ECLI:NL:RBLIM:2015:7384

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2671u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig verkregen bewijs in bijstandszaak door uitbesteding van onderzoek naar gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan over de intrekking van een bijstandsuitkering aan eiseres, die door de gemeente Roermond was beëindigd op basis van een onderzoek naar haar woon- en leefsituatie. De gemeente had een particulier bedrijf ingeschakeld om dit onderzoek uit te voeren, wat leidde tot de conclusie dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner. De rechtbank oordeelde echter dat de onderzoeksbevindingen in strijd waren met artikel 7, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb), omdat de kerntaken van de uitvoering van de Wwb niet mochten worden uitbesteed aan een privaat bedrijf. De rechtbank concludeerde dat de onderzoeksbevindingen onrechtmatig verkregen bewijs waren, wat betekende dat deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde de datum van intrekking van de bijstandsuitkering op 1 oktober 2013 vast, in plaats van 1 augustus 2013, en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/2671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2015 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: mr. H. van Loo).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het toekenningsbesluit van 19 februari 2013 ingetrokken vanaf 1 augustus 2013 en met ingang van 25 maart 2014 het recht op bijstand van eiseres beëindigd.
Bij besluit van 17 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .
Na de zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2015 aan dat verzoek gevolg gegeven. Bij brief van 8 april 2015 heeft eiseres een reactie ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, niet door partijen betwiste feiten. Bij besluit van 20 maart 2013 is aan eiseres met ingang van 21 december 2012 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met een individuele norm verleend. Blijkens de Basisadministratie Persoonsgegeven (BRP) heeft eiseres tot 26 november 2013 ingeschreven gestaan op het adres [adres] [postcode] te [woonplaats eiseres] . Sinds 26 november 2013 staat eiseres ingeschreven op het adres [adres] [postcode] te [woonplaats partner] .
2. Op 30 oktober 2013 is door een klantmanager werk van de gemeente [woonplaats eiseres] een melding gedaan bij de sociale recherche van de gemeente [woonplaats eiseres] omdat er aanwijzingen waren aangetroffen op de Facebookpagina van eiseres dat zij met haar partner, de heer [naam] wonende te [adres] te [woonplaats partner] , zou samenwonen. Door de sociale recherche is vervolgens onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de uitkering in verband met de daadwerkelijke woon- en verblijfplaats van eiseres.
3. De bevindingen van voornoemd onderzoek zijn in een rapport van
14 november 2013 van de sociale recherche van gemeente [woonplaats eiseres] vastgelegd. Uit waarnemingen van de betreffende rapporteur volgt dat op 4 november 2013 omstreeks 17:00 uur in de woning van eiseres geen verlichting brandt, dat de gordijnen op geen enkele verdieping gesloten waren, dat er op de tweede verdieping rechtsboven een raam op kiepstand stond en dat voor de woning op de oprit geen auto stond. In de periode van
4 november 2013 tot en met 14 november 2013 is de betreffende rapporteur op verschillende dagen op verschillende tijdstippen bij de woning gaan kijken, waarbij is gebleken dat het beeld onveranderd was.
4. Op 12 november 2013 heeft verweerder contact gehad met de afdeling Sociale Zaken van de gemeente [woonplaats partner] , waarbij verzocht is om waarnemingen te doen bij de partner van eiseres om te zien of de auto van eiseres aldaar is aangetroffen. Uit contact met deze afdeling is gebleken dat zowel eiseres als haar partner op gesprek zijn geweest bij de gemeente [woonplaats partner] . De partner van eiseres heeft tijdens dit gesprek op 12 november 2013 verklaard dat eiseres sinds enkele maanden veel bij hem verblijft, dat eiseres in ieder geval sinds augustus 2013 bij hem verblijft en dat ze gebruik maken van elkaars spullen. Hij heeft tevens verklaard dat eiseres voor hem zorgt in verband met zijn medische klachten en dat ze samen boodschappen doen. Eiseres heeft op 14 november 2013 tijdens voornoemd gesprek – onder andere – verklaard dat zij de afgelopen twee maanden, vanaf augustus 2013, veel bij haar partner is geweest. Zij heeft daar de grootste tijd verbleven. Voor augustus 2013 was eiseres om en om in [woonplaats eiseres] en [woonplaats partner] , soms gaat ze nog terug naar [woonplaats eiseres] . Omdat het sinds augustus 2013 slecht gaat met haar partner verblijft eiseres daar sinds die tijd dagelijks, zo verklaarde zij. Ze kan niet precies aangeven hoeveel nachten eiseres bij haar partner verblijft, soms vijf, soms een hele week.
5. Eiseres is vervolgens tevergeefs meerdere malen uitgenodigd om te verschijnen op gesprek bij de gemeente [woonplaats eiseres] . Vanwege het niet verschijnen heeft verweerder op
21 november 2013 het recht op bijstand opgeschort vanaf die datum. Op 27 november 2013 is eiseres op gesprek verschenen bij de gemeente [woonplaats eiseres] . Tijdens dit gesprek heeft zij verklaard dat ze het niet eens is met de conclusie dat zij woonachtig was bij haar partner vóór 26 november 2013. Zij heeft over de periode waarin de gemeente [woonplaats eiseres] waarnemingen zijn gedaan, verklaard dat zij vaak bij haar partner is, maar ook vaak in [woonplaats eiseres] . Het raam op de tweede verdieping staat altijd open en op de eerste verdieping van haar woning zijn er geen overgordijnen, maar rolgordijnen.
6. Uit het onderzoek dat is verricht door de gemeente [woonplaats partner] naar de partner van eiseres, is onder meer het volgende gebleken. Door bijzondere controleurs van de gemeente [woonplaats partner] zijn in de periode van 17 september 2013 tot en met 12 november 2013 35 waarnemingen gedaan bij de woning van de partner van eiseres. De auto van eiseres is daarbij 30 keer gesignaleerd bij of in de nabije omgeving van de woning van haar partner. Eiseres is zelf 17 keer waargenomen in en nabij de voornoemde woning. Op dinsdag 12 november 2013 is een buurtonderzoek ingesteld bij een aantal woningen die gelegen zijn aan de [adres] te [woonplaats partner] in de nabijheid van de voornoemde woning. Bewoners van de woning gelegen aan de [adres] hebben verklaard dat sinds driekwart jaar een gezin woont in de woning gelegen aan de [adres] , bestaande uit een man, vrouw en twee grote kinderen. De bewoonster van de woning gelegen aan de [adres] hebben verklaard dat net voor de zomer een man en blonde vrouw zijn gaan wonen in de woning gelegen aan de [adres] .
7. Verweerder heeft bij het primaire besluit het toekenningsbesluit van 19 februari 2013 ingetrokken vanaf 1 augustus 2013 en met ingang van dit besluit het recht op bijstand van eiseres beëindigd. Verweerder stelt dat uit voornoemd onderzoek volgt dat eiseres in ieder geval vanaf 1 augustus 2013 in de gemeente [woonplaats partner] verblijft aan het voornoemd adres van haar partner. De intrekking is gebaseerd op het niet hebben van een woonplaats in de gemeente [woonplaats eiseres] . Als gevolg hiervan stelt verweerder dat eiseres per 1 augustus 2013 geen recht meer had op bijstand.
8. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Ter aanvulling van de motivering van het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat door niet mede te delen dat eiseres vanaf augustus 2013 woonachtig was in de gemeente [woonplaats partner] , heeft eiseres volgens verweerder haar inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB geschonden. Ten gevolge daarvan heeft eiseres vanaf 1 augustus 2013 ten onrechte een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente [woonplaats eiseres] .
9. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat zij vanaf 1 augustus 2013 tot 26 november 2013 niet bij haar partner heeft gewoond. Eiseres had haar hoofdverblijfplaats in haar eigen woning in [woonplaats eiseres] . Eiseres stelt zich op het standpunt dat tussen haar en haar partner in de voornoemde periode geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. Ter zitting heeft eiseres een beslissing op bezwaar van de gemeente [woonplaats partner] van 15 oktober 2014 overgelegd. Dit betreft een bezwaarschrift van haar partner betreffende dezelfde feiten als thans in geding. Daarin staat dat de onderzoeksbevindingen zijn aangeleverd door een particulier bedrijf, zijnde [naam bedrijf] . Eiseres stelt zich op het standpunt dat ook in haar zaak de onderzoeken hierdoor onrechtmatig zijn uitgevoerd en daardoor niet mogen worden meegenomen. Verwezen wordt naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2947.
10. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
11. De rechtbank stelt voorop dat het college, op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wwb, de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.
12. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3, blz. 29 bij artikel 7 van de Wwb) wordt het volgende vermeld:
“Het vijfde lid (sinds 1 januari 2006 het vierde lid) geeft aan welke uitvoeringstaken daarbij wel en niet aan derden kunnen worden uitbesteed. Onder derden wordt in dit verband niet verstaan personen die bijvoorbeeld via een uitzendbureau of organisatiebureau zijn ingehuurd, omdat de door hen verrichte werkzaamheden aangemerkt kunnen worden als werkzaamheden die door het bestuursorgaan zijn verricht. Indien de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie door de structurele inzet van ingehuurde krachten feitelijk wordt ontmanteld is materieel sprake van niet geoorloofde uitbesteding.
De in het vijfde lid opgenomen beperking heeft betrekking op alle rechten en plichten van belanghebbende. Dit scala aan rechten en plichten, dat varieert van de claimbeoordeling tot het vaststellen van betalingsverplichtingen in het kader van terugvordering en verhaal, is ruimer dan de in hoofdstuk 2 geregelde rechten en plichten.
Dat de in een gemeente te treffen mandaatregeling er de facto niet toe mag leiden dat het ‘verbod van uitbesteding’ wordt omzeild, laat onverlet dat burgemeester en wethouders de vaststelling en beoordeling wel kunnen mandateren aan andere bestuursorganen, zoals het College van burgemeester en wethouders van een andere gemeente of de CWI. De uitvoering van de wet blijft daarmee binnen het publieke domein.”
13. In de uitspraak van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2947 heeft de CRvB geoordeeld dat de wetgever de kerntaken van de uitvoering van de Wwb als uitdrukkelijke opdracht aan het college heeft geformuleerd en dat die niet kunnen worden uitbesteed aan private bedrijven. Deze kerntaken dienen binnen het publieke domein te worden uitgevoerd. Tot de kerntaken moeten worden gerekend het nemen van besluiten inzake de bijstandsverlening, de individuele gevalsbehandeling, de beoordeling van de aanspraak en de afweging van individuele omstandigheden, de opsporing, en de verificatie en validatie van voor de bijstand relevante gegevens, bijvoorbeeld door middel van vergelijking in geautomatiseerde bestanden.
14. In zijn brief van 10 maart 2015 heeft verweerder desgevraagd nader toegelicht dat de gemeente [woonplaats partner] opdracht heeft gegeven aan het particulier bedrijf [naam bedrijf] om onderzoek te doen naar de woon- en leefsituatie van de partner van eiseres. De opdracht is door de gemeente [woonplaats partner] aan het bedrijf [naam bedrijf] gegeven op basis van “no cure no pay”. De medewerkers van [naam bedrijf] hebben zelfstandig onderzoek verricht en hebben niet onder toezicht of aansturing van (medewerkers van) de gemeente [woonplaats partner] gestaan gedurende dit onderzoek.
15. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de medewerkers van [naam bedrijf] als “derden” in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wwb zijn aan te merken. In de door gemeente [woonplaats partner] gekozen constructie is aldus sprake van uitbesteding van werkzaamheden en niet van het inhuren van personen via een uitzendbureau of organisatiebureau, waarover in de Memorie van Toelichting wordt gesproken. De door de medewerkers verrichte werkzaamheden kunnen daarom niet worden beschouwd als werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van de gemeente [woonplaats partner] binnen het publieke domein zijn uitgevoerd. De medewerkers hebben dossieronderzoek, waarnemingen en buurtonderzoek verricht, huisbezoek afgelegd en de partner van eiseres en eiseres gehoord. Vervolgens hebben zij bij rapport van 18 november 2013 geadviseerd om het recht op uitkering van de partner van eiseres in te trekken op grond van het feit dat hij op het adres [adres] te [woonplaats partner] een gezamenlijke huishouding voert met eiseres. Gelet op de uitspraak van de CRvB is de rechtbank van oordeel dat het hier kerntaken binnen de uitvoering van de Wwb betreft, die binnen het publieke domein dienen te worden uitgevoerd en dus niet mogen worden uitbesteed aan een privaat bedrijf.
16. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de onderzoeksbevindingen van de gemeente [woonplaats partner] in strijd met artikel 7, vierde lid, van de Wwb zijn verkregen. Dit moet worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs, waarvan het gebruik ontoelaatbaar moet worden geacht en dat niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd. Eisers beroepsgrond slaagt. Het betoog van verweerder dat er toch kennis van mag worden genomen omdat de gemeente de verkregen gegevens ook zelf had kunnen vergaren en daarbij dan hetzelfde resultaat zou zijn bereikt, deelt de rechtbank niet.
17. Verweerder heeft de conclusie dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met de heer [naam] sedert 1 augustus 2013, gebaseerd op basis van voornoemd onderzoek van de gemeente [woonplaats partner] en op basis van het onderzoek en verhoor van verweerder. Verweerder heeft naast de onderzoeksbevindingen van de gemeente [woonplaats partner] zelf op
4 november 2013 tot en met 14 november 2013 waarnemingen gedaan aan het adres [naam] te [woonplaats eiseres] , en geconstateerd dat eiseres niet bij deze woning is gezien en dat de feitelijke situatie in en om de woning niet is gewijzigd. Naast deze waarnemingen stelt verweerder dat op internet te zien is geweest dat eiseres in ieder geval vanaf april 2013 een relatie had met de heer [naam] en dat eiseres op Facebook zijn naam heeft aangenomen. Daarnaast heeft eiseres een auto van haar partner gekregen die op naam van de partner stond. De zoon van eiseres is vanaf augustus 2013 opgenomen aan het [naam school] te [vestigingsplaats] , hetgeen meer in de buurt van [woonplaats partner] ligt dan [woonplaats eiseres] .
18. De rechtbank is van oordeel dat voornoemd onderzoek van verweerder (en de gedingstukken en het verhandelde ter zitting) onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres met ingang van 1 augustus 2013 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [naam] . Aan deze conclusie ligt naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende onderzoek en draagkrachtige motivering ten grondslag. Gelet hierop is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Gelet evenwel op het verslag van de hoorzitting van 20 januari 2015 in samenhang met de bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche van de gemeente [woonplaats eiseres] in november 2013, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres vanaf 1 oktober 2013 geen woonplaats meer had in de gemeente [woonplaats eiseres] . De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door de datum van intrekking van de bijstand op 1 oktober 2013 te stellen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat de datum van intrekking van de bijstand van
eiseres betreft;
- bepaalt de datum van intrekking van de bijstand op 1 oktober 2013;
- bepaalt voorts dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van
het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2015.
w.g. B. van Dael,
griffier
w.g. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 augustus 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.