uur kwam ik met collega’s [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] ter plaatse op de Waarderweg in Sint Odiliënberg. Wij reageerden op de melding dat een vrouw in Sint Odiliënberg onder bedreiging van een vuurwapen een personenauto had weggenomen. Ik zag dat de verdachte [verdachte] , bloedend in haar linkerlies in het gras lag en verzorgd werd door personeel van de ter plaatse zijnde ambulancedienst.
Verdachte: [verdachte] (vrouw), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat de bedreiging van een zodanige aard is of onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij het slachtoffer redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Verdachte heeft met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer gewezen en verdachte heeft geroepen: “Ik ga schieten”. De rechtbank acht het wijzen met een vuurwapen en het roepen van de woorden “Ik ga schieten” zonder meer bedreigend. Verdachte heeft door zo te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zich bedreigd zou voelen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank merkt het volgende op. Mevrouw [slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan onder de naam [slachtoffer 5] , maar gebruikt als verbalisant de naam [slachtoffer 5] . Ook haar collega’s noemen haar [slachtoffer 5] . In het voegingsformulier van de benadeelde partij gebruikt zij de naam [slachtoffer 5] . Aldus wordt met mevrouw [slachtoffer 5] en mevrouw [slachtoffer 5] dezelfde persoon bedoeld.
Verbalisant [slachtoffer 5]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 14:50 uur kregen collega [slachtoffer 6] en ik de melding om samen met collega [verbalisant 6] en [verbalisant 7] met spoed te rijden naar de [adres 1] in Sint Odiliënberg. We kregen de opdracht om aan te rijden via de Waarderweg, Montfort. Ik zag op de Waarderweg in een bocht een zwarte auto tegen een boom aan staan. Ik zag een vrouwelijk persoon vanaf die zwarte auto richting het fietspad/berm lopen. Ik zag dat zij haar beiden armen gestrekt vooruit gestoken had, in onze richting. Ik zag dat de vrouw een vuurwapen in haar handen had. Ik zag dat dit vuurwapen een dubbele loop had. Ik zag dat die vrouw dit vuurwapen in mijn richting hield. Ik ben met getrokken vuurwapen, mijn dienstpistool, tussen het rechter portier en de a-stijl van de auto gaan staan. Ik stond gebukt. Ik richtte vervolgens mijn vuurwapen in de richting van die vrouw. Ik heb geroepen: “Politie laat dat wapen vallen. Laat vallen dat wapen of ik schiet”. Ik zag dat ze hier niet op reageerde. Op een bepaald moment zag ik dat zij een beweging met haar armen maakte, waarop ik me ernstig bedreigd voelde en ik op dat moment dacht dat zij zou schieten. Die vrouw had nog steeds haar vuurwapen gericht in mijn richting met haar beide armen gestrekt. Ik dacht toen gelijk: Zij of ik. Hierop heb ik gelijk geschoten. Ik heb gericht op het onderlichaam. Ik voelde me ernstig bedreigd op het moment dat ik schoot en ook kort voor dat moment.
Verbalisant [slachtoffer 6]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 14:55 uur hoorde ik dat de centralist van de politiemeldkamer ons de opdracht gaf om naar Sint Odiliënberg te gaan, alwaar een vrouw onder bedreiging met een vuurwapen probeerde de sleutels van een auto afhandig te maken van de bewoners. Vervolgens kwam de melding dat de vrouw er daadwerkelijk in was geslaagd om een zwarte Mitsubishi personenauto weg te nemen. Ik bestuurde het politiedienstvoertuig. Op de bijrijderszitplaats zat mijn collega [slachtoffer 5] . Ik zag dat mijn collega’s [verbalisant 6] en [verbalisant 7] achter ons aan reden. Wij reden de bebouwde kom van Montfort uit in de richting van Sint Odiliënberg. Ik zag dat er rechts van de weg een zwarte personenauto stil stond. Ik zag dat deze personenauto bij een boom stond en dat er een persoon aan de bestuurderszijde stil stond. Ik zag dat het een vrouwspersoon was. Plotseling hoorde ik mijn collega [slachtoffer 5] naast mij uitroepen: “Dat is ze, vuurwapen”. Ik zag dat de verdachte vanaf haar voertuig op ons afgelopen kwam. Ik zag dat zij daarbij haar beide armen op borsthoogte en vanuit de schouders recht voor zich uit in onze richting uitgestrekt hield als had zij een tweehandige schiethouding aangenomen. Ik zag dat zij haar beide handen tegen elkaar aangedrukt hield en dat er vanuit die handen twee lopen van een vuurwapen op ons in ons dienstvoertuig gericht waren. Ik schrok daar behoorlijk van. Ik zag dat die vrouw de voorzijde van ons dienstvoertuig tot op enkele meters afstand genaderd was. Ik zag dat die vrouw haar vuurwapen voortdurend op ons gericht hield en daarmee beurtelings door de voorruit van ons voertuig op mij en mijn collega in dat voertuig richtte. Ik zag en hoorde dat mijn collega [slachtoffer 5] het voertuig kon verlaten. Ik zag dat de verdachte mij aankeek en met het vuurwapen op mij in de auto richtte door de voorruit. Ik werd daar ontzettend bang van. Ik dacht echt dat ik in mijn auto doodgeschoten zou worden. Het lukte mij om het voertuig te verlaten. Ik nam positie in links naast het voertuig onder dekking van stijl en het autoportier. Ik trok vervolgens mijn van dienstwege verstrekte dienstpistool uit mijn holster en richtte dat op het lichaam van de verdachte met het vuurwapen voor onze dienstauto. Ik schreeuwde haar toe: “Politie, aangehouden, laat vallen dat wapen, laat vallen dat wapen of ik schiet”. Ik heb dat kort achter elkaar nog twee keer herhaald. Ik zag dat die verdachte daar niet op reageerde. Integendeel: ik zag dat zij volhardde in het beurtelings op mij en mijn collega richten met dat vuurwapen. Ik ben door de bedreiging met het vuurwapen door de vrouwelijke verdachte onvoorstelbaar geschrokken. Ik dacht echt dat zij mij daar in mijn dienstauto zou doodschieten met haar vuurwapen.
Verbalisant [verbalisant 7]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 14:55 uur kregen collega’s [slachtoffer 6] , [slachtoffer 5] , [verbalisant 6] en ik de melding om ons met spoed te begeven naar de [adres 1] te Sint Odiliënberg. Wij reden de manege gelegen aan de Waarderweg te Montfort voorbij. In de bocht zag ik een zwart, kleiner model voertuig staan. Ik zag dat een vrouw in donkere kleding hiervoor stond. Ik zag dat collega’s [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] uitstapten. Ik zag dat de vrouw haar armen strekte en dat ze iets zwarts vasthield in haar handen. Ik zag dat dit voorwerp een uitstekend deel had. Ik maakte hier uit op dat het een vuurwapen betrof. Ik zag dat de vrouw het voorwerp richtte in de richting van collega [slachtoffer 5] . Collega [verbalisant 6] en ik riepen hierop diverse malen: “Vuurwapen!”. Ik zag dat collega’s [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] uitstapten en vervolgens leken te schrikken en dekking zochten achter de portieren van hun dienstvoertuig.
Verbalisant [verbalisant 6]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 14:55 uur ontving ik met collega [verbalisant 7] een melding om te gaan naar de [adres 1] te Sint Odiliënberg. Mijn collega en ik reden op de Waarderweg te Montfort. Wij zagen aan de rechterzijde een politievoertuig op de weg stil staan. Dit betrof het dienstvoertuig van collega’s [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] . Verder zag ik een zwart voertuig in de berm/fietspad stil staan. Ik zag dat een vrouw in de berm/fietspad stond. Ik zag dat zij haar beide armen/handen vooruit gestrekt hield. Ik zag dat deze vrouw in de richting keek van mijn collega’s [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] .
Verbalisant [verbalisant 1]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 15:15 uur kwam ik met collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse op de Waarderweg in Sint Odiliënberg. Ik zag dat de verdachte [verdachte] , bloedend in haar linkerlies in het gras lag en verzorgd werd door personeel van de ter plaatse zijnde ambulancedienst.
Verdachte: [verdachte] (vrouw), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van de verbalisanten in strijd zijn met de verklaring van getuige [getuige] en dat enkel de verklaring van getuige [getuige] betrouwbaar is, omdat hij neutraal zou zijn. Verdachte heeft hieraan toegevoegd dat de verbalisanten liegen. De rechtbank verwerpt de stelling van verdachte dat de verbalisanten hebben gelogen. Dit is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De verklaringen van de getuige [getuige] maken de verklaringen van de verbalisanten ook niet onbetrouwbaar, zoals door de raadsman is aangevoerd, omdat deze getuige niet alles heeft gezien, en hetgeen daar ter plekke gebeurde vanuit een andere perceptie in ogenschouw heeft genomen. [getuige] komt aan op zijn wielrenfiets en ziet een stilstaande auto op het fietspad waar hij aanvankelijk omheen wil fietsen, maar stopt alsnog als hij ziet dat de auto schade heeft en er rook uit komt. Op dat moment is er nog geen politie ter plaatse. Voorts heeft hij tijdens zijn waarneming niet de wetenschap die de agenten hebben van de situatie. Het gegeven dat deze getuige niet alles heeft gezien waarover een viertal verbalisanten verklaren, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaringen van deze verbalisanten onbetrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt het verweer.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verbalisant [slachtoffer 5]heeft het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2014 omstreeks 14:50 uur kregen collega [slachtoffer 6] en ik de melding om samen met collega [verbalisant 6] en [verbalisant 7] met spoed te rijden naar de [adres 1] in Sint Odiliënberg. Ik zag op de Waarderweg te Montfort in een bocht een zwarte auto tegen een boom aan staan. Ik zag een vrouwelijk persoon vanaf die zwarte auto richting het fietspad/berm lopen. Ik zag dat de vrouw een vuurwapen in haar handen had. Ik zag dat dit vuurwapen een dubbele loop had. Op een bepaald moment zag ik dat die vrouw een beweging met haar armen maakte, waarop ik me ernstig bedreigd voelde en ik op dat moment dacht dat zij zou schieten. Hierop heb ik gelijk geschoten. Ik zag de vrouw vervolgens in elkaar zakken en op de grond vallen. Hierop ben ik samen met mijn collega [slachtoffer 6] naar de vrouw gelopen. Toen ik bijna bij haar was, zag ik rechts naast haar bovenlichaam in het gras het vuurwapen liggen. Ik heb het vuurwapen van die vrouw opgeborgen in het dashboard kastje van ons dienstvoertuig.
Verbalisant [verbalisant 8]heeft het volgende gerelateerd:
Het pistool (BVH goednummer 792028, SIN AAGY6089NL) werd door mij nader omschreven en gecategoriseerd (de rechtbank merkt hierbij op dat uit hetgeen is gerelateerd op dossierpagina 8 blijkt dat het om het wapen gaat dat bij verdachte is aangetroffen).
Van origine is dit een gas-alarmpistool. Ik zag dat door transformatie dit pistool bestemd was om centraalvuur kogelpatronen van het kaliber 6,35 millimeter door de loop te verschieten.
Dit voorwerp is bestemd om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank - evenals de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat wettig en overtuigend zal worden bewezen dat verdachte het onder feit 5 ten laste gelegde heeft begaan.