In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, vorderde Inbev Nederland N.V. de ontruiming van een bedrijfsruimte die door J&M Maastricht B.V. werd gehuurd. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar, met een einddatum op 30 juni 2016. J&M had echter sinds oktober 2014 de exploitatie van het gehuurde gestaakt en had de huurovereenkomst opgezegd. Inbev stelde dat J&M haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakwam, wat leidde tot de vordering tot ontruiming.
De procedure begon met een dagvaarding op 5 augustus 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 augustus 2015. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van Inbev. De rechter overwoog dat er met een redelijke mate van zekerheid aangenomen kon worden dat een bodemprocedure zou leiden tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, gezien het feit dat J&M haar exploitatieplicht niet nakwam.
De kantonrechter besloot dat J&M binnen zes weken na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte moest verlaten en ontruimen, en veroordeelde J&M tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Inbev, die op dat moment waren begroot op € 798,63. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is op 21 augustus 2015 gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken.